ECLI:NL:GHSHE:2021:2192

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
200.283.576_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap en incidentele vorderingen tot verstrekking van stukken en rekening en verantwoording

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een geschil over de verdeling van de nalatenschap van erflater [erflater], die op 26 augustus 2017 is overleden. De partijen, broers van elkaar, zijn erfgenamen van de nalatenschap en hebben een testament dat is opgemaakt onder het oude erfrecht. Het hof behandelt incidentele vorderingen van de appellant, [appellant], die informatie en stukken van de geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], verlangt op basis van artikelen 843a Rv en 3:173 BW. De appellant stelt dat hij rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken om de omvang en waarde van de nalatenschap vast te stellen. Het hof overweegt dat de geïntimeerden al diverse stukken hebben overgelegd en dat niet aannemelijk is dat zij meer stukken kunnen overleggen dan zij al hebben gedaan. De vordering tot verstrekking van stukken wordt afgewezen, omdat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij rechtmatig belang heeft bij de gevraagde informatie. Daarnaast wordt de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording afgewezen, omdat de appellant niet heeft aangetoond dat de geïntimeerden beheersdaden ten aanzien van de nalatenschap hebben verricht. Het hof compenseert de proceskosten tussen partijen, gezien hun familieband, en verwijst de hoofdzaak naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team handelsrecht
zaaknummer 200.283.576
arrest van 13 juli 2021
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv en ex artikel 3:173 BW in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , Brazilië,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. C.A. van Kooten-de Jong,
tegen
[geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats] ,
en
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] , Brazilië,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna te noemen: respectievelijk [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. L.P.J. Krijgsman,
op het bij exploot van 28 mei 2020 en herstelexploot van 10 juni 2020, respectievelijk 9 juni 2020 en herstelexploot van 10 juni 2020 ingeleide hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 11 maart 2020 tussen [geïntimeerde 1] als eiser in conventie en verweerder in reconventie, [appellant] als gedaagde in conventie en eiser in reconventie en [geïntimeerde 2] als gedaagde in conventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/360735/HA ZA 19-440)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens vermeerdering en wijziging van eis en incidentele vorderingen ex artikelen 843a Rv en 3:173 BW;
  • de antwoordmemorie in het incident van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Voor de beoordeling van de incidentele vordering gaat het hof uit van de navolgende vastgestelde feiten:
3.1.1.
Partijen zijn broers van elkaar. Zij zijn alle drie in gelijke delen erfgenaam van erflater [erflater] , de vader van partijen die is overleden op 26 augustus 2017 (hierna: [erflater] ). [erflater] heeft een testament gemaakt op 18 oktober 1999.
3.1.2.
Het testament is opgemaakt onder het oude erfrecht en in het testament komt een ouderlijke bedoelverdeling voor ten gunste van de vooroverleden echtgenote van [erflater] . In het testament was voorzien dat deze echtgenote executeur zou zijn. Door haar vooroverlijden is er niet langer een testamentair executeur aangewezen en er is daarna ook geen nieuwe executeur aangesteld.
3.2.
De rechtbank heeft in eerste aanleg in conventie en reconventie partijen veroordeeld om over te gaan tot verdeling van de tot de nalatenschap van [erflater] behorende woning en het perceel grond te [plaats] op de wijze zoals aangegeven in het vonnis, de verdeling van de tot de nalatenschap behorende banktegoeden gelast op de wijze zoals aangegeven in het vonnis en het meer of anders gevorderde (waaronder een vordering van [appellant] met betrekking tot de toedeling van een perceel grond in Brazilië aan hem) afgewezen.
3.3.
[appellant] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen en vordert daarnaast in dit incident:
- op grond van artikel 843a Rv veroordeling van [geïntimeerde 1] tot verstrekking aan [appellant] van:
de bankafschriften van de bankrekeningen bij de Rabobank, ING Bank en de ABN AMRO bank die behoren tot de nalatenschap van [erflater] over de periode vanaf 1 januari 2017 tot en met heden;
de aanslagen en correspondentie gericht aan [erflater] dan wel zijn erfgenamen en/of die betrekking hebben op goederen behorend tot de nalatenschap, waaronder de tot de nalatenschap behorende woning te [plaats] , vanaf 1 januari 2017 tot en met de datum van verdeling van de nalatenschap;
de afspraken die zijn gemaakt met gebruikers/pachters ten aanzien van het gebruik van het tot de nalatenschap behorende perceel cultuurgrond te [plaats] ;
documenten en afspraken met betrekking tot de vordering van de Staat der Nederlanden ad € 16.500,00 inzake de grondverwerving van de ruimte voor de rivier;
afschriften van declaraties en facturen van schuldeisers van de nalatenschap van erflater waaronder de nota’s die betrekking hebben op de uitvaart van [erflater] ;
de agenda’s van [erflater] over de jaren 1985 tot en met 2017;
informatie over de plaats waar de trouwbijbel van [appellant] , geboren in 1899 te [geboorteplaats] , is gebleven,
een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat [geïntimeerde 1] in gebreke blijft hieraan te voldoen.
- hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot het doen van rekening en het afleggen van verantwoording aan [appellant] over het door hen gevoerde beheer over de goederen van de nalatenschap, een en ander binnen 30 dagen na het te wijzen arrest in dit incident en op hoofdelijke verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijven hieraan te voldoen.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voeren hiertegen gemotiveerd verweer.
Artikel 843a Rv
3.4.
Voor zover [appellant] zijn incidentele vordering baseert op artikel 843a Rv stelt het hof het volgende voorop.
Artikel 843a Rv ziet niet op een algemeen recht op inzage, afschrift of uittreksel. Een vordering op grond van artikel 843a Rv kan slechts worden toegewezen indien degene van wie inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden wordt gevorderd deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft en daarnaast voldaan is aan alle in het eerste lid van dat artikel genoemde voorwaarden, te weten:
de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben;
de vordering dient betrekking te hebben op bepaalde bescheiden en
de bescheiden dienen een rechtsbetrekking te betreffen waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is.
Verder moet zich, indien de belanghebbende zich daarop beroept, geen van de drie in de leden 3 en 4 vervatte uitzonderingen voordoen.
3.4.1.
Het hof overweegt ten aanzien van de door [appellant] onder a tot en met e gevraagde stukken het volgende.
[appellant] legt aan zijn vordering ex artikel 843a Rv ten grondslag dat hij recht en belang heeft bij het vaststellen van de omvang en de waarde van de nalatenschap.
Als erfgenamen zijn partijen deelgenoten in de nalatenschap van [erflater] . De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat zij over en weer recht hebben op informatie over de omvang en samenstelling van de nalatenschap (artikel 3:166 lid 3 BW). Hieruit volgt dat op een erfgenaam de verplichting rust aan zijn mede-erfgenamen inzage te geven in de gegevens die hij onder zich heeft, voor zover die mede-erfgenaam die gegevens nodig heeft voor het bepalen van zijn erfrechtelijke aanspraken. Deze informatieaanspraak verschilt niet wezenlijk van het bepaalde in artikel 4:16 lid 4 BW dat geldt bij een wettelijke verdeling van een nalatenschap als bedoeld in artikel 4:13 BW en bepaalt dat erfgenamen tegenover elkaar recht hebben op inzage in en afschrift van alle bescheiden en gegevensdragers, die zij voor de vaststelling van hun aanspraken op de nalatenschap nodig hebben. Uit de bewoordingen van artikel 4:16 lid 4 BW (‘alle bescheiden en gegevensdragers’) kan worden afgeleid dat de te verstrekken informatie zo ruim mogelijk moet worden uitgelegd. Naar het oordeel van het hof heeft datzelfde te gelden voor de op grond van artikel 3:166 lid 3 BW te verkrijgen informatie.
Naar het oordeel van het hof is in het voorgaande het rechtmatig belang van [appellant] bij de door hem gevraagde stukken onder a tot en met e in zoverre gegeven. Dat betekent echter nog niet dat zijn vordering op die punten toewijsbaar is.
3.4.2.
[geïntimeerde 1] heeft in eerste aanleg al diverse stukken overgelegd met betrekking tot de tot de nalatenschap behorende woning en cultuurgrond (producties 2 e.v. inleidende dagvaarding). Bij memorie van antwoord in dit incident hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] daarnaast afschriften van de door [appellant] genoemde bankrekeningen, facturen van de begrafeniskosten en een getekende overeenkomst met de Staat der Nederlanden met bijlagen in het geding gebracht. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] betwisten dat zij naast deze stukken nog beschikken over andere stukken die relevant zijn voor de afwikkeling van de nalatenschap en betwisten iets af te weten over afspraken over het gebruik van het perceel cultuurgrond. [appellant] heeft geen indicatie gegeven waaruit volgt dat [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] naast de al overgelegde stukken nog over andere informatie beschikt/beschikken die voor [appellant] relevant is voor het doel waarvoor hij deze verlangt. Het hof gaat er dan ook uit dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] alle informatie die zij beschikbaar hadden al hebben verstrekt. Gelet hierop is dus niet aannemelijk dat zij meer stukken kunnen overleggen dan zij al hebben gedaan en is de vordering wat betreft de onder a tot en met e genoemde stukken/informatie niet toewijsbaar.
3.4.3.
De vordering stuit wat betreft de onder f gevraagde stukken (agenda’s van [erflater] over de jaren 1985 tot en met 2017) al af op het ontbreken van rechtmatig belang. [appellant] licht niet, althans onvoldoende toe in hoeverre deze agenda’s relevant kunnen zijn voor zijn rechtspositie in dit hoger beroep. De enkele interesse in een stuk of het enkele vermoeden dat de opgevraagde stukken mogelijk in de procedure van pas kunnen komen zijn niet voldoende voor het aannemen van een rechtmatig belang. Daar komt bij dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] betwisten beschikking te hebben over agenda’s van [erflater] . [appellant] licht ook hier niet nader toe op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er (nog) agenda’s van [erflater] over de betreffende periode zouden moeten zijn, laat staan dat deze agenda’s in het bezit zijn van [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] .
3.4.4.
De vordering kan evenmin worden toegewezen voor wat betreft de onder g gevraagde informatie over de trouwbijbel van [appellant] , geboren in 1899 te [geboorteplaats] . [appellant] licht ook hier niet toe welk concreet belang hij heeft bij de gevraagde informatie. [appellant] noemt de trouwbijbel in ieder geval niet bij zijn opsomming van de onderdelen waaruit volgens hem de nalatenschap van [erflater] bestaat (punt 43 memorie van grieven).
3.4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [appellant] op grond van artikel 843a Rv geheel zal worden afgewezen.
Artikel 3:173 BW
3.5.
Ten aanzien van de vordering van [appellant] tot hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door hen gevoerde beheer over de goederen van de nalatenschap overweegt het hof het volgende.
3.5.1.
Het hof stelt voorop dat de Nederlandse wet geen gesloten stelsel kent van incidentele vorderingen. Dit betekent dat ook een incidentele vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording kan worden aangemerkt als een incident in de zin van artikel 208 Rv. Doorslaggevend bij de beoordeling is of [appellant] voldoende belang heeft bij een beslissing op zijn incidentele vordering ex artikel 3:173 BW vóórdat in de hoofdzaak een eindvonnis wordt gewezen (artikel 209 Rv in samenhang met artikel 3:303 BW). In het geval van [appellant] geldt dat het benodigde belang voortvloeit uit de rechtsverhouding die deelgenoten van een eenvoudige gemeenschap zoals de nalatenschap tot elkaar hebben. Bovendien strekt de hoofdvordering van [appellant] tot verdeling van de nalatenschap en gaat het afleggen van rekening en verantwoording door degene die voor de overige deelgenoten het beheer heeft gevoerd naar zijn aard aan de verdeling van de gemeenschap vooraf.
3.5.2.
Uitgangspunt is dat deelgenoten van een eenvoudige gemeenschap zoals de nalatenschap op grond van art 3:173 BW recht hebben op rekening en verantwoording van degene onder hen die voor de overige deelgenoten beheer heeft gevoerd. Vast staat dat partijen erfgenamen zijn van de nalatenschap. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn geen van beiden executeur of vereffenaar van de nalatenschap, zodat op hen niet uit die hoofde een verplichting rust tot het afleggen van rekening en verantwoording. Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde 2] na het overlijden van [erflater] het beheer over de nalatenschap heeft gevoerd. Ook op die grond is in ieder geval [geïntimeerde 2] niet gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording.
[appellant] stelt eigenlijk alleen dat [geïntimeerde 1] feitelijk het beheer over de nalatenschap in Nederland voert (punt 28 e.v. memorie van grieven). Dit wordt door [geïntimeerde 1] nadrukkelijk bestreden. [appellant] laat na tegenover deze betwisting feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat [geïntimeerde 1] ook daadwerkelijk ten aanzien van de nalatenschap beheersdaden heeft verricht. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde 1] over de sleutels beschikt van de woning en toegang heeft tot de bankrekeningen acht het hof daarvoor in ieder geval onvoldoende. Het dossier biedt evenmin voldoende aanknopingspunten voor de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde 1] het beheer voert, althans heeft gevoerd over de nalatenschap. Het hof neemt ten slotte ook in aanmerking dat, zoals hiervoor al is overwogen, ervan dient te worden uitgegaan dat alle bescheiden ten aanzien van de nalatenschap waarover [geïntimeerde 1] (en [geïntimeerde 2] ) kan (kunnen) beschikken al in het geding zijn gebracht.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat [appellant] op dit punt niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en dat er op dit moment geen aanleiding is om [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording.
3.5.3.
Het voorgaande betekent dat ook de vordering van [appellant] tot rekening en verantwoording zal worden afgewezen.
3.6.
Nu partijen familieleden zijn, zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren.
In de hoofdzaak
3.7.
De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vorderingen van [appellant] af;
compenseert de kosten van dit incident aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 24 augustus 2021 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en, J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 juli 2021.
griffier rolraadsheer