ECLI:NL:RBROT:2021:11684

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
ROT 20/5544
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de maandelijkse betalingscapaciteit voor terugbetaling van toeslagen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de vaststelling van de maandelijkse betalingscapaciteit voor het terugbetalen van toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van de Belastingdienst waarin haar betalingscapaciteit was vastgesteld op € 606,- per maand. De rechtbank oordeelde dat de betalingscapaciteit van eiseres niet correct was vastgesteld, omdat er onvoldoende rekening was gehouden met haar persoonlijke situatie en de openstaande schulden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst binnen drie maanden een nieuw besluit moet nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens is bepaald dat de Belastingdienst het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank benadrukte dat de huidige regelgeving niet altijd aansluit bij de realiteit van de financiële situatie van de betrokkenen, wat kan leiden tot onredelijke terugbetalingsbedragen. De uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 26 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder een persoonlijke betalingsregeling getroffen voor de openstaande terugvorderingsbeschikkingen van eiseres waarbij eiseres vanaf 31 januari 2020 maandelijks € 606,- dient te voldoen.
Bij besluit op bezwaar van 11 augustus 2020 heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder, onder intrekking van het besluit op bezwaar van 11 augustus 2020, het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Naar aanleiding van de in bezwaar ontvangen gegevens heeft verweerder een nieuwe berekening betalingscapaciteit gemaakt. Het maandelijks te betalen bedrag van € 606,- per maand is gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] .

Overwegingen

Tussen partijen is niet in geschil dat door de rechtens vaststaande terugvorderingsbeschikkingen sprake is van de volgende openstaande bedragen en openstaande kosten van eiseres:
Huurtoeslag 2016 € 211,- en € 61,-
Kinderopvangtoeslag 2017 € 671,- en € 110,-
Zorgtoeslag 2017 € 1.281,- en € 166,-
Kindgebonden budget 2017 € 643,- en € 110,-
Huurtoeslag 2017 € 3.496,- en € 362,-
Huurtoeslag 2018 € 2.886,- en € 310,-
Zorgtoeslag 2018 € 1.542,- en € 190,-
Kindgebonden budget 2018 € 859,- en € 130,-
Kinderopvangtoeslag 2018 € 281,- en € 69,-
Kinderopvangtoeslag 2019 € 1.014,- en € 142,-.
1. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat de betalingscapaciteit van eiseres primair is vastgesteld op € 1.770,- per maand. Aan de hand van de op 1 september 2020 door verweerder ontvangen gegevens van eiseres is in het bestreden besluit een nieuwe berekening gemaakt, waarbij de maandelijkse betalingscapaciteit voor eiseres is vastgesteld op € 1.153,-. De opeisbare betalingscapaciteit, zijnde 80% hiervan, bedraagt € 923,-. Op grond hiervan heeft verweerder het maandelijks terug te betalen bedrag van € 606,- , gedurende 24 maanden, gehandhaafd. Eiseres dient de eerste termijn te voldoen voor 30 september 2020 en de laatste termijn dient voor 31 augustus 2022 te zijn betaald.
In het verweerschrift van 24 december 2020 is ten aanzien van de gronden van eiseres toegelicht dat met het bestreden besluit een correcte berekening is gemaakt van de persoonlijke betalingscapaciteit van eiseres en dat zij over voldoende betalingscapaciteit beschikt om aan de afgegeven persoonlijke betalingsregeling te voldoen. Verweerder heeft toegelicht dat eiseres ten aanzien van de latere wijzigingen van inkomens de mogelijkheid heeft om een herzieningsverzoek in te dienen met de recente gegevens om een nieuwe betalingscapaciteit te berekenen.
2. Eiseres voert aan dat het maandelijks te betalen bedrag van € 606,- te hoog is vastgesteld. Eiseres heeft meerdere openstaande schulden die zij aflost, waar verweerder geen rekening mee heeft gehouden. Deze schulden kon eiseres sinds eind juli ook niet meer betalen doordat haar partner, die zzp-er is, door de Covid-19-maatregelen niet altijd werk heeft. Zij zijn hierdoor aangewezen op één salaris en sinds deze maand ontvangt zij door beslaglegging geen volledig salaris meer. Eiseres wil haar schuld aan verweerder voldoen en vraagt of het maandelijks te betalen bedrag op € 200,- kan worden vastgesteld. Indien zij haar schulden heeft afgelost kan bezien worden of er mogelijk meer afgelost kan worden.
Daarnaast heeft eiseres bezwaren geuit tegen het feit dat verweerder niet binnen de termijn van 12 weken op haar bezwaar heeft beslist en verweerder heeft verweerder geen rekening gehouden met haar individuele situatie door de termijn van 24 maanden voor de aflossing van het gehele bedrag te handhaven.
Beoordeling van het geschil.
3. In geschil is of verweerder de maandelijkse betalingscapaciteit van eiseres juist heeft vastgesteld.
4. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de inmiddels gewijzigde inkomens van haar en haar partner. Verweerder heeft bij de berekening in het bestreden besluit rekening gehouden met de later door eiseres overgelegde en op dat moment bekende gegevens. Indien er een wijziging van deze gegevens plaatsvindt, dient eiseres met een verzoek om herziening, verweerder hiervan in kennis te stellen. Voor zover eiseres heeft gesteld dat verweerder niet tijdig op haar bezwaar heeft beslist, overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat eiseres bezwaren heeft geuit tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar.
5.1.
De invordering van toeslagterugvorderingen is geregeld in de Algemene Wet Inkomensafhankelijke regelingen (hierna Awir).
5.2.
In artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 is limitatief opgesomd welke uitgaven verweerder mag meenemen in de bepaling van de maandelijkse betalingscapaciteit.
Bij de formele berekening van de betalingscapaciteit kan dus geen rekening worden gehouden met alle feitelijke uitgaven en schulden van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet hierop terecht de normbedragen heeft gehanteerd. Eiseres heeft niet betwist en met gegevens onderbouwd dat de door verweerder gehanteerde bedragen en de vastgestelde maandelijkse betalingscapaciteit van € 1.153,- onjuist is. De opeisbare betalingscapaciteit, zijnde 80% hiervan, bedraagt € 923,-.
Gelet op al het voorgaande vindt de vaststelling dat € 606,- per maand moet worden terugbetaald grond in de geldende regelgeving. De afdeling van de Raad van State (de Afdeling) heeft deze werkwijze ook geaccepteerd, onder andere in de uitspraak van 8 september 2021, gepubliceerd onder ECLI:NL:RVS:2021:2002.
Het lijkt er echter op dat de Afdeling zich niet realiseert of wil realiseren dat ook bij een persoonlijke betalingsregeling, er een heel hoog maandbedrag kan overblijven. Dat is ook hier het geval, € 606,- is een in de praktijk niet op te brengen bedrag en de Afdeling houdt, in navolging van de regelgever, vast aan een systeemwerkelijkheid die niet (meer) aansluit bij een redelijke uitvoering en de door een ieder gewenste menselijke maat.
Ook in dit geval leidt een terugbetalingsregeling van maximaal 24 maanden dus niet tot een reëel (lees redelijk) bedrag per maand. Gevolg van verlaging van dit maandbedrag kan zijn dat een schuld niet meer geheel terug betaald wordt binnen twee jaar. De rechtbank overweegt dat dat de consequentie is van het systeem van het verstrekken van (hoge) voorschotten in situaties waarbij sprake is van in verhouding lage inkomens.
De rechtbank kan en zal in dit geval niet zelf een bedrag vaststellen dat als redelijk zou moeten gelden, dat is aan verweerder, de wet-of regelgever of de appelrechter die daar een lijn in kan uitzetten. Het staat eiseres natuurlijk vrij om in afwachting van een nieuw vast te stellen bedrag of de uitkomst van een hoger beroepsprocedure de door haar voorgestelde € 200,00 per maand te gaan aflossen of te reserveren voor een toekomstige aflossing.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van drie maanden. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen drie maanden nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.
De griffier en rechter zijn verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.