ECLI:NL:RBROT:2021:11623

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
10/996628-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping en valsheid in geschrift in vastgoedonderhoudsopdrachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift. De verdachte heeft jarenlang steekpenningen betaald aan een medeverdachte, die verantwoordelijk was voor het technisch vastgoedbeheer van een vastgoedportefeuille van een Duits investeringsfonds. De verdachte heeft deze betalingen gedaan om onderhoudsopdrachten te verkrijgen voor zijn schoonmaakbedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het opmaken van valse facturen, die zijn gebruikt om de steekpenningen te verhullen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 120 uren. De benadeelde partij, het investeringsfonds, heeft een vordering ingediend voor schadevergoeding, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan door de omkoping en de valsheid in geschrift.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996628-17
Datum uitspraak: 24 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. W.J. Koops, advocaat te 's-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 2, 5, 9 en 10 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd (bijlage I).
De tenlastelegging behelst, kortgezegd, het volgende verwijt.
De verdachte heeft voor zijn rekening [naam bedrijf 1] gedreven, terwijl [naam bedrijf 1] enig bestuurder en aandeelhouder was van [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ). [naam bedrijf 2] was een schoonmaakbedrijf. De verdachte was een bekende van [naam medeverdachte 1] , die in de periode 2011 tot en met 2015 als partner, aandeelhouder en/of directeur opeenvolgend verbonden is geweest aan een drietal bedrijven. Dit zijn:
[naam bedrijf 3] .(hierna: [naam bedrijf 3] );
[naam bedrijf 4](hierna: [naam bedrijf 4] );
[naam bedrijf 5](hierna: [naam bedrijf 5] ).
[naam medeverdachte 1] is belast geweest met het managen van het onderhoud van vastgoed in Nederland in eigendom van het Duitse investeringsfonds
[naam investeringsfonds](hierna: [naam investeringsfonds] ). De verdachte heeft alleen of met anderen aan [naam medeverdachte 1] steekpenningen betaald om voor [naam bedrijf 2] onderhoudsopdrachten aan vastgoed van [naam investeringsfonds] in Nederland te krijgen (feit 1 op de tenlastelegging). Om te verhullen dat de betalingen die hij deed steekpenningen waren, heeft [naam medeverdachte 1] vanuit diens bedrijf,
[naam bedrijf 6](hierna: [naam bedrijf 6] ) valse facturen over projectmanagement en managementvergoedingen naar [naam bedrijf 2] gestuurd. De verdachte heeft feitelijke leiding gegeven aan het in de administratie van [naam bedrijf 2] verwerken van die facturen, die daarmee valselijk is opgemaakt (feit 2 op de tenlastelegging).

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Kristic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

4..Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding wat betreft het onder 1 ten laste legde nietig is voor zover daarbij wordt verweten dat [naam medeverdachte 1] als partner van de drie onder 2 genoemde bedrijven giften heeft aangenomen. Nu partner geen wettelijke term is, is onduidelijk wat daaronder dient te worden verstaan.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt dit verweer. Of een dagvaarding voldoende feitelijk en duidelijk is als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) wordt bepaald op grond van de bewoordingen van de tenlastelegging zelf en het dossier waarop de tenlastelegging is gebaseerd. Op p. 206 van het dossier wordt partner omschreven als aandeelhouder-directeur. Het beroep op de nietigheid van de dagvaarding wordt daarom verworpen.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Feit 1, niet-ambtelijke omkoping
5.1.1.
Last
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat [naam medeverdachte 1] handelde ter uitvoering van een last. Ten laste is gelegd dat [naam medeverdachte 1] als partner, directeur of aandeelhouder lasthebber was. Een aandeelhouder is geen lasthebber, een partner ook niet en er is geen bewijs dat de verdachte directeur was.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Lastgeving is op grond van artikel 7:414 Burgerlijk Wetboek de overeenkomst van opdracht waarbij de ene partij, de lasthebber, zich jegens de andere partij, de lastgever, verbindt voor rekening van de lastgever een of meer rechtshandelingen te verrichten. Volgens de Hoge Raad (HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:572) blijkt uit de wetsgeschiedenis dat lastgeving in de zin van artikel 328ter Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) daartoe echter niet is beperkt. Ook handelingen bij de uitvoering van de opdracht vallen onder omstandigheden onder lastgeving als bedoeld in artikel 328ter Sr. Zo houdt de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de rijkswet van 22 juni 2001 tot goedkeuring van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II, Stb. 2001, 315, onder meer het volgende in:
“In artikel 328ter (Sr-oud/de rechtbank) ligt aldus een algemene (wettelijke) plicht besloten om telkens binnen de onderneming
of in het kader van de uitvoering van een opdracht(curs. de rechtbank) openheid te betrachten waar het gaat om gelden of voordelen die worden aangeboden tijdens de uitoefening van een functie. Wanneer nu in strijd met deze openheid wordt gehandeld of wanneer verwacht wordt (door de aanbieder van de gelden) dat deze openheid niet wordt betracht, ontstaat strafbaarheid” (Tweede kamer, 2000-2001, 27 509 (R 1671), nr. 3, p. 16).
Uit deze wetsgeschiedenis valt af te leiden dat steeds als, kortgezegd, giften in het kader van de uitvoering van een opdracht, in strijd met de openheid die verwacht mag worden, niet aan de opdrachtgever worden gemeld sprake is van niet-ambtelijke omkoping. Dit geldt uiteraard niet als het gaat om relatiegeschenken van een geringe waarde.
Voor zover hier van belang luidt de tenlastelegging, dat [naam medeverdachte 1] :
anders dan als ambtenaar, namelijk
- als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 3] en/of
- als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 4] en/of
- als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 5] ,
in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] …
Dat [naam medeverdachte 1] handelde als partner/aandeelhouder/directeur is een verfeitelijking van de wettelijke term “anders dan als ambtenaar”. Het onderdeel “in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] ” beschrijft de verhouding tussen enerzijds de lastgever, [naam investeringsfonds] , en anderzijds de lasthebber, [naam medeverdachte 1] , die namens de genoemde bedrijven verantwoordelijk is voor het managen van het technisch vastgoedbeheer van [naam investeringsfonds] . Essentieel in de tenlastelegging is dus dat [naam medeverdachte 1] , verbonden aan die bedrijven, verantwoordelijk was voor het technisch vastgoedbeheer. In welke hoedanigheid hij dat deed, is van ondergeschikt belang.
Het vastgoedbeheer van [naam investeringsfonds] werd geregeld in een beheerscontract. Dit contract werd eind 2007 gesloten tussen [naam investeringsfonds] (opdrachtgever) en [naam bedrijf 6] (opdrachtnemer) (doc. 004; dossier, p. 918 Nederlandse vertaling). Het beheerscontract met [naam investeringsfonds] ging eerst over op [naam bedrijf 4] en daarna op [naam bedrijf 5] .
In de [naam bedrijf 6] -periode werd de opdracht van [naam investeringsfonds] uitgevoerd door [naam bedrijf 3] . Via [naam medeverdachte rechtspersoon 1] was [naam medeverdachte 1] enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 3] . In de [naam bedrijf 4] - en in de [naam bedrijf 5] -periode was de verdachte via [naam medeverdachte rechtspersoon 1] tezamen met anderen bestuurder en eigenaar, eerst met [persoon A] en [persoon B] in [naam bedrijf 4] en later met hen en anderen, onder wie [persoon C] , in [naam bedrijf 5] . [naam medeverdachte 1] noemde zichzelf partner en directeur, niet alleen in e-mailberichten maar ook op zijn LinkedIn-pagina (dossier, p. 1649). Hij was steeds belast met de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , anders gezegd met het managen van al het onderhouds-, reparatie- en renovatiewerk aan het vastgoed in de portefeuille van [naam investeringsfonds] .
De opdracht van [naam investeringsfonds] werd dus daadwerkelijk uitgevoerd door en onder verantwoordelijkheid van [naam medeverdachte 1] , die tevens (middellijk) bestuurder en (mede)eigenaar was van de rechtspersonen die formeel de opdrachtnemer waren. Daarmee heeft de verdachte als lasthebber in de zin van artikel 328ter Sr te gelden. Daaraan doet niet af dat de verdachte [naam investeringsfonds] niet in rechte kon binden, omdat dat geen voorwaarde is voor het zijn van opdrachtnemer in de hier bedoelde zin. Daaraan doet evenmin af dat de rechtspersonen formeel ook opdrachtnemer waren. Nergens is bepaald dat een last slechts aan één (rechts)persoon kan worden gegeven.
5.1.2.
Omvang van de steekpenningen
De rechtbank beschouwt het verzenden van de facturen door [naam medeverdachte 1] als het vragen om giften aan de verdachte en het betalen van de facturen als het doen van die giften. De betalingen die de verdachte met [naam bedrijf 2] heeft gedaan, zijn inclusief omzetbelasting. Uit het onderzoek op de terechtzitting blijkt niet dat [naam medeverdachte 1] de omzetbelasting niet heeft afgedragen of heeft laten afdragen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [naam medeverdachte 1] de omzetbelasting op de facturen heeft afgedragen en beschouwt de omzetbelasting niet als (een verzoek om) een gift. Dat betekent dat alleen de betalingen zonder omzetbelasting zijn aan te merken als giften.
Gebleken is dat de verdachte met [naam bedrijf 2] in de periode tot 1 januari 2015 giften ter waarde van € 107.250, zonder omzetbelasting, aan [naam bedrijf 6] en daarmee uiteindelijk aan [naam medeverdachte 1] heeft gedaan. Twee facturen zijn uitbetaald in 2015. Het huidige artikel 328ter Sr gold toen. Dat betreft het doen van giften ter waarde van € 18.000, zonder omzetbelasting.
5.1.3.
Valse facturen (feit 2)
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot 1 januari 2015 te Bergschenhoek en Rotterdam en Bleiswijk, meermalen telkens aan [naam medeverdachte 1] , die anders dan als ambtenaar, namelijk
  • van 1 januari 2011 tot 29 november 2011 als partner en directeur verbonden aan [naam bedrijf 3] . en
  • van 29 november 2011 tot 17 mei 2013 als partner en directeur verbonden aan [naam bedrijf 4] en/of
  • van 17 mei 2013 tot 1 juli 2015 als partner en directeur verbonden aan [naam bedrijf 5]
in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de
vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 1] bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zou doen, giften, te weten
een totaalbedrag van 107.250,- euro
heeft gedaan, van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, redelijkerwijs moest aannemen dat die [naam medeverdachte 1] deze gift(en) in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en zou verzwijgen tegenover zijn lastgever;
en (wetgeving na 1 januari 2015)
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2015 te Bergschenhoek en Rotterdam en Bleiswijk, meermalen telkens aan [naam medeverdachte 1] , die anders dan als ambtenaar, namelijk van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015 als partner en directeur verbonden aan [naam bedrijf 5] (in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] ), naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 1] in strijd met zijn plicht bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of
nagelaten dan wel zou doen of nalaten, gift(en) te weten
een totaalbedrag van 18.000,- euro ,
heeft gedaan, van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moest aannemen dat die [naam medeverdachte 1] die gift(en) in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en zou verzwijgen tegenover zijn lastgever;
2.
[naam bedrijf 2] in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 te Bergschenhoek en/of elders in Nederland meermalen, een geschrift (bedrijfsadministratie) dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt hebbende genoemde rechtspersoon toen en daar telkens opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [naam bedrijf 2] , zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, (een) valse fact(u)uren ten name van [naam medeverdachte rechtspersoon 2] gericht aan:
- [naam bedrijf 2]
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen of doen opnemen bestaande die valsheid telkens hierin -zakelijk weergegeven- dat op die facturen werd voorgedaan dat [naam medeverdachte rechtspersoon 2] projectmanagement en/of advieswerkzaamheden heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, telkens feitelijke leiding gegeven aan de
vorenstaande verboden gedraging(en).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op
1 primair.
aan iemand die, anders dan als ambtenaar, optreedt als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen deze bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zal doen, een gift doen van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn lastgever, meermalen gepleegd
en
aan iemand die, anders dan als ambtenaar, optreedt als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zal doen, een gift doen van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd;
2.
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende enkele jaren schuldig gemaakt aan diverse frauduleuze handelingen. Hij heeft in die periode als aannemer een medeverdachte die werkzaam was bij de beheerder van een vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] omgekocht voor een totaalbedrag van minimaal € 107.250,-. Verder heeft hij feitelijke leiding gegeven aan valsheid in geschrift door de bedrijfsadministratie van zijn vennootschap vals op te maken.
Deze feiten hingen samen met een omvangrijk fraudecomplex: de omgekochte medeverdachte was medebeheerder van de genoemde vastgoedportefeuille en uit dien hoofde op de hoogte van de begroting voor het onderhoud van de panden in de portefeuille. Hij zorgde er voor dat aannemers hun offertes op het desbetreffende budget afstemden door hun offertes te verhogen tot het bedrag van het budget, maar ook dat de offertes onderling werden afgestemd zodat van tevoren duidelijk was welke aannemer de opdracht kreeg. De (aanvullende) winst die daardoor werd gegenereerd werd verdeeld tussen hem en de aannemers, doordat hij via zijn vennootschap zogenaamde kickbacks factureerde aan onder meer de vennootschap van de verdachte. Op die facturen vermeldde hij dat zijn vennootschap ‘projectmanagement’ zou hebben verricht, terwijl er feitelijk geen werkzaamheden waren gedaan. Die facturen zijn dus vals, en zo ook de bedrijfsadministratie waarin ze door de verdachte werden opgenomen.
De handelwijze van de verdachte heeft erin geresulteerd dat het vastgoedbedrijf waar de medeverdachte voor werkte voor in ieder geval een bedrag van € 125.250,- is benadeeld. Dit betreft echter slechts het bewezen verklaarde bedrag. Het totale benadelingsbedrag voor dit bedrijf ligt vermoedelijk nog hoger, omdat de verdachte of zijn vennootschap ook een winstdeel kreeg uit de opgehoogde facturen. Daarnaast verstoorde de fraude de marktwerking: in plaats van dat het onderhoud aan de panden werd gegund aan de beste en/of de goedkoopste aannemer, gingen de opdrachten nu steeds naar hetzelfde groepje aannemers dat daarvoor een veel te hoge prijs ontving. Ook het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van zijn vennootschap is een kwalijk feit. Voor een werkbare samenleving is het immers van essentieel belang dat men in het maatschappelijk verkeer vertrouwen kan stellen in de juistheid van dit soort geschriften.
Het genoemde benadelingsbedrag vormt een van de uitgangspunten bij het bepalen van de strafmaat: naarmate het benadelingsbedrag hoger is, wordt in de regel de straf die wordt opgelegd ook hoger.
Naast het benadelingsbedrag wordt ook een veelheid aan andere factoren meegewogen. Zo geldt het gegeven dat de verdachte zelf ook profijt zal hebben gehad van de fraude als strafverzwarend. Ook relevant is dat de verdachte de zaak aan het rollen heeft gebracht door de fraude te melden bij de vastgoedbeheerder, maar daar staat tegenover dat deze melding niet zozeer lijkt te zijn ingegeven door het besef van het immorele karakter ervan, als wel door het gegeven dat de verdachte geen opdrachten meer kreeg van de vastgoedbeheerder omdat de omgekochte medeverdachte daar niet langer werkzaam was. Wel heeft de verdachte steeds open en eerlijk verklaard, zowel tegenover de FIOD als op de zitting.
Voorts weegt mee dat de verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 oktober 2021 niet recent is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Verder wordt meegewogen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Deze termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door de officier van justitie een strafvervolging zal worden ingesteld. Gelet op de gang van zaken is dat in deze zaak 23 augustus 2017, zijnde de datum waarop de verdachte voor het eerst als verdachte is gehoord in deze zaak. Tussen 23 augustus 2017 en de datum van dit vonnis ligt een periode van ruim vier jaar, terwijl bij de berechting van een zaak als de onderhavige als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is dus in aanzienlijke mate overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Ook heeft een rol gespeeld dat de bewezen verklaarde feiten tussen de ongeveer 10 en 7 jaar geleden plaatsvonden.
Al deze omstandigheden brengen mee dat zal worden afgezien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan zal een taakstraf van 120 uur worden opgelegd, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Deze voorwaardelijke straf heeft ook als doel om de verdachte in de toekomst te weerhouden van het plegen van strafbare feiten. De rechtbank acht daarbij een proeftijd van 1 jaar passend en geboden.

9..Benadeelde partij

9.1.
Vordering
[naam investeringsfonds] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, raadslieden mrs. W.A. Vader en J.S. Viellevoije, beiden advocaat te Amsterdam.
De vordering van [naam investeringsfonds] , zoals deze na eiswijziging luidt, strekt er, kort gezegd, toe dat:
primair:
de verdachte en andere (rechts)personen ( [naam medeverdachte 1] , [naam bedrijf 6] , [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam bedrijf 2] , [naam medeverdachte rechtspersoon 3] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte rechtspersoon 4] , [naam medeverdachte rechtspersoon 5] en [naam medeverdachte rechtspersoon 6] ) hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van € 2.708.618,68
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 1] c.s. ( [naam bedrijf 6] en [naam medeverdachte rechtspersoon 1] ), verdachte c.s. ( [naam bedrijf 2] ), [naam medeverdachte 2] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ) en [naam medeverdachte 3] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 4] , [naam medeverdachte rechtspersoon 5] en [naam medeverdachte rechtspersoon 6] ) ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
subsidiair:
de verdachte en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van € 2.017.615,-
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 1] c.s., verdachte c.s., [naam medeverdachte 2] c.s. en [naam medeverdachte 3] c.s. ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
meer subsidiair:
de verdachte en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van een in goede justitie te bepalen bedrag,
steeds vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van de verdachte en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen in de proceskosten, die worden begroot op
€ 11.997,-.
[naam investeringsfonds] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de verdachte en de andere (rechts)personen dan wel de bedoelde subgroepen, telkens als groep of subgroep dan wel als afzonderlijk handelend (rechts)persoon onrechtmatig jegens [naam investeringsfonds] hebben gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de door [naam investeringsfonds] geleden schade. Het subsidiaire standpunt is dat schadeplichtigheid bestaat op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de tegen de verdachte ingestelde vordering van [naam investeringsfonds] tot een bedrag van € 299.964,- De verdachte is volgens de officier van justitie voor de betaling van dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk met [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 6] en [naam medeverdachte 1] .
Het bedrag van € 299.964,- betreft de in de tenlastelegging bedoelde kickbackbetalingen aan [naam medeverdachte 1] ( [naam bedrijf 6] ) groot € 149.982,-, vermenigvuldigd met twee (omdat ten minste een gelijk deel bestemd was voor de verdachte/ [naam bedrijf 2] ).
Tot dit bedrag van € 299.964,- kan de door [naam investeringsfonds] geleden schade eenvoudig worden vastgesteld en is de vordering in zoverre in dit strafgeding toewijsbaar, vermeerderd met rente en proceskosten.
De rest van de gevorderde schadevergoeding heeft betrekking op strafbare feiten waarbij de verdachte niet als medepleger betrokken is geweest. Hij is daarvoor dus niet hoofdelijk aansprakelijk.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat [naam investeringsfonds] niet-ontvankelijk is in de vordering dan wel deze moet worden afgewezen. Op hetgeen daartoe is aangevoerd zal hieronder, zo nodig, worden ingegaan.
9.4.
Beoordeling
9.4.1.
Kickbackbetalingen
Op basis van de stukken staat voldoende vast dat aan [naam investeringsfonds] schade is toegebracht door de onder 1 bewezen verklaarde omkoping door middel van kickbackbetalingen door de verdachte (via [naam bedrijf 2] ) aan [naam medeverdachte 1] ( [naam bedrijf 6] ) van in totaal € 125.250,-
(€ 149.982,50 inclusief omzetbelasting). Met in ieder geval de bedragen van die kickbackbetalingen waarvoor door [naam medeverdachte 1] ( [naam bedrijf 6] ) geen werkzaamheden zijn verricht en waarvan [naam investeringsfonds] niet op de hoogte was, zijn de offertes voor werkzaamheden aan onroerend goed van [naam investeringsfonds] verhoogd en daardoor ook de (uiteindelijk) door [naam investeringsfonds] voor die werkzaamheden te betalen facturen hoger geworden. Die verhogingen betreffen daarom rechtstreekse schade voor [naam investeringsfonds] als bedoeld in artikel 361, tweede lid Sv. De omstandigheid dat de verdachte niet rechtstreeks bij [naam investeringsfonds] factureerde maar de facturen voor [naam investeringsfonds] verzond aan [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 4] of [naam bedrijf 5] , welke vennootschappen deze vervolgens doorbelastten aan [naam investeringsfonds] , doet hieraan niet af. Dat deze doorbelasting op welke wijze deze ook plaatsvond (via boekingen in rekeningcourant of via facturen) is voldoende aannemelijk.
De schade van [naam investeringsfonds] door dit onrechtmatig handelen van de verdachte wordt vastgesteld op het genoemde bedrag van € 125.250,-, ook weer exclusief omzetbelasting. De omzetbelasting is niet meegerekend, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat BTW door [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 4] of [naam bedrijf 5] aan [naam investeringsfonds] is doorberekend/ in rekening is gebracht.
Ook in de strafzaak tegen [naam bedrijf 2] ( [naam bedrijf 2] ) zal worden bewezen verklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan omkoping van [naam medeverdachte 1] ( [naam bedrijf 6] ) door middel van de hiervoor genoemde kickbackbetalingen van in totaal € 125.250,-.
[naam medeverdachte 1] ( [naam bedrijf 6] ) heeft met betrekking tot de genoemde kickbackbetalingen ook strafbaar gehandeld, namelijk door deze in het kader van passieve omkoping te ontvangen. In de tegen hem aanhangige strafzaak zal dit worden bewezen verklaard. Ook door [naam medeverdachte 1] is daarom wat die betalingen betreft onrechtmatig jegens [naam investeringsfonds] gehandeld en ook hij is daarvoor schadeplichtig.
De verdachte is daarom met [naam bedrijf 2] en [naam medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag van € 125.250
,-.De vordering is in zoverre toewijsbaar.
Of ook [persoon D] aansprakelijk is jegens [naam investeringsfonds] doet hieraan niet af. Op welke wijze de schuld tussen de hoofdelijke schuldenaren verdeeld moet worden, regardeert [naam investeringsfonds] niet.
9.4.2.
Rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van indiening van de
vordering, zijnde 15 oktober 2021. De vordering om de wettelijke rente toe te wijzen vanaf het moment dat de afzonderlijke schades zijn geleden is onvoldoende gespecificeerd.
9.4.3.
Rest vordering
Voor het overige is de tegen de verdachte ingestelde vordering van [naam investeringsfonds] niet van eenvoudige aard en vormt daardoor een onevenredige belasting op van het strafgeding. Een rechtstreeks verband tussen de overigens gevorderde schade en de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feiten kan niet worden vastgesteld. [naam investeringsfonds] zal daarin in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. [naam investeringsfonds] kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.4.4.
Proceskosten
De verdachte zal, als de voor een belangrijk deel in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van [naam investeringsfonds] worden begroot op
€ 1.180,- aan salaris voor de raadslieden.
9.4.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij aan [naam investeringsfonds] een schadevergoeding betalen van € 125.250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2021 en voorts aan proceskosten een bedrag van € 1.180,-.
9.4.6.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om, bij gehele of gedeeltelijk toewijzing van de vordering van [naam investeringsfonds] , [persoon B] en [persoon D] als getuige te horen en correspondentie tussen [naam investeringsfonds] , het Openbaar Ministerie en [naam bedrijf 5] te laten overleggen, wordt afgewezen.
De vordering van [naam investeringsfonds] wordt thans voor slechts een zeer beperkt deel toegewezen. Voor de beoordeling van dat beperkt toe te wijzen deel van de vordering worden die onderzoekshandelingen niet noodzakelijk geacht.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57, 225 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden toen de bewezen verklaarde feiten werden gepleegd.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de dagvaarding geldig
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 jaar;
de tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met [naam medeverdachte 1] en [naam bedrijf 2] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam investeringsfonds] voornoemd, te betalen een bedrag van
€ 125.250,-(zegge: honderdvijfentwintig duizend en tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 15 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 1.180,- aan salaris voor de raadslieden en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het verzoek van de verdediging om ter beoordeling van de vordering van de benadeelde partij nadere onderzoekshandelingen te verrichten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2021.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2015 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) aan iemand, te weten [naam medeverdachte 1] , die anders dan als ambtenaar, namelijk
  • van 1 januari 2011 tot 29 november 2011 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 3] . en/of
  • van 29 november 2011 tot 17 mei 2013 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 4] en/of
  • van 17 mei 2013 tot 1 juli 2015 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 5]
in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de
vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 1] in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of
nalaten, (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en), te weten
- een totaalbedrag van (circa) 128.202,50 (vermelding in AMB-021, 2.2), in elk geval enig(e) geldbedrag(en)
heeft gedaan, verleend of aangeboden van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), redelijkerwijs moest(en) aannemen dat die [naam medeverdachte 1] deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en/of zou verzwijgen tegenover zijn werkgever en/of lastgever;
en (wetgeving na 1 januari 2015)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2015 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) aan iemand, te weten [naam medeverdachte 1] , die anders dan als ambtenaar, namelijk van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 5] (in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] ), naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 1] in strijd met zijn plicht in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of
nagelaten dan wel zou doen of nalaten, (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en), te weten
- een totaalbedrag van (circa) 21.780,00 euro (vermelding in AMB-021, 2.2),
heeft gedaan, verleend of aangeboden van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moest aannemen dat die [naam medeverdachte 1] die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en/of zou verzwijgen tegenover zijn werkgever en/of lastgever;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam bedrijf 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 oktober 2014 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) aan iemand, te weten [naam medeverdachte 1] , die anders dan als ambtenaar, namelijk
  • van 1 januari 2011 tot 29 november 2011 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 3] . en/of
  • van 29 november 2011 tot 17 mei 2013 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 4] en/of
  • van 17 mei 2013 tot 1 juli 2015 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 5]
in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 1] in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of
nalaten, (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en), te weten
- een totaalbedrag van (circa) 128.202,50 (vermelding in AMB-021, 2.2), in elk
geval enig(e) geldbedrag(en)
heeft gedaan, verleend of aangeboden van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat verdachte rechtspersoon en/of zijn mededader(s), redelijkerwijs moest(en) aannemen dat die [naam medeverdachte 1] deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en/of zou verzwijgen tegenover zijn werkgever en/of lastgever, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijk leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
en (wetgeving na 1 januari 2015)
[naam bedrijf 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2015 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) aan iemand, te weten [naam medeverdachte 1] , die anders dan als ambtenaar, namelijk van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 5]
in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 1] in strijd met zijn plicht in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en), te weten
- een totaalbedrag van (circa) 21.780,00 euro (vermelding in AMB-021, 2.2)
heeft gedaan, verleend of aangeboden van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat verdachte rechtspersoon redelijkerwijs moest aannemen dat die [naam medeverdachte 1] die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en/of zou verzwijgen tegenover zijn werkgever en/of lastgever, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijk leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
2.
[naam bedrijf 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 te Bleiswijk en/of Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, geschriften (bedrijfsadministratie) die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen opmaken en/of doen vervalsen, hebbende genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [naam bedrijf 2] , zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, (een) valse en/of vervalste fact(u)ur(en) ten name van [naam medeverdachte rechtspersoon 2] gericht aan:
- [naam bedrijf 2] (vermelding in AMB-021, 2.2)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen boeken en/of doen verwerken, bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) (telkens) hierin -zakelijk weergegeven- dat op die facturen werd voorgedaan dat [naam medeverdachte rechtspersoon 2] projectmanagement en/of advieswerkzaamheden heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de
vorenstaande verboden gedraging(en).