ECLI:NL:RBROT:2021:11619

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
10/996790-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping en valsheid in geschrift in vastgoedonderhoudsopdrachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte rechtspersoon, die beschuldigd werd van niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift. De verdachte rechtspersoon, een aannemersbedrijf, werd ervan beschuldigd kickbacks te hebben betaald aan een medeverdachte in ruil voor onderhoudsopdrachten aan vastgoed van een investeringsmaatschappij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medeverdachte, die verantwoordelijk was voor het technisch vastgoedbeheer, valse facturen heeft gestuurd voor werkzaamheden die nooit zijn uitgevoerd. De verdachte rechtspersoon heeft deze facturen opgenomen in zijn administratie, wat leidde tot valsheid in geschrift. De officier van justitie eiste een geldboete van € 15.000,-, maar de rechtbank heeft besloten om geen straf of maatregel op te leggen, gezien de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de verdachte rechtspersoon niet eerder was veroordeeld. De rechtbank heeft de verdachte rechtspersoon wel schuldig verklaard en veroordeeld tot betaling van € 68.850,- aan de benadeelde partij, een investeringsfonds, als schadevergoeding voor de geleden schade door de omkoping en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat dit deel van de vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996790-17
Datum uitspraak: 24 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam verdachte rechtspersoon],
gevestigd aan de [vestigingsadres] , [postcode] [vestigingsplaats] ,
op de terechtzitting vertegenwoordigd door haar bestuurder [persoon A] ,
raadsman mr. C.L. Berkel, advocaat te Veenendaal.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2, 5, 9 en 10 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd (bijlage I).
Kortgezegd komt het verwijt op het volgende neer.
De verdachte rechtspersoon is een aannemersbedrijf, onder ander geleid door [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 1] heeft samengewerkt met [naam medeverdachte 2] . Deze is belast geweest met het managen van het onderhoud van vastgoed in Nederland in eigendom van het Duitse investeringsfonds
[naam investeringsfonds](hierna: [naam investeringsfonds] ). [naam medeverdachte 2] heeft vanuit zijn rechtspersoon
[naam medeverdachte rechtspersoon 2]. (hierna: [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ) de verdachte rechtspersoon facturen gestuurd onder vermelding van “projectmanagement”. Dat projectmanagement is echter nooit uitgevoerd. In werkelijkheid ging het om steekpenningen. De verdachte rechtspersoon heeft met een of meer anderen die valse facturen in de administratie opgenomen en daarmee die administratie valselijk opgemaakt (feit 1 op de tenlastelegging). Daarnaast heeft de verdachte rechtspersoon met een of meer anderen [naam medeverdachte 2] omgekocht (feit 2 op de tenlastelegging).

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Kristic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 15.000,-.

4..Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
[naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat de facturen die door [naam medeverdachte rechtspersoon 2] aan de verdachte rechtspersoon zijn gestuurd betrekking hebben op daadwerkelijk uitgevoerd projectmanagement en advies door [naam medeverdachte 2] en dat [naam medeverdachte 2] de op de facturen vermelde uren weldegelijk heeft gewerkt. Daarom dient volgens de verdediging vrijspraak te volgen van beide ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft ook aangevoerd dat [naam medeverdachte 2] geen lasthebber was maar een opdracht uitvoerde van [naam investeringsfonds] (feit 2).
4.1.2.
Valsheid in geschrift (feit 1)
[naam medeverdachte 2] is in 2011 en 2012 verbonden geweest aan twee bedrijven. Dit zijn tot 29 november 2011
[naam bedrijf 1](hierna: [naam bedrijf 1] ) en daarna
[naam bedrijf 2](hierna: [naam bedrijf 2] ). Bij beide bedrijven was [naam medeverdachte 2] belast met het beheer van het vastgoed van [naam investeringsfonds] .
[naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] , andere aannemers die in opdracht van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] werkzaamheden aan het vastgoed van [naam investeringsfonds] hebben verricht, hebben verklaard dat [naam medeverdachte 2] met hen afsprak dat zij in de offertes boven op de prijs voor onderhoud of een onderhoudsproject een extra bedrag zouden zetten en dat de verdachte daarvoor facturen zou sturen. [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 2] dit kickback-facturen noemde. Hij heeft bovendien verklaard dat alle facturen waar projectmanagement op staat vals zijn en dat de verdachte voor deze facturen niets heeft gedaan.
Wat betreft de facturen aan de verdachte rechtspersoon hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van [naam medeverdachte 1] dat [naam medeverdachte 2] de uren die hij in 2011 bij de verdachte rechtspersoon factureerde weldegelijk heeft gewerkt. [naam medeverdachte 1] kan immers niet verklaren wat [naam medeverdachte 2] concreet heeft gedaan. Hij heeft geen schriftelijke afspraken overgelegd, geen offertes van of namens [naam medeverdachte 2] aan de verdachte rechtspersoon, geen ondertekende opdrachtbevestiging, geen urenstaten van het door [naam medeverdachte 2] geleverde werk en geen afrekening van [naam medeverdachte 2] aan de verdachte rechtspersoon (o.a. dossier, p. 1864, p. 1881). Hij heeft verklaard dat de afspraken mondeling gingen en dat de verdachte de uren heus wel gewerkt had. Hij heeft echter ook verklaard dat hij niet wist wat [naam medeverdachte 2] voor gedeclareerde uren had gedaan, bijvoorbeeld over de factuur aan de verdachte rechtspersoon van 1 december 2011 Project Management: Coördinatie gevelherstel [adres] te Utrecht (doc-044):
Wat heeft [naam medeverdachte 2] namens [naam medeverdachte rechtspersoon 2] voor u gedaan bij [adres] te Utrecht?
Antwoord gehoorde:
“Hij heeft niet gereinigd ofzo. Ik weet niet wat hij gedaan heeft” (dossier, p. 1884).
Daarentegen wist hij volgens zijn verklaring weer wel dat [naam medeverdachte 2] “dubbele petten” op had, die van zijn eigen bedrijf en die van [naam bedrijf 1] en van [naam bedrijf 2] (dossier, p. 1884). Hij heeft dat niet met anderen binnen [naam bedrijf 2] besproken (dossier, p. 1883). Hij heeft dus niet gecontroleerd of [naam medeverdachte 2] de uren die hij namens [naam medeverdachte rechtspersoon 2] zei te maken, ook daadwerkelijk heeft gemaakt.
Gevoegd bij de verklaring van [naam medeverdachte 3] dat alle facturen voor projectmanagement in werkelijkheid kickback-facturen zijn, is de rechtbank van oordeel dat [naam medeverdachte 2] de op de facturen aan de verdachte rechtspersoon vermelde werkzaamheden niet heeft verricht, dat de facturen vals zijn en dat [naam medeverdachte 1] , wiens gedragingen als feitelijke leidinggever aan de rechtspersoon worden toegerekend, dit ook heeft geweten.
4.1.3.
Omkoping (feit 2)
Ten laste is gelegd dat de verdachte rechtspersoon alleen of met anderen [naam medeverdachte 2] bij de uitvoering van zijn last heeft omgekocht. Als gezegd heeft de verdediging aangevoerd dat [naam medeverdachte 2] een opdracht (van [naam investeringsfonds] ) uitvoerde en daarmee geen lasthebber was.
Lastgeving is op grond van artikel 7:414 Burgerlijk Wetboek de overeenkomst van opdracht waarbij de ene partij, de lasthebber, zich jegens de andere partij, de lastgever, verbindt voor rekening van de lastgever een of meer rechtshandelingen te verrichten. Volgens de Hoge Raad (HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:572) blijkt uit de wetsgeschiedenis dat lastgeving in de zin van artikel 328ter Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) daartoe echter niet is beperkt. Ook handelingen bij de uitvoering van de opdracht vallen onder omstandigheden onder lastgeving als bedoeld in artikel 328ter Sr. Zo houdt de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de rijkswet van 22 juni 2001 tot goedkeuring van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II, Stb. 2001, 315, onder meer het volgende in:
“In artikel 328ter (Sr-oud/de rechtbank) ligt aldus een algemene (wettelijke) plicht besloten om telkens binnen de onderneming
of in het kader van de uitvoering van een opdracht(curs. de rechtbank) openheid te betrachten waar het gaat om gelden of voordelen die worden aangeboden tijdens de uitoefening van een functie. Wanneer nu in strijd met deze openheid wordt gehandeld of wanneer verwacht wordt (door de aanbieder van de gelden) dat deze openheid niet wordt betracht, ontstaat strafbaarheid” (Tweede kamer, 2000-2001, 27 509 (R 1671), nr. 3, p. 16).
Uit deze wetsgeschiedenis valt af te leiden dat steeds als, kortgezegd, giften in het kader van de uitvoering van een opdracht, in strijd met de openheid die verwacht mag worden, niet aan de opdrachtgever worden gemeld, sprake is van niet-ambtelijke omkoping. Dit geldt uiteraard niet als het gaat om relatiegeschenken van een geringe waarde.
Wie een opdracht uitvoert, is derhalve lasthebber in de zin van artikel 328ter Sr. Nu het verweer van de verdediging behelst dat [naam medeverdachte 2] een opdracht van [naam investeringsfonds] heeft uitgevoerd, wordt het verweer verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012 te Bergschenhoek en Rotterdam meermalen, een geschrift (bedrijfsadministratie) dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt , hebbende hij toen en daar telkens opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [naam verdachte rechtspersoon] , zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, valse facturen ten name van [naam medeverdachte rechtspersoon 2] gericht aan:
- [naam verdachte rechtspersoon] (vermelding in AMB-021, 2.3)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen of doen opnemen, bestaande die valshe(i)d(en) telkens hierin -zakelijk weergegeven- dat op die facturen werd voorgedaan dat [naam bedrijf 1] heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks telkens met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 december 2011 tot en met 31 januari 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, aan iemand, te weten [naam medeverdachte 2] , die anders dan als ambtenaar, namelijk van 29 november 2011 tot 17 mei 2013 als partner en directeur verbonden aan [naam bedrijf 2] en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 2] bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zou doen, giften , te weten
- een totaalbedrag van (circa) 65.850
,-euro (vermelding in AMB-021, 2.3), in ,
heeft gedaan, van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij en/of zijn mededader, redelijkerwijs moesten aannemen dat die [naam medeverdachte 2] deze giften in strijd met de goede trouw zou verzwijgen tegenover zijn lastgever.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
2.
medeplegen van: aan iemand die, anders dan als ambtenaar, optreedt als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen deze bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zal doen, een gift doen van dien aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn lastgever, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit. De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

7..Motivering schuldigverklaring zonder oplegging straf of maatregel

De verdachte rechtspersoon heeft een persoon ( [naam medeverdachte 2] ) die werkzaam was bij de beheerder van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] omgekocht voor een totaalbedrag van minimaal € 65.850,- en hij heeft zijn bedrijfsadministratie valselijk opgemaakt door daarin valse facturen op te nemen.
Deze feiten hingen samen met een omvangrijk fraudecomplex: de omgekochte persoon was medebeheerder van een vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] en uit dien hoofde verantwoordelijk voor de begroting voor het onderhoud van de panden in de portefeuille. Hij zorgde ervoor dat aannemers hun offertes op het desbetreffende budget afstemden door hun offertes te verhogen tot het bedrag van het budget, maar ook dat de offertes onderling werden afgestemd zodat van tevoren duidelijk was welke aannemer de opdracht kreeg. De (aanvullende) winst die daardoor werd gegenereerd werd verdeeld tussen de aannemers en hem , doordat hij via zijn vennootschap zogenaamde kickbacks factureerde aan onder meer de verdachte rechtspersoon. Op die facturen vermeldde hij dat zijn vennootschap ‘projectmanagement’ zou hebben verricht, terwijl er feitelijk geen werkzaamheden waren gedaan. Die facturen zijn dus vals, en zo ook de bedrijfsadministratie waarin ze door de verdachte rechtspersoon werden opgenomen.
De handelingen die aan de verdachte rechtspersoon zijn toe te rekenen hebben erin geresulteerd dat het vastgoedbedrijf waar voor werd gewerkt voor in ieder geval het bedrag van € 65.850 is benadeeld. Dit betreft echter slechts het bewezen verklaarde bedrag. Het totale benadelingsbedrag voor dit bedrijf ligt vermoedelijk nog hoger, omdat de verdachte rechtspersoon of zijn feitelijke leidinggevende ook een winstdeel kreeg uit de opgehoogde facturen. Daarnaast verstoorde de fraude de marktwerking: in plaats van dat het onderhoud aan de panden werd gegund aan de beste en/of de goedkoopste aannemer, gingen de opdrachten nu steeds naar hetzelfde groepje aannemers dat daarvoor een veel te hoge prijs ontving. Ook het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie is een kwalijk feit. Voor een werkbare samenleving is het immers van essentieel belang dat men in het maatschappelijk verkeer vertrouwen kan stellen in de juistheid van dit soort geschriften.
Het genoemde benadelingsbedrag is een belangrijk uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat: naarmate het benadelingsbedrag hoger is, wordt in de regel de straf die wordt opgelegd ook hoger. In beginsel zou een (forse) geldboete een passende en geboden bestraffing zijn. In dit geval wordt echter in doorslaggevende mate rekening gehouden met het volgende.
Allereerst weegt mee dat de verdachte rechtspersoon blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 oktober 2021 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook relevant is dat de verdachte rechtspersoon bij dit vonnis hoofdelijk zal worden veroordeeld tot betaling van de door het vastgoedbedrijf geleden schade.
Voorts weegt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Deze termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door de officier van justitie een strafvervolging zal worden ingesteld. Gelet op de gang van zaken is dat in deze zaak 3 april 2018, zijnde de datum waarop de feitelijke leidinggevende van de verdachte rechtspersoon voor het eerst als verdachte is gehoord in deze zaak. Tussen 3 april 2018 en de datum van dit vonnis ligt een periode van ruim drie jaar, terwijl bij de berechting van een zaak als de onderhavige als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is dus in aanzienlijke mate overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Ook is in aanmerking genomen dat de bewezenverklaarde delicten ongeveer 10 jaar geleden plaatsvonden.
Gelet op deze omstandigheden wordt oplegging van een sanctie niet op zijn plaats geacht. De rechtbank zal de verdachte rechtspersoon daarom schuldig verklaren maar geen straf of maatregel opleggen.

8..Benadeelde partij

8.1.
Vordering
[naam investeringsfonds] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, raadslieden mrs. W.A. Vader en J.S. Viellevoije, beiden advocaat te Amsterdam.
De vordering van [naam investeringsfonds] , zoals deze na eiswijziging luidt, strekt er -kort gezegd- toe dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
de verdachte rechtspersoon en andere (rechts)personen ( [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte rechtspersoon 2] , [naam medeverdachte rechtspersoon 3] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte rechtspersoon 4] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte rechtspersoon 5] , [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte rechtspersoon 6] en [naam medeverdachte rechtspersoon 7] ) hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van € 2.708.618,68
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 2] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 2] en [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ), [naam medeverdachte 3] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 4] ), [naam medeverdachte 4] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 5] ) en [naam medeverdachte 1] c.s. ( [naam verdachte rechtspersoon] , [naam medeverdachte rechtspersoon 6] en [naam medeverdachte rechtspersoon 7] ) ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
subsidiair:
de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van
€ 2.017.615,-
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 2] c.s., [naam medeverdachte 3] c.s., [naam medeverdachte 4] c.s. en [naam medeverdachte 1] c.s. ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
meer subsidiair:
de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van een in goede justitie te bepalen bedrag,
steeds vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen in de proceskosten, die worden begroot op € 11.997,-.
[naam investeringsfonds] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de verdachte rechtspersoon en de andere (rechts)personen dan wel de bedoelde subgroepen, telkens als groep of subgroep dan wel als afzonderlijk handelend (rechts)persoon onrechtmatig jegens [naam investeringsfonds] hebben gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de door [naam investeringsfonds] geleden schade. Het subsidiaire standpunt is dat schadeplichtigheid bestaat op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de tegen de verdachte rechtspersoon ingestelde vordering van [naam investeringsfonds] tot een bedrag van
€ 156.722,-. De verdachte rechtspersoon is volgens de officier van justitie voor de betaling van dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk met [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte rechtspersoon 2] en [naam medeverdachte 1] .
Het bedrag van € 156.722,- betreft de in de tenlastelegging bedoelde kickbackbetalingen door [naam medeverdachte 1] via de verdachte rechtspersoon aan [naam medeverdachte 2] ( [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ) voor een bedrag van € 78.361,- vermenigvuldigd met twee omdat ten minste een gelijk deel bestemd was voor de aannemers.
Tot dit bedrag van € 156.722,- kan de door [naam investeringsfonds] geleden schade eenvoudig worden vastgesteld en is de vordering in zoverre in dit strafgeding toewijsbaar, vermeerderd met rente en proceskosten.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat [naam investeringsfonds] niet-ontvankelijk is in de vordering dan wel deze moet worden afgewezen. Op hetgeen daartoe is aangevoerd zal hieronder, zo nodig, worden ingegaan.
8.4.
Beoordeling
8.4.1.
Kickbackbetalingen
Op basis van de stukken staat voldoende vast dat aan [naam investeringsfonds] schade is toegebracht
door de onder 2 bewezen verklaarde omkoping door middel van kickbackbetalingen door
[naam medeverdachte 1] via de verdachte rechtspersoon aan [naam medeverdachte 2] ( [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ) van in totaal € 65.850,-
.
Met in ieder geval de bedragen van deze kickbackbetalingen waarvoor door [naam medeverdachte 2] ( [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ) geen werkzaamheden zijn verricht en waarvan [naam investeringsfonds] niet op de hoogte was, zijn de offertes voor werkzaamheden aan onroerend goed van [naam investeringsfonds] immers verhoogd en daardoor ook de (uiteindelijk) door [naam investeringsfonds] voor die werkzaamheden te betalen facturen hoger geworden. Die verhogingen betreffen daarom rechtstreekse schade voor [naam investeringsfonds] als bedoeld in artikel 361, tweede lid Sv. De omstandigheid dat de verdachte rechtspersoon dan wel [naam medeverdachte 1] niet rechtstreeks bij [naam investeringsfonds] factureerde maar de facturen voor [naam investeringsfonds] verzond aan [naam bedrijf 2] welke deze vervolgens doorbelastten aan [naam investeringsfonds] , doet hieraan niet af. Dat deze doorbelasting op welke wijze deze ook plaatsvond (via boekingen in rekeningcourant of via facturen) is voldoende aannemelijk.
De schade van [naam investeringsfonds] door dit onrechtmatig handelen van de verdachte rechtspersoon wordt vastgesteld op genoemd bedrag van € 65.850,-, exclusief omzetbelasting. De omzetbelasting is ook hier (evenals bij de bepaling van de omvang van deze giften) niet meegerekend, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat door [naam bedrijf 1] of [naam bedrijf 2] omzetbelasting aan [naam investeringsfonds] is doorberekend/ in rekening is gebracht.
[naam medeverdachte 2] ( [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ) heeft als ontvanger van de genoemde kickbackbetalingen ook strafbaar gehandeld. In de tegen hem aanhangige strafzaak zal dit worden bewezen verklaard. [naam medeverdachte 2] heeft daarom wat die betalingen betreft onrechtmatig gehandeld jegens [naam investeringsfonds] en is daarvoor schadeplichtig.
Ook [naam medeverdachte 1] heeft met betrekking tot deze kickbackbetalingen strafbaar gehandeld. In de tegen hem aanhangige strafzaak zal dit worden bewezen verklaard. Ook door [naam medeverdachte 1] is daarom wat die betalingen betreft onrechtmatig jegens [naam investeringsfonds] gehandeld en uit dien hoofde schadeplichtig.
De verdachte rechtspersoon, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag van € 68.850,-. De verdachte rechtspersoon zal dan ook hoofdelijk met hen worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
8.4.2.
Rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van indiening van de
vordering, zijnde 15 oktober 2021. De vordering om de wettelijke rente toe te wijzen vanaf het moment dat de afzonderlijke schades zijn geleden is onvoldoende gespecificeerd.
8.4.3.
Rest vordering
Voor het overige is de vordering van [naam investeringsfonds] tegen de verdachte rechtspersoon niet van eenvoudige aard en vormt daardoor een onevenredige belasting op van het strafgeding. Een rechtstreeks verband tussen de overigens gevorderde schade en de ten laste van de verdachte rechtspersoon bewezen verklaarde feiten kan niet worden vastgesteld. [naam investeringsfonds] zal daarin in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. [naam investeringsfonds] kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen. In deze procedure wordt daarover geen inhoudelijke beslissing genomen.
8.4.4.
Proceskosten
De verdachte rechtspersoon zal, als de voor een belangrijk deel in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van [naam investeringsfonds] worden begroot op € 743,- aan salaris voor de raadslieden.
8.4.5.
Conclusie
9.
De verdachte rechtspersoon moet [naam investeringsfonds] een schadevergoeding betalen van € 68.850,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2021 en voorts aan proceskosten een bedrag van € 743,-.Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 47, 51, 57, 225 en 328ter, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden op de datum waarop de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte rechtspersoon de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten
geen straf of maatregelwordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon hoofdelijk met [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] ,
des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan de benadeelde partij [naam investeringsfonds] voornoemd te betalen een bedrag van
€ 68.850,-
(zegge: achtenzestigduizend en achthonderdvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke
rente hierover vanaf 15 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke
rechter;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon in de proceskosten door de benadeelde partij
gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 743,- aan salaris
voor de raadslieden, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2021.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[naam verdachte rechtspersoon] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, geschriften (bedrijfsadministratie) die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen opmaken en/of doen vervalsen, hebbende genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [naam verdachte rechtspersoon] , zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, (een) valse en/of vervalste fact(u)ur(en) ten name van [naam medeverdachte rechtspersoon 2] . gericht aan:
- [naam verdachte rechtspersoon] (vermelding in AMB-021, 2.3)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen boeken en/of doen verwerken, bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) (telkens) hierin -zakelijk weergegeven- dat op die facturen werd voorgedaan dat [naam bedrijf 1] projectmanagement en/of advieswerkzaamheden heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks (telkens) met het oogmerk om deze/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2.
[naam verdachte rechtspersoon] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2011 tot en met 31 januari 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, aan iemand, te weten [naam medeverdachte 2] , die anders dan als ambtenaar, namelijk van 29 november 2011 tot 17 mei 2013 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 2] en/of in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 2] in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en), te weten
- een totaalbedrag van (circa) 78.361,50 euro (vermelding in AMB-021, 2.3), in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
heeft gedaan, verleend of aangeboden van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat verdachte rechtspersoon en/of zijn mededader(s), redelijkerwijs moest(en) aannemen dat die [naam medeverdachte 2] deze gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) in strijd met de goede trouw zou/zal verzwijgen tegenover zijn werkgever en/of lastgever.