Op 5 februari 2021 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin meerdere passagiers, aangeduid als 'de Passagiers', vorderingen hebben ingesteld tegen de commanditaire vennootschap Transavia Airlines C.V. De Passagiers vorderden schadevergoeding op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van hun vlucht van Rotterdam naar Malaga op 10 mei 2019. In totaal zijn er drie procedures aanhangig, waarbij de Passagiers respectievelijk € 400,- en € 800,- aan hoofdsom vorderden, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De Vervoerder, Transavia, heeft verweer gevoerd en betwist dat de Passagiers vorderingsgerechtigd zijn, omdat de claims aan AirHelp zouden zijn gecedeerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Passagiers niet zelf vorderingsgerechtigd zijn, omdat de claims inderdaad aan AirHelp zijn overgedragen. Hierdoor zijn de vorderingen van de Passagiers afgewezen. De Passagiers zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.