In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, hebben de Passagiers (eisers) een vordering ingesteld tegen de commanditaire vennootschap Transavia Airlines C.V. (gedaagde) wegens compensatie na de annulering van hun vlucht van Malaga naar Rotterdam op 10 mei 2019. De eisers vorderden een bedrag van € 800,- aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Passagiers, ondanks hun vordering, niet ontvankelijk zijn in hun verzoek. De Vervoerder heeft betwist dat de Passagiers vorderingsgerechtigd zijn, omdat de vorderingen zouden zijn gecedeerd aan AirHelp. De rechtbank oordeelde dat de Passagiers hun vorderingen aan AirHelp hadden overgedragen, wat betekent dat zij niet zelf konden procederen. De rechtbank heeft de vordering van de Passagiers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de cessie van vorderingen en de noodzaak voor eisers om aan te tonen dat zij gerechtigd zijn om hun vorderingen zelf in te dienen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure vastgesteld en de Passagiers in de kosten veroordeeld, inclusief een bedrag voor nasalaris indien niet tijdig aan het vonnis wordt voldaan.