ECLI:NL:RBROT:2021:1141

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
ROT 20/949
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de remplaçantenregeling en de voorwaarden voor ontslag van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als senior inspecteur bij de Inspectie Leefomgeving & Transport, en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De eiser had verzocht om gebruik te maken van de remplaçantenregeling, maar dit verzoek werd door de minister afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vertrek van de eiser niet heeft geleid tot een vermindering van de boventalligheid en dat de aanwijzing als remplaçant geen voorwaarde was voor het ontslag van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van de minister over de remplaçantenregeling niet onredelijk was, aangezien de minister eerst moest onderzoeken of het vertrek van de eiser daadwerkelijk een plaats voor een VWNW-kandidaat had gecreëerd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vertrek wel tot de plaatsing van een VWNW-kandidaat heeft geleid. De rechtbank concludeerde dat de minister op redelijke wijze gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De rechtbank merkte op dat de duur van zes maanden om een besluit te nemen over de remplaçantenregeling lang was, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat de minister onredelijk had gehandeld. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/949

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. J.C.A. Keulers,
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder,

gemachtigde: mr. J.P. Klüth.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek, om van de remplaçantenregeling gebruik te maken, afgewezen.
Bij besluit van 14 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Eiser is verschenen, telefonisch bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was als senior inspecteur bij de Inspectie Leefomgeving & Transport werkzaam.
2
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het een discretionaire bevoegdheid is om een ambtenaar van de remplaçantenregeling gebruik te laten maken en dat eiser met zijn vertrek geen plaats voor een verplicht Van Werk Naar Werk (VWNW)-kandidaat heeft gemaakt. Ook heeft eiser volgens verweerder het gebruikmaken van de remplaçantenregeling niet als voorwaarde aan zijn ontslag gesteld en had hij eerst een beroep op de regeling moeten doen voordat hij om ontslag verzocht.
3
3.1
De rechtbank stelt vast dat artikel 49xx van het Algemeen Rijksambtenaren-reglement (ARAR) bepaalt dat het bevoegd gezag het begeleidingstraject en de voorzieningen bedoeld in paragraaf 3 en 4 van hoofdstuk VIIBIS van het ARAR (het VWNW-hoofdstuk) aan een ambtenaar kan toekennen voor zover daarmee de plaatsing van een VWNW-kandidaat wordt gerealiseerd of hiermee een bijdrage aan het realiseren van een taakstelling wordt geleverd. Dit artikel is een ‘kan-bepaling’ wat betekent dat verweerder een discretionaire bevoegdheid heeft om dit artikel wel of niet toe te passen.
3.2
Nu er sprake is van een discretionaire bevoegdheid brengt dit volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met zich mee dat de toetsing door de bestuursrechter terughoudend is. Deze toetsing is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen (CRvB 6 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1770).
4
4.1
Eiser betoogt dat hij met zijn vertrek een plek voor een met ontslag bedreigde collega heeft vrijgemaakt nu de afdeling van deze collega werd opgeheven en dat hij daarmee aan het doel van de remplaçantenregeling heeft voldaan. Ook betoogt eiser dat het gebruikmaken van de remplaçantenregeling een voorwaarde voor zijn ontslag was en dat hij met het verlenen van dat ontslag erop mocht vertrouwen dat hij van de remplaçantenregeling gebruik mocht maken. Daarnaast is het volgens eiser aan verweerder te wijten dat de reorganisatie van start is gegaan zonder de daarbij behorende faciliteiten beschikbaar te stellen en kan het hem niet worden tegengeworpen dat hij niet eerst heeft verzocht om van de remplaçantenregeling gebruik te maken voordat hij om ontslag verzocht.
4.2
De rechtbank vindt de uitleg van verweerder van artikel 49xx van het ARAR, dat een medewerker eerst moet verzoeken om van de remplaçantenregeling gebruik te maken en pas daarna, als verweerder een ‘match’ heeft gevonden, overgaat tot zijn ontslagverzoek, niet onredelijk. Verweerder moet immers in staat zijn om te onderzoeken of het vertrek van de medewerker inderdaad een vermindering van de boventalligheid tot gevolg heeft. De benodigde tijd voor een dergelijk onderzoek ontbreekt indien een medewerker ontslag verzoekt voordat het onderzoek heeft kunnen aanvangen. Verweerder zou dan over het gebruikmaken van de remplaçantenregeling moeten beslissen, zonder dat hij weet of het vertrek van de medewerker leidt tot het vervangen van de ene medewerker door een andere medewerker (de beoogde ruil of het remplaceren). Deze ruil is juist de bedoeling van de remplaçantenregeling en eisers betoog dat de volgorde van de verzoeken niet uitmaakt, is daarmee strijdig. Indien een ambtenaar om hem moverende redenen vertrekt, kan hij geen gebruik maken van de remplaçantenregeling indien zijn functie achteraf “per toeval” blijkt te worden ingenomen door een VWNW-kandidaat (hetgeen in deze zaak overigens niet zonder meer wordt aangenomen).
4.3
Verweerder heeft besloten dat eiser niet van de remplaçantenregeling gebruik mag maken, omdat zijn vertrek niet tot de plaatsing van een verplicht VWNW-kandidaat zoals bedoeld in artikel 49xx van het ARAR heeft geleid. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit wel het geval is en dat hij wel voldoet aan de voorwaarden gesteld in het ARAR. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat verweerder op onredelijke wijze van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Wel vindt de rechtbank dat het met zes maanden lang heeft geduurd om een besluit over de remplaçantenregeling te nemen, maar dit alleen is niet genoeg voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
4.4
De rechtbank overweegt verder dat eiser bij zijn ontslagaanvraag van 31 december 2018 wel heeft aangegeven dat hij van de remplaçantenregeling gebruik wil maken, maar niet dat hij geen ontslag zou willen als hij niet als remplaçant zou worden aangewezen. Ook uit eisers handelen na zijn ontslagaanvraag blijkt dat niet. Zo heeft eiser in zijn e-mail-berichten van 24 januari 2019 en 30 januari 2019 verklaard dat hij aan de oorspronkelijke opzegtermijn wil vasthouden, met 1 maart 2019 als laatste werkdag. Dit was nadat eisers leidinggevende had aangegeven dat hij alleen over het ontslag en niet over de remplaçantenregeling kan beslissen. Toen uiteindelijk het ontslagbesluit volgde en daarin niets over de remplaçantenregeling werd besloten, heeft eiser ook geen bezwaar tegen dat besluit gemaakt. Tegen deze achtergrond kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn betoog dat de aanwijzing als remplaçant een voorwaarde voor zijn ontslag was. Hierdoor, en gelet op het feit dat het hier om een discretionaire bevoegdheid gaat, kon eiser uit het enkele feit dat hem ontslag is verleend niet afleiden dat hij ook van de remplaçantenregeling gebruik mocht maken.
5
5.1
Het beroep is ongegrond. Wat eiser verder nog naar voren heeft gebracht behoeft geen verdere bespreking, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter,
in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.