ECLI:NL:RBROT:2021:1126

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
ROT 19/4116
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersbesluit tot verplaatsen van bushaltes aan de Delftweg te Rotterdam

Op 15 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser beroep aantekende tegen een verkeersbesluit van de gemeente Rotterdam. Dit besluit betrof de verplaatsing van twee bushaltes aan de Delftweg. Eiser stelde dat de verplaatsing van de bushaltes zou leiden tot een verslechtering van de verkeersveiligheid en dat het besluit onvoldoende rekening hield met zijn belangen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid het verkeersbesluit had kunnen nemen, waarbij zij de belangen van verkeersveiligheid en toegankelijkheid had afgewogen. De rechtbank concludeerde dat eiser als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat de bushalte zich nabij zijn perceel bevond. De rechtbank oordeelde dat de verplaatsing van de bushaltes niet onevenredig was in verhouding tot de doelen die met het besluit werden nagestreefd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4116

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. T. van der Weijde,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A.J.J. van der Vlist.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een verkeersbesluit genomen, inhoudende het verplaatsen van twee borden L3, van bijlage 1, behorende bij het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990.
Bij besluit van 8 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] , projectleider bij het ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam.

Overwegingen

1. In 2015 is het “Bushalteplan Toegankelijkheid Openbaar vervoer 2015” vastgesteld waarin als opgave is vastgesteld om een bereisbaar (bus)netwerk voor mensen met een functiebeperking te creëren. Naar aanleiding van deze ambitie is het projectplan “Aanpassing bushaltes toegankelijkheid” vastgesteld. Een onderdeel daarvan is het toegankelijk maken van twee bushaltes aan de Delftweg ter hoogte van het landgoed De Tempel. Dit landgoed is gelegen aan de Delftweg. Aan de overzijde, langs rivier de Delftse Schie, ligt de zogenoemde Overtuin. Vanwege het plan om aan de overtuin langs de Delftse Schie tegenover het landgoed aanlegsteigers en een pad naar de hoofdingang van De Tempel te realiseren, heeft verweerder de locatie van de bushaltes in de beoordeling betrokken, in relatie tot het pad van de aanlegsteigers naar de hoofdingang van De Tempel en de oversteek van voetgangers over de Delftweg.
2. Bij het primaire besluit is de westelijke halte (richting Rotterdam, gelegen aan de zijde van de overtuin/Delftse Schie) noordwaarts verplaatst en de oostelijke halte (richting Delft) zuidwaarts. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Op hieronder te bespreken gronden is eiser in beroep gekomen.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3. Allereerst moet de door verweerder in beroep opgeworpen vraag worden beantwoord of eiser belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Uit het beroepschrift volgt dat het beroep van eiser zich richt tegen de verplaatsing van de oostelijke halte in zuidelijke richting. Uit de stukken en de daarop gegeven toelichting is voldoende aannemelijk geworden dat de halte is gesitueerd voor een gedeelte van het perceel van eiser, dat grenst aan De Tempel, en dat hij vanuit een zijraam van zijn op het perceel gelegen woning zicht heeft op de halte. Dit maakt dat de gevolgen van het bestreden besluit voor eiser te onderscheiden zijn van die van willekeurige anderen, zodat eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt.
4. Het wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Bij de beoordeling van eisers beroepsgronden dient het volgende voorop te worden gesteld. Het is vaste rechtspraak de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1861), dat een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
5.1.
Eiser voert als beroepsgronden aan dat is miskend dat de verplaatsing en het uit elkaar halen van de voorheen nagenoeg tegenover elkaar gelegen bushaltes zorgt voor een verslechtering van de verkeersveiligheid ter plaatse. Door het uit elkaar halen van de haltes ontstaan twee oversteekplaatsen en verkeer zal langs de halterende bussen door rijden. Eiser wijst in dat verband op een verkeerskundig rapport van [naam 2] van 29 mei 2019 en een rapport van De Verkeersdeskundige van 29 augustus 2019. Voorts voert eiser aan dat de verspreiding van de locaties de monumentale status van De Tempel verstoort. De oostelijke halte dient volgens eiser te worden verplaatst naar een locatie ten noordwesten van de hoofdingang van De Tempel.
5.2
Deze gronden slagen niet. Aan de verplaatsing van de oostelijke halte naar de noordzijde van de zuidelijke in- en uitgang van De Tempel heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd dat daardoor een veiligere situatie wordt gecreëerd, omdat de bussen dan niet direct tegenover elkaar stoppen waardoor het zicht beter gewaarborgd blijft en geen oversteekbewegingen voor- en achterlangs een vertrekkende bus plaatsvinden richting de nog te realiseren aanlegsteiger. Daarnaast zal een verhoogd perron op de nieuwe locatie van de bushalte het zicht op en vanaf De Tempel veel minder verstoren dan op de oude locatie.
5.3
Aan het bestreden besluit liggen onder meer ten grondslag de belangen van het verzekeren van de veiligheid op de weg, van het beschermen van weggebruikers en passagiers en het beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter van objecten of gebieden. Verweerder heeft deze belangen afgewogen, mede in het licht van het door eiser aangedragen alternatief van verplaatsing van de bushalte (terug) naar de noordzijde van de hoofdingang van De Tempel. Verweerder heeft in redelijkheid tot deze afweging kunnen komen. Daarbij heeft verweerder mede in aanmerking genomen dat bij de nieuwe locatie van de oostelijke bushalte oversteekbewegingen voor- en achterlangs een vertrekkende bus minder waarschijnlijk zijn, omdat er zich geen openbaar voetpad aan de zijde van de overtuin bevindt en dat bij een halte op de oude door eiser gewenste locatie ten noorden van de hoofdingang van De Tempel het gevaar bestaat dat voetgangers achter de bus oversteken naar het pad naar de aanlegsteiger. Voorts heeft verweerder in redelijkheid van betekenis kunnen achten dat met de nieuwe locaties meer recht wordt gedaan aan het zicht op en vanaf De Tempel en dat de nieuwe locatie technisch en financieel gunstiger is ten opzichte van de door eiser voorgestelde locatie. Verweerder heeft daarom in redelijkheid het verkeersbesluit kunnen nemen.
6. Voor zover eiser in beroep aanvoert dat verweerder bij de totstandkoming van het bestreden besluit van een onjuiste veronderstelling is uitgegaan over de op de Delftweg geldende maximum snelheid, kan dat niet tot een ander oordeel leiden. In het licht van het feit dat tussen partijen niet in geschil is dat de verkeersintensiteit ter plaatse gering is, kan uit hetgeen eiser in dit verband stelt niet worden afgeleid dat verweerder bij de afweging van de verkeersveiligheid van een zodanig onjuiste veronderstelling over de maximum snelheid is uitgegaan (80 km/uur dan wel 60 km/uur) dat dit een wezenlijke invloed heeft op de afweging van de verkeersveiligheid in zijn geheel.
7. De beroepsgrond dat het bestreden besluit onvoldoende rekening houdt met eisers belangen, kan niet slagen. Verweerder heeft afgewogen dat de oostelijke halte niet voor woningen is gesitueerd, dat het gebruik van de haltes beperkt is en de busdienstregeling een lage frequentie heeft. Voorts blijkt niet dat door het verkeersbesluit eiser beperkt wordt in het gebruik van zijn perceel of in meer dan geringe mate hinder ondervindt. Dat mensen mogelijk over zijn deel van het perceel in de overtuin naar de nog te realiseren aanlegsteiger zullen gaan, is niet het gevolg van het verkeersbesluit. Bovendien kan eiser zelf maatregelen treffen om dit te voorkomen. Dat eiser het nieuwe busplatform niet mooi vindt, is geen geobjectiveerd belang dat verweerder bij het nemen van het besluit heeft moeten betrekken. De door eiser gestelde belangen hebben verweerder derhalve geen aanleiding hoeven geven af te zien van het verkeersbesluit.
Hetgeen overigens door verweerder is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 2
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden;
[…]
Artikel 15
1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)
Artikel 12
De plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde verkeerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit:
a. de volgende borden:
[…]
II bord L3 van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, voor zover het een bushalte betreft;
[…]
Artikel 21
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.