ECLI:NL:RBROT:2021:11083

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
10/750036-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een woning en vervalsing van documenten door verdachte en partner

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met haar partner zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een woning, gewoontewitwassen van aanzienlijke geldbedragen en het vervalsen van documenten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en de woning is verbeurd verklaard. De rechtbank heeft het verweer van de officier van justitie, dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden, verworpen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar partner gebruik hebben gemaakt van vervalste werkgeversverklaringen om een hypothecaire lening te verkrijgen, en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen door grote contante bedragen op haar bankrekeningen te ontvangen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de integriteit van het financiële verkeer meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750036-18
Datum uitspraak: 12 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. van Galen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • verbeurdverklaring van de woning.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet
ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat er sprake is
van meerdere onherstelbare vormverzuimen. Zo is bewust gericht gerechercheerd, is
ontlastende informatie achtergehouden en is de rechter-commissaris onvolledig
geïnformeerd. Hierdoor is met de integriteit en de betrouwbaarheid van het onderzoek
zoveel mis dat het geen veroordeling zou kunnen dragen. Subsidiair is betoogd dat het
dossier dermate onbetrouwbaar dat de inhoud hiervan niet voor het bewijs gebezigd kan
worden. Meer subsidiair is het standpunt ingenomen dat alle informatie die het gevolg is van
de gedane vorderingen en doorzoekingen uitgesloten moet worden van het bewijs.
Beoordeling
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX4280) stelt de rechtbank voorop dat wanneer zich tijdens het voorbereidende onderzoek onherstelbare vormverzuimen hebben voorgedaan dat dit alleen in uitzonderlijke gevallen leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie zoals bedoeld in artikel 359a Sv. Daarvoor is alleen plaats als het vormverzuim of de vormverzuimen daarin bestaan dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Om te beginnen, wordt overwogen dat alle door de verdediging aangedragen kritiekpunten die zien op of samenhangen met de taakuitvoering van een bepaalde aan het onderzoek verbonden rechercheur in ieder geval niet kunnen bijdragen aan het hiervoor verwoorde criterium. Tegen deze rechercheur is namelijk lopende het strafrechtelijk onderzoek aangifte gedaan door de verdediging, waarna een integriteitsonderzoek is gevolgd dat heeft geleid tot een sepot.
Voor zover naar voren is gebracht dat een proces-verbaal van verdenking is aangepast zonder wijziging van de datum van opmaken, heeft de officier van justitie ter zitting uitgelegd hoe deze onjuistheden kunnen ontstaan. De rechtbank heeft geen reden om aan deze uitleg te twijfelen en daarin wordt dan ook geen aanleiding gezien om te vermoeden dat die aanpassing doelbewust is gebeurd. Dat geldt eveneens voor het onvolledig informeren van de rechter-commissaris. Al aangenomen namelijk dat daarvan sprake is geweest, is niet vast te stellen dat de volgens de verdediging ontbrekende informatie niet tot een machtiging doorzoeking zou hebben geleid. Nog daargelaten de vraag welke belangen van de verdachte zouden zijn geschaad in het kader van onderhavig strafrechtelijk onderzoek.
Ook van de overige kritiekpunten, die vooral betrekking hebben op onderzoek dat wel of juist niet is verricht, valt niet in te zien, ook niet in onderlinge samenhang, dat en in hoeverre deze zouden kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van zodanig ernstige en onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv dat de officier van justitie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard of dat al het bewijs zou moeten worden uitgesloten. Het daarop gerichte verweer wordt dan ook verworpen.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde
feiten. De verdediging heeft een kasopstelling overgelegd. Volgens deze kasopstelling had
de verdachte voldoende eigen middelen om het bedrag van € 72.000,- waarmee de
woning deels is gefinancierd te voldoen. Zo heeft de verdachte een schenking van
€ 21.000,- ontvangen van [persoon A] . De contante stortingen die op de bankrekening van de
verdachte zijn gedaan, zijn contante gelden die eerder van een andere bankrekening zijn
opgenomen, nadat de gelden op de andere bankrekening zijn ontvangen. Subsidiair is
aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor enige betrokkenheid van de
verdachte bij de contante stortingen op de bankrekening van de medeverdachte
[naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ).
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de verdediging aangevoerd dat de
werkgeversverklaringen niet valselijk zijn opgemaakt en gebruikt. Deze
werkgeversverklaringen zijn getekend door [persoon B] (hierna: [persoon B] ), de directeur van
[naam bedrijf] . (hierna: [naam bedrijf] ). [persoon B] heeft driemaal compleet verschillend
verklaard. Zijn verklaringen zijn daarmee zodanig onbetrouwbaar geworden dat deze dienen
te worden uitgesloten van het bewijs. Voor zover [persoon B] of [naam bedrijf] fouten hebben gemaakt,
zoals het niet afdragen van loonbelasting, kan dit de verdachte niet worden verweten. Wat
betreft de contante stortingen op de bankrekening van het bedrijf, kan er geen link worden
gelegd met de verdachte.
Beoordeling
Feiten 1 en 3
Vast staat dat de verdachte om een hypothecaire geldlening van de ABN AMRO te kunnen krijgen bij de aanvraag onder andere twee werkgeversverklaringen heeft overgelegd. Deze werkgeversverklaringen zijn ondertekend door [persoon B] namens [naam bedrijf] .
[persoon B] heeft op 17 juni 2020 verklaard dat de verdachte nooit werkzaam is geweest bij [naam bedrijf] en dat hij is voorgesteld aan [naam medeverdachte] waarna hij werd verzocht om twee blanco werkgeversverklaringen te ondertekenen. Over de salarisbetalingen is verklaard dat dat geen salarisbetalingen waren maar geld dat eerder contant werd ontvangen van [naam medeverdachte] . Deze verklaring vindt steun in bankafschriften van de rekening van [naam bedrijf] waaruit blijkt dat kort voor de vier betalingen aan de verdachte een contante storting van hetzelfde bedrag is gedaan. Ook is steun te vinden in het feit dat niet is gebleken van andere salarisbetalingen, hoewel volgens verdachtes verklaring het dienstverband wel meer dan vier maanden zou hebben geduurd. Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat deze verklaring van [persoon B] geloofwaardig is en voor het bewijs gebruikt kan en zal worden. Dat hij later is teruggekomen op zijn verklaring en vervolgens bij de rechter-commissaris onder ede daarop weer is teruggekomen, maakt dat oordeel niet anders.
Zowel de verdachte als [naam medeverdachte] heeft geen openheid van zaken kunnen of willen geven over het (bestaan van een) dienstverband tussen de verdachte en [naam bedrijf] . Hun verklaringen werpen dan ook geen ander licht op de hiervoor genoemde verklaring van [persoon B] . Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat geen sprake is geweest van een feitelijk dienstverband, dat de werkgeversverklaringen en de salarisspecificaties dus valselijk zijn opgemaakt en dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] daarbij als medepleger betrokken zijn geweest. De vervalsingen zijn ook daadwerkelijk gebruikt bij de hypotheekaanvraag bij de ABN AMRO. Het onder 3 tenlastegelegde feit is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Door gebruik te maken van de vervalsingen bij het verkrijgen van de financiering voor de woning, wisten de verdachte en [naam medeverdachte] dat die woning van middelen uit eigen misdrijf afkomstig was. Gelet hierop acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1. primair tenlastegelegde. Omdat niet kan worden vastgesteld dat meer dan eenmaal gebruik is gemaakt van de vervalsingen oordeelt de rechtbank anders dan de officier van justitie dat geen sprake is van gewoontewitwassen. Dat het verwijt ziet op een lange periode maakt dat niets anders. In die periode is de woning aangeschaft en in gebruik genomen. Niet valt zonder meer in te zien in hoeverre dat als een gewoonte moet worden aangemerkt.
Feit 2
De verdachte wordt verdacht van het witwassen van meerdere geldbedragen. Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt, dient als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek geen bewijs heeft opgeleverd dat de ten laste gelegde geldbedragen van een bepaald misdrijf afkomstig zijn. Naar vaste rechtspraak kan bewezen worden verklaard dat deze voorwerpen “uit enig misdrijf” afkomstig zijn, als op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden geconcludeerd moet worden dat die voorwerpen geen legale herkomst hebben. Indien het openbaar ministerie feiten en omstandigheden aandraagt die het vermoeden rechtvaardigen dat een voorwerp uit misdrijf afkomstig moet zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als de verdachte met zo’n verklaring komt, dan ligt het vervolgens op de weg van de officier van justitie om naar aanleiding daarvan nader onderzoek te doen. Geeft de verdachte een dergelijke verklaring niet dan zal over het algemeen geen andere conclusie kunnen worden getrokken dan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Vaststaat dat er in de tenlastegelegde periode sprake is van veel (grote) contante stortingen, van in totaal € 49.450,- en € 53.105,- op twee bankrekeningen van de verdachte. Uit het financieel onderzoek is gebleken dat zij in de tenlastegelegde periode een zeer beperkt inkomen uit loon genoot en dat de geldstromen niet in verhouding staan tot haar inkomsten. De verdachte had in die periode een inkomen van in totaal € 46.093,-. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. Dat betekent dat van de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld mag worden verwacht.
De verdediging heeft in dit verband een kasopstelling overgelegd waaruit zou moeten
blijken dat de contante gelden die op de bankrekeningen van de verdachte zijn gestort een
legale herkomst hebben. De rechtbank oordeelt dat deze verklaring niet voldoet aan de
daaraan te stellen eisen, omdat deze niet min of meer verifieerbaar is. De kasopstelling is
namelijk niet onderbouwd met financiële stukken. In ieder geval niet met stukken die
betrekking op de in de tenlastelegging genoemde periode. Dit betekent dat geen andere
conclusie mogelijk is dan dat de geldbedragen geen legale herkomst hebben. De rechtbank
komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen. Er is daarbij
sprake van een gewoonte gezien het feit dat het gaat over meerdere stortingen die hebben
plaatsgevonden in de pleegperiode.
Verder zijn in het dossier wel aanwijzingen te vinden van een nauwe en bewuste
samenwerking tussen de verdachte en [naam medeverdachte] . Deze zijn echter naar het oordeel van de
rechtbank onvoldoende concreet om te komen tot een bewezenverklaring van het
tenlastegelegde medeplegen. Van dat onderdeel wordt de verdachte vrijgesproken.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Zij in de periode van 01 januari 2014 t/m 20 maart 2018, te [plaats] , gemeente Bernisse, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten:
- een woning met ondergrond, tuin en erf en verder toebehoren gelegen aan de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] en erf/grond gelegen aan de [straatnaam] (ongenummerd) te [plaats]
heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte en medeverdachte, wisten, dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - middellijk - afkomstig was uit eigen misdrijf;
2.
Zij in de periode van 01 januari 2014 t/m 20 maart 2018, te [plaats] , gemeente Bernisse, telkens voorwerpen/contante geldbedragen, te weten:
- totaal 49.450,00- EUR (gestort op bankrekening [rekeningnummer 1] )
- totaal 53.105,00- EUR (gestort op bankrekening [rekeningnummer 2] )
heeft verworven en/of voorhanden gehad , terwijl zij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
3.
Zij in de periode van 01 maart 2014 t/m 18 juli 2014 te [plaats] , gemeente Bernisse, tezamen en in vereniging met anderen, meermaals, opzettelijk gebruik heeft gemaakt of doen maken van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten werkgeversverklaringen en salarisspecificaties afgegeven door of namens het bedrijf [naam bedrijf] . als ware het echt en onvervalst, (telkens) bestaande dat gebruikmaken of doen gebruikmaken hierin dat zij, verdachte en haar mededader, voornoemde werkgeversverklaringen en salarisspecificaties hebben verstrekt en/of doen verstrekken aan en/of overgelegd en/of doen overleggen aan de ABN AMRO bank, en telkens bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat zij, verdachte, niet werkzaam was voor en/of in dienst was van voornoemd bedrijf [naam bedrijf] . zoals aangegeven op die werkgeversverklaringen en salarisspecificaties.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

2..Primair:gewoontewitwassen;

3..medeplegen van valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met haar partner schuldig gemaakt aan witwassen van een woning en het vervalsen van documenten.. De valse of vervalste werkgeversverklaringen en salarisspecificaties waren nodig om een financiering van de bank te verkrijgen voor de aankoop van de woning. De integriteit van het financiële en economische verkeer staat of valt met het vertrouwen dat gesteld wordt en gesteld moet kunnen worden in de juistheid van stukken die tot enig bewijs dienen. Door zo te handelen heeft de verdachte het vertrouwen dat anderen in de juistheid van geschriften moeten kunnen stellen ernstig beschaamd. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van aanzienlijke geldbedragen op haar bankrekeningen zijn gestort. Het gewoontewitwassen strekt zich uit over een periode van ruim vier jaren. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn. Dit alles wordt de verdachte flink aangerekend.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 15 september 2021 gezien, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf is gelet op de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop. Ook is gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Een en ander afwegend, wordt de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden geacht. Het voorwaardelijke deel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv aan de orde is.

9..In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen woning zal worden verbeurd verklaard. De woning behoort toe aan de verdachte en het beslag is tevens onder haar gelegd. Het voorwerp is door middel van het feit onder 3 verkregen en het feit onder 1 primair is met betrekking tot dit voorwerp begaan.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: woning en erf, gemeente Bernisse sectie [sectie] , nummer [nummer] ; [adres verdachte] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zij in of omstreeks 01 januari 2014 t/m 20 maart 2018, te [plaats] , gemeente Bernisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een voorwerp, te weten:
- een woning met ondergrond, tuin en erf en verder toebehoren gelegen aan de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] en erf/grond gelegen aan de [straatnaam] (ongenummerd)
te [plaats]
heeft verworven en/of voorhanden gehad, althans van voornoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of medeverdachte, wist(en), dat voornoemd voorwerp geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf, en zij aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 t/m 20 maart 2018, te [plaats] , gemeente Bernisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een voorwerp, te weten:
- een woning met ondergrond, tuin en erf en verder toebehoren gelegen aan de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] en erf/grond gelegen aan de [straatnaam] (ongenummerd) te [plaats]
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, althans van voornoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of medeverdachte, wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
2.
Zij in of omstreeks 01 jan 2014 t/m 20 mrt 2018, te [plaats] , gemeente Bernisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) voorwerpen/contante geldbedragen, te weten:
- totaal 49.450,00- EUR (gestort op bankrekening [rekeningnummer 1] )
- totaal 53.105,00- EUR (gestort op bankrekening [rekeningnummer 2] )
- totaal 71.416,80- EUR (gestort op bankrekening [rekeningnummer 3] )
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of medeverdachte, wist(en) dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf, en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Zij in op of omstreeks de periode van 01 januari 2014 t/m 20 maart 2018, te [plaats] , gemeente Bernisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) voorwerpen/ contante geldbedragen, te weten:
- totaal 49.450,00- EUR (gestort op bankrekening [rekeningnummer 1] )
- totaal 53.105,00- EUR (gestort op bankrekening [rekeningnummer 2] )
- totaal 71.416,80- EUR (gestort op bankrekening [rekeningnummer 3] )
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of medeverdachte, wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf;
3.
Zij in of omstreeks 01 maart 2014 t/m 18 juli 2014 te [plaats] , gemeente Bernisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermaals, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt of doen maken van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten werkgeversverklaringen en/of salarisspecificaties afgegeven door of namens het bedrijf [naam bedrijf] . als ware het echt en onvervalst, (telkens) bestaande dat gebruikmaken of doen gebruikmaken hierin dat zij, verdachte en/of haar mededader, voornoemde werkgeversverklaringen en salarisspecificaties heeft/hebben verstrekt en/of doen verstrekken aan en/of overgelegd en/of doen overleggen aan de ABN AMRO bank, en (telkens) bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat zij, verdachte, niet werkzaam was voor en/of in dienst was van voornoemd bedrijf [naam bedrijf] . zoals aangegeven op die werkgeversverklaringen en salarisspecificaties.