ECLI:NL:RBROT:2021:10907
Rechtbank Rotterdam
- Proces-verbaal
- G.C.W. van der Feltz
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen aanslagen watersysteemheffing en de rechtmatigheid van de heffingsmaatstaf
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van onroerende zaken, en de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep over de opgelegde aanslagen watersysteemheffing voor het jaar 2019. Eiser was het niet eens met de aanslagen en stelde dat het wettelijk systeem waarop deze heffingen zijn gebaseerd onterecht was. De rechtbank heeft de zaak behandeld en eiser was aanwezig, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. Na de sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslagen watersysteemheffing zijn opgelegd op basis van de WOZ-waarde van de onroerende zaken van eiser. Eiser voerde aan dat de WOZ-waarde geen maatstaf mag zijn voor de watersysteemheffing en dat de heffingen onterecht waren. De rechtbank oordeelde echter dat de wetgever heeft bepaald dat de WOZ-waarde de grondslag is voor de watersysteemheffing en dat de rechtbank hier niet over kan oordelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de aanslagen rechtmatig waren opgelegd.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiser over de hoogte van de aanslagen en de toepassing van de verordening verworpen. Eiser had niet aangetoond dat de aanslagen in strijd waren met Europese wetgeving en zijn beroep op een ingebrekestelling werd niet gehonoreerd omdat hij niet kon bewijzen dat deze was verzonden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond was, waardoor eiser geen gelijk kreeg.