3.1De rechtbank volgt hem hierin niet.
In artikel 121, eerste lid en onder a van de Waterschapwet is namelijk bepaald dat voor ingezeten het tarief wordt gesteld op een zelfde bedrag per woonruimte. Het tarief wordt door het Hoogheemraadschap vastgesteld. Het wordt zo gekozen dat het - naar redelijke inschatting - de totale kosten en de totale opbrengsten van het Hoogheemraadschap in evenwicht brengt. Het bedrag wordt vastgelegd in artikel 4 van de Verordening. Ook aan deze wettelijke bepaling mag de rechtbank niet tornen.
4. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat in het dossier de Verordening watersysteemheffing 2020 van het Hoogheemraadschap Delfland is opgenomen terwijl de aanslagen een ander (eerder) jaar betreffen en dus onmogelijk op basis van deze verordening konden worden opgelegd.
Ook hierin kan de rechtbank eiser niet volgen. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij bij het opleggen van de heffingen de op dat moment van kracht zijnde verordening heeft toegepast. Hij heeft daarbij per ongeluk de Verordening van 2020 als op de zaak betrekking hebbend stuk overgelegd. De (wel) toegepaste Verordening watersysteemheffing 2009 van het Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard is rechtsgeldig tot stand gekomen en gold op het moment van het opleggen van de aanslagen. Deze Verordening is op internet te raadplegen. Het inbrengen van de verkeerde verordening vormt dan geen gebrek van zodanige ernst dat de aanslagen niet in stand zouden kunnen blijven.
5. Eiser betoogt dat de aanslagen in strijd zijn met Europese wetgeving. Eiser heeft niet concreet benoemd waarom dit het geval is en op welke Europese bepalingen hij daarbij het oog heeft. Verweerder heeft zich aan de (Nederlandse) wet gehouden en niet gebleken is dat deze in strijd is met Europese regelgeving. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Eiser voert verder aan dat hij verweerder telefonisch en schriftelijk in gebreke heeft gesteld. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:17, derde lid) moet een ingebrekestelling schriftelijk gebeuren. Eiser stelt dat hij verweerder per brief in gebreke heeft gesteld, maar verweerder heeft verklaard en ter zitting bevestigd geen brief met een ingebrekestelling te hebben ontvangen. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat deze brief verzonden is. Ter zitting heeft eiser verklaard de ingebrekestelling per brief alsnog in het geding te willen brengen. Eiser had de brief echter op de zitting niet bij zich. Overigens zou met het tonen van een brief nog niet zijn bewezen dat die brief dan ook daadwerkelijk en tijdig zou zijn verstuurd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om eiser in de gelegenheid te stellen alsnog de brief in het geding te brengen.
Omdat eiser niet aannemelijk maakt een schriftelijke ingebrekestelling te hebben verstuurd, slaagt deze beroepsgrond evenmin.
7. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."