ECLI:NL:RBROT:2021:10882

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
ROT 20/4352
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdverklaring van het college bij urgentieverzoek en niet-ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke kwestie tussen eiseres, een inwoner van Duitsland, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres had een urgentieverzoek ingediend, maar het college verklaarde zich onbevoegd om hierover te beslissen, verwijzend naar de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (SUWR). Eiseres stelde dat het college niet tijdig had beslist op haar aanvraag, maar de rechtbank oordeelde dat er geen beroep openstond wegens niet tijdig beslissen, omdat er sprake was van een beslissing of een weigering om te beslissen. De rechtbank benadrukte dat eerst bezwaar gemaakt moest worden bij het college, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de brief van het college van 14 juli 2020 een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vormde, wat betekende dat er geen mogelijkheid was voor een beroep wegens niet tijdig beslissen. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak in een vergelijkbare zaak, waarin ook een proceskostenveroordeling was opgelegd vanwege het ontbreken van een bezwaarclausule in de communicatie van het college. In deze zaak werd het griffierecht aan eiseres vergoed en werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten voor de schriftelijke reactie van eiseres.

De rechtbank concludeerde dat, gezien de omstandigheden en de eerdere uitspraak, er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling voor de indiening van het beroepschrift, maar wel voor de specifieke kosten die in deze zaak waren gemaakt. De uitspraak werd openbaar gedaan, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4352
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2021 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam] , te [Plaats] (Duitsland), eiseres,

gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: N.L. Snoeij.

Procesverloop

Verweerder heeft eiseres bij brief van 14 juli 2020 (met vermelding van dossiernummer 7733 en de naam van eiseres) bericht dat niet hij bevoegd is te beslissen op urgentieverzoeken binnen Rotterdam, maar de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (SUWR).
Eiseres heeft bij brief van 14 augustus 2020 (ontvangen op 17 augustus 2020) beroep ingesteld omdat verweerder volgens haar niet tijdig op haar aanvraag heeft beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van de artikelen 2.1 en 2.2 van Bijlage I bij de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2019 (de Verordening) kunnen urgentieaanvragen worden ingediend bij het bevoegde college van burgemeester en wethouders (het college) van de betrokken gemeente dat op de aanvraag beslist. Voor een aantal gemeenten, waaronder Rotterdam, geldt op grond van deze artikelen echter dat de urgentieaanvraag moet worden ingediend bij de woningcorporatie en dat vervolgens SUWR op die aanvraag beslist. Artikel 2.1, vierde lid, van Bijlage 1 bij de Verordening voorziet in de mogelijkheid dat, wanneer SUWR bevoegd is, het college de beslissingsbevoegdheid niettemin naar zich toetrekt. Daarbij kan het college, gelet op de tweede zin van dit artikellid, besluiten dat SUWR categorisch niet meer bevoegd is deze besluiten te nemen, maar dat hoeft dus niet.
3. In het dossier ontbreekt een aanvraag van eiseres aan verweerder. Gelet op de brief van verweerder van 14 juli 2020 en verweerders vermelding in het verweerschrift dat de aanvraag van eiseres aan haar gemachtigde is teruggezonden, houdt de rechtbank het ervoor dat eiseres aan verweerder een aanvraag heeft gedaan tot toepassing van artikel 2.1, vierde lid, van Bijlage 1 bij de Verordening door zelf een urgentieverklaring af te geven, net als in 25 andere zaken waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan op 10 september 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:7883). Eiseres heeft de rechtbank desgevraagd bij brief van 26 mei 2021 bericht dat zij nog steeds belang heeft bij haar beroep omdat zij noodgedwongen tijdelijk is verhuisd naar een kleine woning in Duitsland en in Nederland woonachtig wenst te zijn. Voorts heeft eiseres er op gewezen dat ondanks toezeggingen door verweerder geen heroverweging is verricht. De rechtbank zal daarom uitgaan van procesbelang van eiseres.
4. Net als in de zojuist genoemde uitspraak stelt de rechtbank vast dat verweerders brief van 14 juli 2020 ofwel een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb vormt, omdat hij zich daarin uitlaat over zijn bevoegdheid, ofwel een schriftelijke weigering als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb om een besluit te nemen op de aanvraag. Indien is beslist of indien schriftelijk is geweigerd om te beslissen, is het niet mogelijk om vervolgens beroep in te stellen wegens niet tijdig beslissen, want daartoe strekt artikel 6:12, tweede lid, van de Awb niet. Anders dan in het geval van niet tijdig beslissen in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, staat tegen besluiten in de zin van artikel 1:3 en tegen de schriftelijke weigering besluiten te nemen als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb geen rechtstreeks beroep open bij de rechtbank op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb. Dit betekent dat, gelet op de hoofdregel van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, eerst bij verweerder bezwaar dient te worden gemaakt.
5. Gelet hierop is het beroep niet-ontvankelijk. Omdat verweerder in het kader van deze beroepszaak over dezelfde stukken beschikt als de rechtbank, ziet de rechtbank ervan af toepassing te geven aan artikel 6:15, tweede lid, van de Awb, maar zal zij bepalen dat verweerder het beroepschrift in behandeling dient te nemen als bezwaarschrift. Met het oog op de door verweerder te verrichten heroverweging volstaat de rechtbank te verwijzen naar haar uitspraak van 10 september 2020.
6. Nu geen sprake is van niet tijdig beslissen, komt de rechtbank niet toe aan het verzoek van eiseres om de door verweerder verbeurde dwangsommen vast te stellen.
7. Gelet op de omstandigheid dat in de brief van 14 juli 2020 een bezwaarclausule ontbreekt en gelet op de handelwijze van verweerder, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres verschuldigde griffierecht in deze zaak dient te vergoeden.
8. Voor de indiening van het beroepschrift ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat deze zaak identiek is aan het cluster van 25 zaken waarin de rechtbank eerder uitspraak deed. In die zaken is al een proceskostenvergoeding toegekend. Wel ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de specifiek in deze zaak ingediende reactie van 26 mei 2021. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 374 (0,5 punt voor het geven van inlichtingen met een waarde per punt van € 748 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder het beroepschrift als bezwaarschrift in behandeling neemt (voor zover dit nog niet is gebeurd);
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 178 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 374.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 november 2021.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.