ECLI:NL:RBROT:2021:10785

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
ROT 20/3295
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wob-verzoek en inhoudelijke beoordeling door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres had op 22 mei 2019 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van documenten met betrekking tot een beleidsdocument van de gemeente Rotterdam. Het primaire besluit van 22 juli 2019 wees dit verzoek af. Na bezwaar verklaarde verweerder op 12 mei 2020 het bezwaar van eiseres gegrond, maar dit leidde tot een nieuw besluit op 23 juli 2021 waarin alsnog inhoudelijk op het Wob-verzoek werd beslist. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende belang had bij de beoordeling van het eerste besluit, omdat verweerder in het tweede besluit alsnog inhoudelijk had beslist. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende onderzoek had gedaan naar de verzochte documenten en dat het niet inschakelen van een externe ICT-deskundige niet onterecht was. Eiseres werd in het gelijk gesteld voor de proceskosten, die op € 1.496,- werden vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3295

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigden: mr. R.J.G. Bäcker en mr. A.C. Donkervoort,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigden: mr. E. van Lunteren, A. Jans en Y.J.M. Koelemij.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat haar verzoek van 22 mei 2019 niet wordt aangemerkt als een verzoek om openbaarmaking in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 12 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021. Namens eiseres is [naam] verschenen, samen met de gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 22 mei 2019 heeft eiseres op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op het beleidsdocument van de gemeente Rotterdam genaamd ‘binnenstad Rotterdam: beleidskader voor verdere verdichting en beheer, 1993-2000’ dat in de zomer van 1993 is vastgesteld. Eiseres heeft daarbij een opsomming (genummerd van a tot en met o) gegeven van documenten die in ieder geval, maar niet beperkt, onder haar verzoek vallen.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit van 12 mei 2020 geen inhoudelijke beoordeling behelst. Hoewel wordt erkend dat alsnog inhoudelijk op het Wob-verzoek moet worden beslist, is dit niet gedaan.
3.1.
Op 23 juli 2021 is door verweerder een aanvullend besluit genomen waarin verweerder alsnog inhoudelijk en per verzocht document heeft besloten. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep van eiseres mede gericht tegen dit besluit. De rechtbank zal het besluit van 12 mei 2020 hierna aanduiden als bestreden besluit 1 en het besluit van 23 juli 2021 als bestreden besluit 2. Omdat verweerder met het bestreden besluit 2 alsnog inhoudelijk op het Wob-verzoek van eiseres heeft beslist, heeft eiseres onvoldoende belang bij de beoordeling van bestreden besluit 1. De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 daarom niet-ontvankelijk.
3.2.
.Verweerder heeft bij het bestreden besluit 2 besloten de door eiseres onder b verzochte documenten (deels) openbaar te maken. Voor wat betreft de onder a,c, d, e, j, l en n verzochte documenten stelt verweerder dat deze documenten niet onder het Wob-verzoek vallen omdat deze documenten al openbaar zijn. Verweerder is wel tot de feitelijke verstrekking van deze documenten overgegaan. De overige documenten waar eiseres om heeft verzocht heeft verweerder niet aangetroffen.
3.3.
Eiseres heeft nadere gronden ingediend tegen het bestreden besluit 2. Eiseres meent dat verweerder ten aanzien van diverse opgevraagde documenten te algemeen heeft beslist en dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de ontbrekende documenten als gevolg waarvan verweerder diverse documenten niet heeft kunnen vinden en daarom niet heeft openbaar gemaakt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Volgens artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Volgens het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
4.2.
Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 6 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3713), in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat toch meer en andere documenten dan verstrekt zijn of gemotiveerd zijn geweigerd onder dat bestuursorgaan berusten.
4.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit 2 uiteengezet welke acties zijn ondernomen om de door eiseres verzochte stukken te achterhalen. Zo heeft verweerder medewerkers van de afdelingen informatievoorziening, bestuurlijke besluitvorming, bureau binnenstad en het project Zalmhaven onderzoek laten verrichten in het bestuurlijke informatiesysteem, in het raadsinformatiesysteem, bij het gemeentearchief, bij de afdeling bestuurlijke stukken en bij Bureau binnenstad. Verweerder heeft ook aangegeven op welke zoektermen en combinaties van zoektermen is gezocht. Verder heeft verweerder nog navraag gedaan over de wijze waarop besluiten en beleidstukken e.d. bekend werden gemaakt bij medewerkers die al lange tijd bij verweerder in dienst zijn, gepensioneerde medewerkers en een tweetal oud-medewerkers. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank blijk gegeven van een voldoende en zorgvuldig onderzoek.
4.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder ten onrechte geen externe ICT-deskundige heeft ingeschakeld om te kijken of er nog digitale stukken, zoals oude en overschreven documenten, te achterhalen zijn. Overwogen wordt dat verweerder ter zitting heeft verduidelijkt dat mede door een eigen ICT-specialist in de digitale systemen van verweerder is gezocht. Naar het oordeel van de rechtbank mag er in beginsel op worden vertrouwd dat dit onderzoek voldoende uitgebreid en zorgvuldig is geweest. Uit de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 8 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:31) kan niet worden opgemaakt dat een overheidsorgaan altijd een externe (ICT-) deskundige moet inschakelen in zijn zoektocht naar verloren gewaande documenten. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat het bestuursorgaan met het rapport van een extern bureau dat is ingeschakeld om digitaal onderzoek te doen aannemelijk heeft gemaakt dat de mailboxen niet langer onder het bestuursorgaan berusten. De Afdeling heeft zich echter niet uitgelaten over de noodzaak van het inschakelen van een externe deskundige. Bovendien heeft de rechtbank Midden-Nederland in haar hieraan voorafgaande uitspraak van 7 februari 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:654) overwogen dat niet is gebleken dat het bestuursorgaan daadwerkelijk een zoekopdracht heeft uitgezet naar beweerdelijk gewiste mailboxen en hoe die zoekopdracht er in het concrete geval heeft uitgezien en of verweerder in het kader van die zoekopdracht een IT-specialist heeft geraadpleegd en wat die IT-specialist heeft gedaan om de gevraagde documenten boven water te krijgen. Zoals onder 4.3. overwogen heeft verweerder dat in deze zaak wel concreet gemaakt.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van verweerder dat hij naast de al verstrekte documenten niet over andere documenten beschikt. Eiseres kan gevolgd worden in haar stelling dat het niet logisch is dat er geen stukken over de bekendmaking van het Binnenstadsplan 1993 zijn, terwijl uit al eerder of thans openbaar gemaakte stukken kan worden opgemaakt dat er destijds zienswijzen dan wel inspraakreacties ten aanzien van dat plan zijn ingediend. Het is dan ook aannemelijk dat er ook stukken inzake de bekendmaking zijn geweest. Maar dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het ongeloofwaardig is dat verweerder deze stukken nu niet meer onder zich heeft. In dit verband wordt overwogen dat de door verweerder toegepaste zoektermen voldoende representatief zijn en naar alle waarschijnlijkheid resultaat hadden moeten opleveren. Daarbij heeft verweerder ter zitting verklaard dat er in het verleden geen vaste richtlijnen bestonden over welke stukken wel en niet werden gearchiveerd en dat dit eigenlijk volstrekt willekeurig gebeurde, wat een verklaring kan zijn voor het niet aantreffen van stukken omtrent de bekendmaking. Datzelfde geldt voor andere documenten waarnaar in de wel door verweerder verstrekte stukken wordt verwezen, temeer nu verweerder ter zitting heeft aangegeven ook expliciet te hebben gezocht naar deze genoemde documenten.
4.6.
Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
5. In de omstandigheid dat verweerder pas na het door eiseres ingediende beroep inhoudelijk op het bezwaar heeft beslist ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1). Daarbij wijst de rechtbank erop dat verweerder al een proceskostenvergoeding van € 1.050,- voor de bezwaarprocedure heeft toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 november 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.