ECLI:NL:RBROT:2021:10784

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
ROT 20/3280
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. Bouter-Rijken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wob-verzoek en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres had op 2 september 2019 verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot het beleidsdocument van de gemeente Rotterdam, maar haar verzoek werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van 27 november 2019 het verzoek van eiseres als een verzoek om informatie heeft aangemerkt, en dat het bezwaar van eiseres tegen dit besluit op 12 mei 2020 gegrond is verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2021 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres en verweerder gehoord. Eiseres stelde dat het bestreden besluit geen inhoudelijke beoordeling bevatte en dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de ontbrekende documenten. De rechtbank oordeelde dat verweerder in een aanvullend besluit op 27 juli 2021 alsnog inhoudelijk op het Wob-verzoek had beslist, waardoor eiseres onvoldoende belang had bij de beoordeling van het eerdere bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk.

Wat betreft het tweede bestreden besluit oordeelde de rechtbank dat verweerder voldoende onderzoek had gedaan naar de verzochte documenten en dat de stelling van eiseres dat een externe ICT-deskundige had moeten worden ingeschakeld niet werd gevolgd. De rechtbank concludeerde dat het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond was. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3280

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigden: mr. R.J.G. Bäcker en mr. A.C. Donkervoort,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigden: mr. E. van Lunteren, A. Jans en Y.J.M. Koelemij.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot het openbaar maken van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) aangemerkt als verzoek om informatie. Verder heeft verweerder gesteld dat eiseres deel uitmaakt van een juridische entiteit namens wie eerder een bijna gelijkluidend verzoek is ingediend en aan wie in reactie daarop informatie is verstrekt, als gevolg waarvan eiseres reeds bekend is met de verzochte stukken.
Bij besluit van 12 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021. Namens eiseres is [naam] verschenen, samen met de gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 2 september 2019 heeft eiseres op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op het beleidsdocument van de gemeente Rotterdam genaamd ‘binnenstad Rotterdam: beleidskader voor verdere verdichting en beheer, 1993-2000’ dat op 30 september 1993 is vastgesteld. Eiseres heeft daarbij een opsomming (genummerd van a tot en met q) gegeven van documenten die in ieder geval, maar niet beperkt, onder haar verzoek vallen.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit van 12 mei 2020 geen inhoudelijke beoordeling behelst. Hoewel wordt erkend dat alsnog inhoudelijk op het Wob-verzoek moet worden beslist, is dit niet gedaan.
3.1.
Op 27 juli 2021 is door verweerder een aanvullend besluit genomen waarin verweerder alsnog inhoudelijk en per verzocht document heeft besloten. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep van eiseres mede gericht tegen dit besluit. De rechtbank zal het besluit van 12 mei 2020 hierna aanduiden als bestreden besluit 1 en het besluit van 27 juli 2021 als bestreden besluit 2. Omdat verweerder met het bestreden besluit 2 alsnog inhoudelijk op het Wob-verzoek van eiseres heeft beslist, heeft eiseres onvoldoende belang bij de beoordeling van bestreden besluit 1. De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 daarom niet-ontvankelijk.
3.2.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit 2, onder verwijzing naar en toezending van een besluit van 23 juli 2021 in een soortgelijke Wob-procedure (zie de zaak 20/3295), besloten tot weigering van openbaarmaking van de gevraagde documenten wegens gebrek aan openbaar te maken documenten. Overigens heeft verweerder de in de soortgelijke procedure dan wel al eerder openbaar gemaakte aangetroffen documenten wel aan eiseres verstrekt.
3.3.
Eiseres heeft nadere gronden ingediend tegen het bestreden besluit 2. Eiseres meent dat verweerder ten aanzien van diverse opgevraagde documenten te algemeen heeft beslist en dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de ontbrekende documenten als gevolg waarvan verweerder diverse documenten niet heeft kunnen vinden en daarom niet heeft openbaar gemaakt. Ook heeft verweerder ten onrechte verwezen naar het besluit inzake een soortgelijk Wob-verzoek van een andere partij.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Volgens artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Volgens het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
4.2.
Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 6 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3713), in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat toch meer en andere documenten dan verstrekt zijn of gemotiveerd zijn geweigerd onder dat bestuursorgaan berusten.
4.3.
.Verweerder heeft in het aan eiseres toegezonden besluit van 23 juli 2021 in een soortgelijke Wob-procedure uiteengezet welke acties zijn ondernomen om de in die procedure verzochte stukken, welk verzoek grotendeels overeenstemt met het Wob-verzoek van eiseres, te achterhalen. Zo heeft verweerder medewerkers van de afdelingen informatievoorziening, bestuurlijke besluitvorming, bureau binnenstad en het project Zalmhaven onderzoek laten verrichten in het bestuurlijke informatiesysteem, in het raadsinformatiesysteem, bij het gemeentearchief, bij de afdeling bestuurlijke stukken en bij Bureau binnenstad. Verweerder heeft ook aangegeven op welke zoektermen en combinaties van zoektermen is gezocht. Verder heeft verweerder nog navraag gedaan over de wijze waarop besluiten en beleidstukken e.d. bekend werden gemaakt bij medewerkers die al lange tijd bij verweerder in dienst zijn, gepensioneerde medewerkers en een tweetal oud-medewerkers. Voor wat betreft de door eiseres onder d, e en f verzochte documenten heeft verweerder daarnaast overwogen dat aanvullend is gezocht in het fysieke archief, met vermelding van de zoektermen waarop is gezocht. Met dit alles heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank blijk gegeven van een voldoende en zorgvuldig onderzoek.
4.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder ten onrechte geen externe ICT-deskundige heeft ingeschakeld om te kijken of er nog digitale stukken, zoals oude en overschreven documenten, te achterhalen zijn. Overwogen wordt dat verweerder ter zitting heeft verduidelijkt dat mede door een eigen ICT-specialist in de digitale systemen van verweerder is gezocht. Naar het oordeel van de rechtbank mag er in beginsel op worden vertrouwd dat dit onderzoek voldoende uitgebreid en zorgvuldig is geweest. Uit de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 8 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:31) kan niet worden opgemaakt dat een overheidsorgaan altijd een externe (ICT-) deskundige moet inschakelen in zijn zoektocht naar verloren gewaande documenten. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat het bestuursorgaan met het rapport van een extern bureau dat is ingeschakeld om digitaal onderzoek te doen aannemelijk heeft gemaakt dat de mailboxen niet langer onder het bestuursorgaan berusten. De Afdeling heeft zich echter niet uitgelaten over de noodzaak van het inschakelen van een externe deskundige. Bovendien heeft de rechtbank Midden-Nederland in haar hieraan voorafgaande uitspraak van 7 februari 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:654) overwogen dat niet is gebleken dat het bestuursorgaan daadwerkelijk een zoekopdracht heeft uitgezet naar beweerdelijk gewiste mailboxen en hoe die zoekopdracht er in het concrete geval heeft uitgezien en of verweerder in het kader van die zoekopdracht een IT-specialist heeft geraadpleegd en wat die IT-specialist heeft gedaan om de gevraagde documenten boven water te krijgen. Zoals onder 4.3. overwogen heeft verweerder dat in deze zaak wel concreet gemaakt.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van verweerder dat hij naast de al verstrekte documenten niet over andere documenten beschikt. Eiseres kan gevolgd worden in haar stelling dat het niet logisch is dat er geen stukken over de bekendmaking van het Binnenstadsplan 1993 zijn, terwijl uit al eerder openbaar gemaakte stukken kan worden opgemaakt dat er destijds zienswijzen dan wel inspraakreacties ten aanzien van dat plan zijn ingediend. Het is dan ook aannemelijk dat er ook stukken inzake de bekendmaking zijn geweest. Maar dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het ongeloofwaardig is dat verweerder deze stukken nu niet meer onder zich heeft. In dit verband wordt overwogen dat de door verweerder toegepaste zoektermen voldoende representatief zijn en naar alle waarschijnlijkheid resultaat hadden moeten opleveren. Daarbij heeft verweerder ter zitting verklaard dat er in het verleden geen vaste richtlijnen bestonden over welke stukken wel en niet werden gearchiveerd en dat dit eigenlijk volstrekt willekeurig gebeurde, wat een verklaring kan zijn voor het niet aantreffen van stukken omtrent de bekendmaking. Datzelfde geldt voor andere documenten waarnaar in de wel door verweerder verstrekte stukken wordt verwezen, temeer nu verweerder ter zitting heeft aangegeven ook expliciet te hebben gezocht naar deze genoemde documenten.
4.6.
In het bestreden besluit 2 is verweerder slechts inhoudelijk ingegaan op de onder d, e en f opgevraagde documenten. Voor de overige documenten heeft verweerder volstaan met een verwijzing naar een besluit in een Wob-zaak van een derde partij, onder toevoeging van dat besluit en de in dat kader aangetroffen documenten. Naast dat de rechtbank een dergelijke handelswijze onzorgvuldig voorkomt, stelt eiseres terecht dat verweerder in deze procedure had moeten concluderen dat de documenten waar in deze procedure om is verzocht en die in die andere zaak al openbaar zijn gemaakt, reeds openbaar zijn. Omdat reeds openbaar gemaakte documenten niet nogmaals openbaar kunnen worden gemaakt is onderhavig verzoek voor zover gericht op deze documenten niet op rechtsgevolgen gericht. Het onderhavige verzoek van eiseres dient, voor zover dat ziet op verstrekking van die reeds openbare stukken, daarom te worden aangemerkt als een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling en niet als een aanvraag zoals bedoeld in artikel 1:3, derde lid van de Awb. Nu verweerder dit niet heeft onderkend kleeft er aan het bestreden besluit 2 een gebrek. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat eiseres daardoor niet is benadeeld.
4.7.
Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.
5. Gezien de toepassing van artikel 6:22 Awb en de omstandigheid dat verweerder pas na het door eiseres ingediende beroep inhoudelijk op het bezwaar heeft beslist, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1,496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1). Daarbij wijst de rechtbank erop dat verweerder al een proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure van € 1.050,- heeft toegekend
.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijken, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 november 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.