ECLI:NL:RBROT:2021:10779

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
10/692013-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een zedenzaak waarbij de verdachte is veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een minderjarige jongen van 14 jaar oud. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog niet de leeftijd van 16 jaar had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 31 december 2016 tot en met 1 januari 2017 in Berendrecht (België) deze handelingen heeft gepleegd. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, waardoor de rechtbank zonder nadere motivering tot bewezenverklaring is gekomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 363 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar, en daarnaast een taakstraf van 240 uur. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een autistische stoornis en een licht verstandelijke beperking, en de noodzaak van begeleiding en toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op contact met minderjarigen. Tevens is er een schadevergoeding van € 1.500,- aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor materiële schade niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/692013-21
Datum uitspraak: 28 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsman mr. R.F.H. Tamboenan, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 363 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsadvies van 27 september 2021, alsmede een contactverbod met het slachtoffer;
  • oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 uur vervangende hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2016 tot en met 01 januari 2017 te Berendrecht (België) met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- aftrekken van die [naam slachtoffer] ;
- zich laten aftrekken door die [naam slachtoffer] ;
- zich laten pijpen door die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte vanwege de vastgestelde autistische stoornis van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
6.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich onder verwijzing naar de conclusies van de psycholoog op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
6.3.
Beoordeling
Zoals de rechtbank hieronder in paragraaf 7.4. zal concluderen wordt de verdachte – anders dan de verdediging heeft bepleit – niet volledig ontoerekeningsvatbaar verklaard.
6.4.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een jongen die ten tijde van de pleegdatum veertien jaar oud was, twaalf jaar jonger dan de verdachte. Er is door hem op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer keek op naar de verdachte en zat ten tijde van het bewezen verklaarde slecht in zijn vel. De verdachte was van die situatie op de hoogte. Kinderen van deze jonge leeftijd bevinden zich nog volledig in de fase van hun (psycho)seksuele ontwikkeling. Om die reden moeten zij derhalve worden beschermd, zeker tegen personen die op dit gebied misbruik van hen zouden kunnen maken. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door zijn lustgevoelens. Uit rapportages is gebleken dat de verdachte slecht in staat was om zich een voorstelling te maken van de belevingswereld van het slachtoffer. Hij heeft de bevrediging van zijn eigen gevoelens vooropgesteld ten koste van deze minderjarige jongen. De ervaring leert dat seksueel misbruik van kinderen kan leiden tot grote psychische schade, waaronder verstoring van de seksuele ontwikkeling van de slachtoffers. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapporten
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
27 september 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
“Als factoren die tot herhaald gedrag kunnen leiden hebben wij zijn geestelijke vermogens
gesignaleerd, alsmede zijn omgang met sociale contacten, denkwijze en gedrag. De verdachte is geneigd vriendschappen met een ander al snel te verseksualiseren, omdat hij niet heeft geleerd sociale contacten, vriendschappen en/of relaties op een juiste wijze aan te gaan. Sinds juni 2020 is zijn schoonzus zijn mentor en bewindvoerder, wat inhoudt dat hij geen zelfstandige besluiten kan nemen en zij de financiële situatie beheert. Vanwege de tenlastelegging woont hij sinds medio mei 2021 in Middelharnis op een instellingsterrein met 24-uurs begeleiding. Het nauwe onderlinge contact tussen alle betrokken partijen – te weten de verdachte zelf, zijn familie/mentoren, zijn begeleiders op woonlocatie [woonlocatie] , zijn behandelaar bij ASVZ, zijn leidinggevenden op de diverse molens én de reclassering – geldt tot op heden als een beschermende factor. Na onderhavige tenlastelegging zijn er namelijk met alle partijen duidelijke afspraken gemaakt dat betrokkene niet alleen mag zijn in aanwezigheid van een minderjarige, noch enig contact met hen mag leggen (bijvoorbeeld via sociale media), en dat daar door alle partijen op wordt toegezien en gecontroleerd.
Wij schatten de kans op herhaald gedrag in als zijnde laag tot gemiddeld door de huidige maatregelen die er in de laatste anderhalf jaar zijn getroffen. Wanneer wij de verdachte werkzaamheden in/bij de molen nu zouden verbieden, vergroten wij wellicht de kans op risicovol gedrag. Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het vermijden van contacten met minderjarigen, het voortzetten van zijn behandeling bij ASVZ, begeleid wonen, toestemming verlenen aan de reclassering om relevante referenten te mogen raadplegen, controle van gegevensdragers door de woonvoorziening en meewerken aan het convenant tussen de reclassering en de politie.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de reeds ingezette 24-uurs begeleiding, het lopende behandeltraject en het begeleide wonen van betrokkene ernstig verstoren. De verdachte is werkstrafgeschikt”.
Psycholoog [naam 1] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 29 april 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
“De verdachte lijdt aan een licht verstandelijke beperking en aan een autistische stoornis. Die beperking en stoornis waren ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde ook aanwezig. Daardoor kon de verdachte zich nauwelijks een voorstelling maken van andermans belevingswereld en om die reden weet hij ook zijn gedrag niet op de juiste wijze af te stemmen op de ander. De verdachte heeft het thema seksualiteit op zijn eigen wijze geïnstalleerd in het contact dat hij had met een bevriend persoon zonder daarbij acht te slaan op de betekenis die dit heeft voor de ander. Aldus kon het ten laste gelegde geschieden (indien bewezen). Het is te adviseren om de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Op basis van de instrumenten die gebruikt zijn om het risico op recidive in te schatten in combinatie met de klinische inschatting dat hij chronisch beperkt is in zijn vermogen om zijn gedrag op een passende wijze af te stemmen op de ander wordt ingeschat dat het recidiverisico matig tot hoog is. Er wordt in overweging gegeven om de verdachte te laten behandelen in een forensisch psychiatrische polikliniek binnen het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. Daarnaast verdient het de voorkeur om de huidige bestaande vorm(en) van begeleiding te continueren”.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusie van de psycholoog gedragen wordt door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat daarmee de ingezette 24-uurs begeleiding, het behandeltraject en het begeleid wonen van de verdachte ernstig verstoord zouden worden, hetgeen nu juist beschermende factoren zijn voor het uitblijven van recidive. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De verdediging heeft onder verwijzing naar de persoonlijkheid van de verdachte verzocht om met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel aan de verdachte op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter geen passende reactie. De rechtbank heeft daarbij de ernst van het feit, de conclusies van de psycholoog en ook de belangen van het slachtoffer meegewogen.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om een proeftijd van vijf jaar aan het voorwaardelijke strafdeel te verbinden, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander.
Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten om mee te werken aan het convenant tussen de reclassering en de politie. Naar het oordeel van de rechtbank is die voorwaarde onvoldoende precies, terwijl ook niet duidelijk is met welk doel en in welke vorm de bezoeken van de wijkagent waaraan medewerking moet worden verleend, dienen plaats te vinden (vgl. HR 6 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:498).
De rechtbank overweegt dat het noodzakelijk is om de reclassering controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers te laten uitvoeren, maar dat de maximale hoeveelheid en de frequentie van de controles beperkt dienen te worden ter voorkoming van een te ingrijpende inbreuk op het privéleven van de verdachte. Met de hierna aangebrachte beperkingen en voorwaarden beoogt de rechtbank te bereiken dat aan de reclassering maximale vrijheid wordt gegeven in het kiezen van de momenten van controles om te voorkomen dat de verdachte kan inspelen op het aantal en de frequentie van deze controles.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.261,56 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 1.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ingetrale toewijzing van de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Nader onderzoek naar het causale verband tussen het ten laste gelegde feit en de geleden schade zou een onevenredige belasting van het strafproces vormen.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij heeft aanvankelijk een vordering ingediend waarin verzocht werd om vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 1.500,-. Direct voor de behandeling ter terechtzitting is er een vervangende vordering met toelichting ingediend waarin ook werd verzocht om vergoeding van materiële schade bestaande uit kosten voor therapie (€ 2.400,-), eigen risico van de zorgverzekering (€ 496,56) en reiskosten (€ 365,-).
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. Daarbij is meegewogen dat de vervangende vordering direct voor de behandeling ter terechtzitting is ingediend en dat de vordering door de verdediging kort maar gemotiveerd betwist is. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In het artikel wordt onder b. genoemd aantasting in de persoon:
1) door het oplopen van lichamelijk letsel;
2) door schade in zijn eer of goede naam;
3) op andere wijze.
Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank levert het bewezenverklaarde een situatie op waarbij die nadelige gevolgen voor de benadeelde evident zijn, zodat onderbouwing met concrete gegevens achterwege kan blijven.
Daarmee is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op het gevorderde bedrag.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 januari 2017.
Omdat de vordering deels wordt toegewezen wordt bepaald dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
363 (driehonderddrieenzestig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
5 (vijf) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich zal melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. zal verblijven in een 24-uurs verblijf als ‘ [woonlocatie] ’ of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling en de reclassering verantwoord vinden;
3. de eerder bij de ASVZ ingezette behandeling gedurende de proeftijd zal voortzetten, zolang de ASVZ en de reclassering dat nodig achten. De veroordeelde zal zich daarbij houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener in het kader van dat programma geven;
4. op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
5. op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met minderjarige personen, ook niet op sociale media. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn zal de veroordeelde ervoor zorgen dat andere volwassenen daarvan op de hoogte zijn en daarbij aanwezig zijn;
6. zijn werkgever/leidinggevende op de hoogte zal brengen van zijn veroordeling en het verbod om alleen te zijn met een minderjarige;
7. toestemming verleent aan de reclassering om zijn mentor [naam 2] en zijn persoonlijk begeleider [naam 3] als referenten te mogen raadplegen;
8. tijdens een huisbezoek van de reclassering zal meewerken aan controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers. Deze controles mogen gedurende de proeftijd van 5 jaar maximaal 5 keer worden uitvoerd en mogen slechts op zodanige wijze worden uitgevoerd dat niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van afbeeldingen (geautomatiseerde controle is derhalve wel toegestaan). Ten behoeve van deze controle mag een deskundige (niet zijnde een opsporingsambtenaar) de reclassering (technische) ondersteuning bieden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam benadeelde] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 1.500,-(hoofdsom,
zegge:
vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 20217 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en G.A.J.M. van Vugt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2016 tot en met 01 januari 2017 te Berendrecht (België) met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
-aftrekken van die [naam slachtoffer]
-zich laten aftrekken door die [naam slachtoffer]
-zich laten pijpen door die [naam slachtoffer]
Bijlage II
Opgave van bewijsmiddelen
1. Het proces-verbaal van politie nummer [procesverbaalnummer] (pagina’s 4-10 van zaaksdossier Zaak Balloo), inhoudende de verklaring van aangever [naam aangever] ;
2. Het proces-verbaal van politie nummer [procesverbaalnummer] (pagina’s 30-38 van zaaksdossier Zaak Balloo), inhoudende de verklaring van de verdachte;
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.