Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
6 april 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een 31-jarige verdachte die werd veroordeeld voor ontucht met een 15-jarig meisje, wat in strijd is met artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof had aan de verdachte een gevangenisstraf van negen maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Een bijzondere voorwaarde was dat de veroordeelde zich moest aanmelden bij een zedenconvenant en moest meewerken aan een convenant tussen de reclassering en de politie, wat onder andere inhield dat hij door de wijkagent bezocht kon worden in zijn huis of omgeving.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak relevante overwegingen herhaald uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2020:1215) en geconcludeerd dat de opgelegde bijzondere voorwaarde niet in overeenstemming is met de wet. De bijzondere voorwaarde moet het gedrag van de veroordeelde betreffen, maar de vereiste aanmelding bij het zedenconvenant en de medewerking aan het convenant tussen reclassering en politie zijn niet voldoende specifiek en gaan niet over het gedrag van de veroordeelde. De Hoge Raad heeft daarom de uitspraak van het hof gedeeltelijk vernietigd, specifiek wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.
De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen met betrekking tot de bijzondere voorwaarde. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, wat betekent dat de andere onderdelen van de veroordeling in stand blijven. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en specifieke voorwaarden die daadwerkelijk het gedrag van de veroordeelde betreffen.