ECLI:NL:HR:2021:498

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
19/04289
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bijzondere voorwaarden bij ontucht met minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een 31-jarige verdachte die werd veroordeeld voor ontucht met een 15-jarig meisje, wat in strijd is met artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof had aan de verdachte een gevangenisstraf van negen maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Een bijzondere voorwaarde was dat de veroordeelde zich moest aanmelden bij een zedenconvenant en moest meewerken aan een convenant tussen de reclassering en de politie, wat onder andere inhield dat hij door de wijkagent bezocht kon worden in zijn huis of omgeving.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak relevante overwegingen herhaald uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2020:1215) en geconcludeerd dat de opgelegde bijzondere voorwaarde niet in overeenstemming is met de wet. De bijzondere voorwaarde moet het gedrag van de veroordeelde betreffen, maar de vereiste aanmelding bij het zedenconvenant en de medewerking aan het convenant tussen reclassering en politie zijn niet voldoende specifiek en gaan niet over het gedrag van de veroordeelde. De Hoge Raad heeft daarom de uitspraak van het hof gedeeltelijk vernietigd, specifiek wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen met betrekking tot de bijzondere voorwaarde. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, wat betekent dat de andere onderdelen van de veroordeling in stand blijven. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en specifieke voorwaarden die daadwerkelijk het gedrag van de veroordeelde betreffen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04289
Datum6 april 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 september 2019, nummer 22/001798-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de bijzondere voorwaarde dat “de veroordeelde wordt aangemeld bij het zedenconvenant en meewerkt aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving” en dat de Hoge Raad zal bepalen dat deze voorwaarde komt te vervallen. Tevens houdt die conclusie in dat, voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, de Hoge Raad kan bepalen dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarde dat “de veroordeelde wordt aangemeld bij het zedenconvenant en meewerkt aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving”.
2.2
De rechtbank heeft de verdachte in het in zoverre door het hof bevestigde vonnis veroordeeld voor het met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met onder meer de bijzondere voorwaarde dat:
“de veroordeelde wordt aangemeld bij het zedenconvenant en meewerkt aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving”.
2.3.1
Ten tijde van het bewezenverklaarde luidde artikel 14c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), voor zover in cassatie van belang:
“2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
14° andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.”
2.3.2
Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c lid 2, onder 14°, Sr dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht.
Zo’n voorwaarde dient voldoende precies het daarin vervatte gedragsvoorschrift te formuleren. Zij kan niet geacht worden gedrag van de verdachte te omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen (vgl. HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215).
2.4
De onder 2.2 weergegeven bijzondere voorwaarde houdt allereerst in dat “de veroordeelde wordt aangemeld bij het zedenconvenant”. In zoverre gaat het niet om een voorwaarde die het gedrag van de veroordeelde betreft en is deze voorwaarde niet in overeenstemming met artikel 14c lid 2, onder 14°, Sr. Voor zover de onder 2.2 weergegeven bijzondere voorwaarde verder inhoudt dat de veroordeelde “meewerkt aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving”, voldoet deze voorwaarde niet aan de onder 2.3.2 genoemde maatstaf. Het hof heeft immers met de enkele verwijzing naar de medewerking aan “het zedenconvenant tussen de reclassering en de politie” onvoldoende precies omschreven welk gedragsvoorschrift de bijzondere voorwaarde omvat, waarbij ook niet duidelijk is met welk doel en in welke vorm de bezoeken van de wijkagent waaraan medewerking moet worden verleend, zullen plaatsvinden.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 april 2021.