ECLI:NL:RBROT:2021:10666

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
C/10/589337 / FA RK 20-95
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake nevenvoorzieningen echtscheiding en afwikkeling huwelijksvermogensregime

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 16 april 2021, zijn de nevenvoorzieningen in het kader van een echtscheiding en de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime aan de orde. De man en vrouw zijn op 26 september 1998 te Bleiswijk gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw ontvankelijk is in haar verweer tegen het verzoek van de man om de echtscheiding bij verstek toe te wijzen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hoofdverblijfplaats van het jongste kind bij de vrouw zal zijn, en dat de zorgregeling inhoudt dat het kind één weekend per twee weken bij de man verblijft. De vrouw heeft ook verzocht om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor zes maanden, wat is toegewezen, zodat zij tijd heeft om een andere woning te zoeken. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om onderhoudsbijdragen voor de kinderen en haarzelf behandeld, waarbij de man is veroordeeld tot het betalen van een kinderbijdrage van € 670,- per maand voor het jongste kind. De verzoeken van de vrouw voor de oudere zoon zijn afgewezen, omdat deze inmiddels jongmeerderjarig is. De afwikkeling van het huwelijksvermogensregime is complex, met geschillen over de verdeling van de inboedel, bankrekeningen en onroerend goed. De rechtbank heeft partijen opgedragen om taxaties uit te laten voeren en heeft de behandeling van enkele geschilpunten aangehouden tot 1 juli 2021.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummers: C/10/589337 / FA RK 20-95 en C/10/593975 / FA RK 20-2146
Beschikking van 16 april 2021 betreffende de nevenvoorzieningen echtscheiding
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw],
advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie te Leiden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 9 november 2020, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast kan worden beschouwd;
  • de brief van de vrouw van 10 november 2020;
  • het verweer op het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van 31 december 2020;
  • de brief van de vrouw met bijlagen van 8 maart 2021;
  • de brief van de man met bijlagen van 9 maart 2021;
  • de brief van de man met bijlagen van 11 maart 2021;
  • de brief van de man met bijlagen van 18 maart 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 maart 2021. Daarbij zijn verschenen:
  • de man met zijn advocaat en een kantoorgenoot van zijn advocaat, mr. N.M.A. van Voorts;
  • de vrouw met haar advocaat.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn door de advocaat van de man een pleitnotitie en een draagkrachtberekening overgelegd.
1.4.
De minderjarige [naam kind 1] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hier gebruik van gemaakt.

2..De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te Bleiswijk op 26 september 1998.
2.2.
Het jongmeerderjarige kind van partijen is [naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] te [geboorteplaats kind 2].
2.3.
Het minderjarige kind van partijen is [naam kind 1], geboren op
[geboortedatum kind 1] 2005 te [geboorteplaats kind 1].
2.4.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft zowel de Nederlandse als de Poolse nationaliteit.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 9 november 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 25 februari 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.6.
Ontvankelijkheid
2.6.1.
De man stelt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verweer. Volgens de man had zijn echtscheidingsverzoek bij verstek moeten worden toegewezen. De vrouw voert verweer.
2.6.2.
De rechtbank heeft na een korte onderbreking partijen tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat het beroep van de man wordt verworpen. Het door de man ingediende verzoekschrift bevat geen ouderschapsplan. Dit betekent dat de rechtbank destijds geen verstekbeschikking echtscheiding afgegeven zou hebben, maar sowieso een mondelinge behandeling gepland zou hebben om het ontbreken van het ouderschapsplan met partijen te bespreken. De vrouw kon in dat geval tot aan de mondelinge behandeling verweer voeren. Daar komt bij dat de man geen belang (meer) heeft bij afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden bij dagvaardingsprocedure. De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden wordt door de familierechter op dezelfde wijze behandeld en beoordeeld als de handelsrechter. Dit houdt in dat de bewijslast bij dagvaarding niet zwaarder is dan bij verzoekschrift, omdat dezelfde huwelijkse voorwaarden van toepassing zijn. Tenslotte constateert de rechtbank dat aan de vrouw een termijn is gegeven voor verweer. Dit is niet gebruikelijk, maar dat kan de vrouw niet worden aangerekend. Dit alles maakt dat de vrouw ontvankelijk is in haar verweer en dat de rechtbank overgaat tot behandeling van de nevenvoorzieningen.
2.7.
Verblijfplaats
2.7.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [naam kind 1] bij haar zal zijn.
2.7.2.
De man verweert zich niet tegen dit verzoek.
2.7.3.
Omdat de gewone verblijfplaats van [naam kind 1] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van haar hoofdverblijfplaats.
2.7.4.
De rechtbank beslist conform het verzoek, omdat dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van [naam kind 1] zich hiertegen verzet.
2.8.
Zorgregeling
2.8.1.
De vrouw verzoekt, na wijziging, een regeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) te bepalen die inhoudt dat [naam kind 1] overeenkomstig de huidige feitelijke situatie één weekend per twee weken bij de man verblijft.
2.8.2.
De man verzoekt een co-ouderschapsregeling vast te stellen, te weten dat hij de helft van de zorg over [naam kind 1] draagt.
2.8.3.
Omdat de gewone verblijfplaats van [naam kind 1] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling.
2.8.4.
[naam kind 1] heeft in haar brief aan de rechtbank aangegeven graag één weekend per twee weken van vrijdagavond tot maandagochtend bij de man te willen verblijven en woensdagavond bij hem te willen eten. De rechtbank zal de wens van [naam kind 1] gelet op haar leeftijd volgen en een zorgregeling vaststellen als hierna te bepalen. Partijen zijn het erover eens dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
2.9.
Voortgezet gebruik woning
2.9.1.
De vrouw verzoekt het voortgezet gebruik van de echtelijke woning gelegen aan de [adres 5] voor de duur van zes maanden.
2.9.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Als het voortgezet gebruik aan de vrouw wordt toegewezen, dan verzoekt de man een gebruiksvergoeding van € 182.500,-.
2.9.3.
De vrouw voert verweer tegen de verzochte gebruiksvergoeding.
2.9.4.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning.
2.9.5.
Gebleken is dat de echtelijke woning alleen op naam van de man staat. Dit houdt in dat de echtelijke woning geen eenvoudige gemeenschap tussen partijen vormt. Hierdoor komt de rechtbank, ander dan partijen in eerste instantie dachten, bij de beoordeling van het huwelijksvermogensregime van partijen niet toe aan hun verzoeken om te bepalen wie van hen de echtelijke woning krijgt toebedeeld. Omdat de man als eigenaar zelf in de echtelijke woning wil blijven wonen, moet de vrouw de echtelijke woning verlaten. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw hiervoor de tijd moet worden geboden. Zij kan in deze periode een andere woning zoeken en de verhuizing regelen. De rechtbank zal daarom het voortgezet gebruik van de woning voor de duur van zes maanden aan de vrouw toewijzen. Omdat de echtscheidingsbeschikking op 25 februari 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, komt dit erop neer dat de vrouw tot 25 augustus 2021 gerechtigd is om in de echtelijke woning te verblijven. Daarna moet zij de echtelijke woning verlaten.
2.9.6.
De man stelt dat de woning is getaxeerd op een bedrag van € 365.000,-, dat er geen hypotheek meer op de woning rust en dat de gebruiksvergoeding daarom moet worden vastgesteld op de helft van deze waarde, tot een bedrag van € 182.500,-.
De rechtbank kan de motivering van de man ten aanzien van het door hem gestelde (zeer hoge) bedrag juridisch niet kwalificeren. Het verzoek van de man ten aanzien van de gebruiksvergoeding wordt daarom afgewezen.
2.10.
Onderhoudsbijdragen
2.10.1.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind 1] en [naam kind 2] (hierna ook: kinderbijdrage) van € 564,- per maand per kind en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 4.047,- netto per maand vast te stellen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht om de kinderbijdrage voor [naam kind 1] in te laten gaan per datum indiening van haar verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken, te weten 10 april 2020.
2.10.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
2.10.3.
Op de verzoeken tot vaststelling van een kinderbijdrage en partnerbijdrage zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
De kinderbijdrage
2.10.4.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling een door de man te betalen kinderbijdrage voor [naam kind 1] van € 670,- per maand overeengekomen, maar zij verschillen van mening over de ingangsdatum. Gebleken is dat de man na de datum van het indienen van het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken nog diverse verblijfsoverstijgende kosten van [naam kind 1] heeft voldaan. Mede gelet hierop en het gegeven dat de man pas tijdens de mondelinge behandeling te horen heeft gekregen dat de vrouw met terugwerkende kracht alsnog een kinderbijdrage wil ontvangen, acht de rechtbank het redelijk dat de man met ingang van de datum van deze beschikking de overeengekomen kinderbijdrage voor [naam kind 1] aan de vrouw gaat voldoen. Wanneer de vrouw eerder behoefte had gehad aan een bijdrage voor [naam kind 1], had het op haar weg gelegen dit middels een voorlopige voorziening te verzoeken.
2.10.5.
De vrouw verzoekt ook een kinderbijdrage voor [naam kind 2]. De man voert verweer. Ten aanzien van [naam kind 2] heeft de vrouw geen ingangsdatum verzocht. Een eventueel op te leggen bijdrage zal dus pas met ingang van de datum van deze beschikking aan de man opgelegd worden. Vaststaat dat [naam kind 2] op [geboortedatum kind 2] 2019 18 jaar is geworden en vanaf dat moment jongmeerderjarig is. Om die reden moet hij zelfstandig aanspraak maken op een bijdrage in zijn kosten van levensonderhoud en studie. Omdat [naam kind 2] de vrouw niet heeft gemachtigd om namens hem op te treden in deze procedure, ligt er geen rechtsgeldig verzoek aan de rechtbank voor ten aanzien van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [naam kind 2]. Gelet hierop wordt de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
De partnerbijdrage
2.10.6.
Zoals partijen tijdens de mondelinge behandeling te kennen is gegeven, wordt de beslissing ten aanzien van de door de vrouw verzochte partnerbijdrage PRO FORMA aangehouden tot 16 juli 2021, om partijen in de gelegenheid te stellen alsnog in overleg te treden over de door de man aan de vrouw te betalen partnerbijdrage.
Als partijen geen overeenstemming bereiken over de partnerbijdrage, dan wordt partijen meegegeven dat de rechtbank de ingangsdatum zal bepalen op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, te weten
25 februari 2021.
2.11.
Afwikkeling van het huwelijksvermogensregime
2.11.1.
Partijen zijn op 26 september 1998 te Bleiswijk op huwelijkse voorwaarden gehuwd. Deze houden kortgezegd in dat partijen met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Daarnaast zijn partijen een finaal verrekenbeding aangegaan.
2.11.2.
De vrouw verzoekt:
A. de verdeling conform het verdelingsformulier vast te stellen althans tot afwikkeling van de huwelijke voorwaarden over te gaan, waaronder de afwikkeling van de eenvoudige gemeenschappen;
B. te bepalen dat de man de vrouw inzage geeft in de bankafschriften van zijn
privé-bankrekening bij de Rabobank met nummer [bankrekeningnummer 1], van zijn zakelijke bankrekening bij de Rabobank met nummer [bankrekeningnummer 2] en van de zakelijke bankrekening bij de ABN Amro bank met nummer [bankrekeningnummer 3] ten name van [naam bedrijf 1], primair vanaf 24 december 2018 tot 7 januari 2020, subsidiair van 7 juli 2019 tot 7 januari 2020;
C. te bepalen dat de man de vrouw inzage geeft in de bankafschriften en/of stortingsbewijzen van de huurpenningen van de beleggingspanden aan de [adres 1], de [adres 2] en de [adres 3] en [adres 4], primair vanaf 24 december 2018 tot heden, subsidiair van 7 januari 2020 tot heden;
D. te bepalen dat voor de waardering van de beleggingspanden als taxateur [naam bedrijf 2] benoemd wordt die binnen één maand nadat de beschikking wordt gegeven alle taxaties uitvoert en te bepalen dat de man zijn volledige medewerking aan de taxaties van deze beleggingspanden moet geven.
2.11.3.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij verzoekt de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te bepalen zoals verzocht in randnummers 7 tot en met 23 van zijn verweerschrift op aanvullend verzoekschrift.
2.11.4.
Partijen zijn in artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat Nederlands recht van toepassing is. Gelet hierop komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over deze verzoeken.
Eenvoudige gemeenschappen
2.11.5.
Tussen partijen staat vast dat de volgende eenvoudige gemeenschappen verdeeld moeten worden:
I. De inboedelgoederen;
II. Het saldo op de rekening bij de Rabobank op naam van partijen met nummer [bankrekeningnummer 4];
III. De woning aan de [adres 2].
2.11.6.
Partijen hebben geen overeenstemming over de verdeling van deze eenvoudige gemeenschappen. Zij stellen over en weer onvoldoende om de verdeling vast te stellen. De rechtbank zal de wijze van verdeling gelasten, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW.
I. De inboedelgoederen
2.11.7.
Partijen twisten over de verdeling van de inboedelgoederen. Het is de rechtbank niet bekend wat de omvang en samenstelling van de inboedel is, en ook niet welke waarde de inboedelgoederen vertegenwoordigen. Naar het oordeel van de rechtbank moeten partijen in onderling overleg tot een verdeling van de inboedelgoederen komen. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
II. De bankrekening
2.11.8.
Partijen zijn het eens dat het saldo op 8 januari 2020 bij helfte gedeeld moet worden.
III. De woning aan de [adres 2]
2.11.9.
Partijen zijn het erover eens dat ieder van hen in ieder geval recht heeft op de helft van de getaxeerde waarde van de woning. Op deze waarde moet de hypothecaire schuld bij de Rabobank van € 30.000,- in mindering worden gebracht. Partijen verschillen van mening over de vraag wie van hen de woning toebedeeld krijgt. Zij willen allebei deze woning toebedeeld krijgen. Voor de vrouw is het ook bespreekbaar om een andere woning op haar naam te laten stellen, te weten een woning die nu alleen op naam van de man staat. De vrouw wil namelijk liever een onroerende zaak bezitten dan geld van de man ontvangen. Voordat partijen hierover in overleg kunnen treden, moet de woning in de huidige (verhuurde) staat getaxeerd worden. Partijen verschillen van mening over de makelaar die de woning kan en mag taxeren. De rechtbank zal bepalen dat partijen zich tot [naam makelaar] moeten wenden (www.schep.nl). Dit betreft een NVM makelaar die is gespecialiseerd in het taxeren van landelijk en agrarisch vastgoed. Dit houdt in dat het verzoek van de vrouw hierboven genoemd onder D. wordt afgewezen.
2.11.10.
Tevens zijn partijen het erover eens dat de huurpenningen uit de verhuur van deze woning over de periode van 8 januari 2020 tot de datum van toedeling van de woning aan een van partijen, bij helfte gedeeld moeten worden.
Conclusie ten aanzien van de eenvoudige gemeenschappen
2.11.11.
De rechtbank zal hierna de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen van de inboedelgoederen en de gezamenlijke bankrekening gelasten zoals omschreven onder rechtsoverwegingen 2.11.7 en 2.11.8.
2.11.12.
De verdeling van de eenvoudige gemeenschap van de woning aan de [adres 2] wordt PRO FORMA aangehouden tot 1 juli 2021 in afwachting van de uit te voeren taxatie en de onderhandelingen tussen partijen naar aanleiding hiervan.
Finaal verrekenbeding
2.11.13.
Partijen zijn in de huwelijkse voorwaarden, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen
“(…)
Artikel V
1. a. (…);
b. Indien het huwelijk van partijen wordt ontbonden door echtscheiding;
c. (…);
zal tussen partijen, dan wel hun erfgenamen worden afgerekend, alsof in het huwelijk van partijen de wettelijke gemeenschap van goederen heeft bestaan, zulks echter met uitzondering van het hierna in lid 2. bepaalde.
2. Het in lid 1. van dit artikel V bedoelde eindafrekeningsbeding geldt echter niet voor:
a. Betaalde premies als bedoeld in artikel III;
b. Alle goederen (zaken en rechten) en schulden, welke behoren tot een onderneming;
c. Een aanmerkelijk belang in een vennootschap, welk belang bestaat uit meer dan 50% van de aandelen.
(…)”.
Peildatum
2.11.14.
In de huwelijkse voorwaarden zijn partijen geen peildatum voor het finale verrekenbeding overeengekomen. Op grond van artikel 1:142 lid 1 sub b BW wordt als peildatum het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift gehanteerd, te weten
8 januari 2020.
Omvang van het te verrekenen vermogen
2.11.15.
Tussen partijen is in geschil welke vermogensbestanddelen op de peildatum behoren tot het te verrekenen vermogen.
2.11.16.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende bestanddelen tot het te verrekenen vermogen behoren:
a. de echtelijke woning gelegen aan de [adres 5] op naam van de man;
b. de woning gelegen aan de [adres 1] op naam van de man;
c. de woningen gelegen aan de [adres 3] en [adres 4] op naam van de man;
d. het appartement in Polen op naam van de vrouw;
e. het saldo op de rekening bij de Rabobank met nummer [bankrekeningnummer 1] op naam van de man;
f. het saldo op de rekening bij de Rabobank met nummer [bankrekeningnummer 5] op naam van de man;
g. het saldo op de rekening bij de Rabobank met nummer [bankrekeningnummer 6] op naam van de vrouw;
h. het saldo op de internetspaarrekening bij de Rabobank met nummer [bankrekeningnummer 7] op naam van de vrouw;
i. de waarde van de beleggingsportefeuille bij de Rabobank met nummer [nummer] op naam van de man;
j. de huurpenningen ten aanzien van de woningen genoemd onder b. en c.;
k. de vier racefietsen op naam van de man;
l. de waarden van de kapitaalverzekeringen op naam van de man (hierna onder rechtsoverweging 2.11.22. nader te specificeren);
m. de Porsche Cayenne op naam van de man.
2.11.17.
Partijen verschillen van mening of de volgende bestanddelen op de peildatum tot het te verrekenen vermogen behoren:
n. het saldo op de zakelijke rekening bij de Rabobank met nummer [bankrekeningnummer 2] ten name van [naam bedrijf 3];
o. het saldo op de zakelijke rekening bij de ABN Amro bank met nummer [bankrekeningnummer 3] ten name van [naam bedrijf 1]
2.11.18.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoeken ten aanzien van het verrekenen van de rekening-courant schuld bij zijn onderneming en het verrekenen van de betaling of teruggave van de inkomstenbelasting 2020 ingetrokken. Verder is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de vorderingen op [naam] op de peildatum niet meer bestonden en dat de motor van het merk Harley-Davidson, de oldtimer van het merk Cadillac en de auto van het merk Mercedes niet tot het te verrekenen vermogen behoren.
De verzoeken van partijen ten aanzien van deze bestanddelen worden daarom afgewezen.
a. t/m d.
2.11.19.
Partijen verschillen van mening over de vraag wie van hen de echtelijke woning toebedeeld krijgt. Gebleken is dat bestanddelen a. tot en met c. op naam van de man staan en dat bestanddeel d. op naam van de vrouw staat. Dit houdt in dat er, zoals al bij het verzoek ten aanzien van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning is geoordeeld, ten aanzien van de echtelijke woning geen sprake is van een eenvoudige gemeenschap. De rechtbank kan de echtelijke woning dus niet toedelen aan een van partijen. De rechtbank zal de verzoeken van partijen die hierop zien dus afwijzen. De waarden van de echtelijke woning, de woningen genoemd onder de bestanddelen b. en c. en het appartement genoemd onder d. moeten gelet op het finaal verrekenbeding wel tussen partijen verrekend worden.
2.11.20.
Partijen zijn het erover eens dat ieder van hen recht heeft op de helft van de getaxeerde waarden van de vier woningen en het appartement, omdat er geen hypothecaire geldleningen zijn verbonden aan deze woningen en het appartement. Partijen verschillen van mening over de vraag welke makelaar de vier woningen en het appartement kan en mag taxeren. De rechtbank is van oordeel dat de man zich ten aanzien van de vier woningen ook tot [naam makelaar] moet wenden. De man moet deze makelaar de opdracht geven om deze woningen in de huidige staat te taxeren.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voor de taxatie van het appartement in Polen binnen twee weken na deze beschikking drie makelaarskantoren in Polen moet selecteren. Deze selectie moet zij vervolgens naar de man sturen. Na ontvangst daarvan kiest de man binnen één week uit die selectie de makelaar die het appartement gaat taxeren. De vrouw geeft deze makelaar vervolgens de opdracht om het appartement in de huidige staat te taxeren.
e. t/m h.
2.11.21.
Partijen zijn het eens dat de saldi op de peildatum bij helfte gedeeld moeten worden.
i. en l.
2.11.22.
Partijen zijn het erover eens dat ieder van hen gerechtigd is tot de helft van de
waarden van de beleggingsverzekering genoemd onder bestanddeel i. en de kapitaalverzekeringen (hierna te noemen) op de peildatum, te weten de verzekeringen bij:
  • Reaal met polisnummer [polisnummer 1] ten name van de man;
  • Reaal met polisnummer [polisnummer 2] ten name van de man;
  • Reaal met polisnummer [polisnummer 3] ten name van de man;
  • Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer 4] ten name van de man;
  • Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer 5] ten name van de man;
  • ASR met polisnummer [polisnummer 6] ten name van de man;
  • ASR met polisnummer [polisnummer 7] ten name van de man;
  • Aegon met polisnummer [polisnummer 8] ten name van de man;
  • Aegon met polisnummer [polisnummer 9] ten name van de man;
  • Delta Lloyd met polisnummer [polisnummer 10] ten name van de man.
2.11.23.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling voorgesteld om de verzekeringen te splitsen. De vrouw heeft te kennen gegeven dat dit niet haar voorkeur heeft. Partijen kunnen deze mogelijkheid in hun onderhandelingen alsnog bespreken.
j.
2.11.24.
Partijen zijn het erover eens dat de huurpenningen uit de verhuur van de woningen genoemd onder de bestanddelen b. en c. over de periode van 8 januari 2020 tot de datum van verrekening van de waarde van deze woningen, bij helfte gedeeld moeten worden. Gelet op deze overeenstemming zal de rechtbank het verzoek van de vrouw genoemd onder C. afwijzen, omdat zij hier geen belang meer bij heeft.
k.
2.11.25.
Partijen verschillen van mening over de waarde van de racefietsen. De man moet binnen twee weken na deze beschikking drie fietsenmakers selecteren en deze selectie naar de vrouw sturen. Na ontvangst daarvan kiest de vrouw binnen één week uit die selectie een fietsenmaker die de vier racefietsen gaat taxeren. De man geeft deze fietsenmaker vervolgens de opdracht om de racefietsen in de huidige staat te taxeren.
m.
2.11.26.
Partijen zijn het erover eens dat de waarde van de Porsche Cayenne op peildatum € 30.000,- bedroeg en dat deze waarde bij helfte gedeeld moet worden.
e. + n. + o.
2.11.27.
De vrouw heeft onder B. verzocht te bepalen dat de man haar inzage geeft in de bankafschriften van deze bankrekeningen, omdat er een zodanige verwevenheid is tussen de saldi van deze bankrekeningen en de activa en passiva van de onderneming van de man, dat de vrouw recht en belang heeft bij inzage in de verzochte bankafschriften. Hierna kan zij bepalen of de saldi op deze rekeningen tot het te verrekenen vermogen behoren. De man voert verweer.
2.11.28.
Zoals partijen tijdens de mondelinge behandeling te kennen is gegeven, zullen de beslissingen ten aanzien van de bestanddelen waarover partijen geen overeenstemming hebben PRO FORMA worden aangehouden tot 1 juli 2021 in afwachting van de onderhandelingen tussen partijen over de nog tussen hen in geschil zijnde punten. Wanneer partijen niet tot overeenstemming komen, moeten de advocaten van partijen uiterlijk op
1 juli 2021 de taxatierapporten in het geding brengen, onder opgave van de nog resterende geschilpunten.
2.12.
Proceskosten
2.12.1.
Omdat ten aanzien van de partnerbijdrage, de verdeling van de eenvoudige gemeenschap ten aanzien van de woning aan de [adres 2] en de afwikkeling van het finaal verrekenbeding nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

3..De beslissing

De rechtbank:
in de procedure met zaaknummer C/10/589337 / FA RK 20-95:
3.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [naam kind 1] bij de vrouw zal zijn;
3.2.
stelt vast dat [naam kind 1] in het kader van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zal zijn als volgt;
  • een weekend per twee weken van vrijdagavond tot maandagochtend;
  • iedere woensdagavond;
  • de helft van de vakanties en feestdagen;
3.3.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind 1], voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 670,- per maand;
3.4.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek ten aanzien van een bijdrage voor [naam kind 2];
3.5.
bepaalt dat de vrouw, vanaf de datum van de inschrijving van de echtscheidings-beschikking in de registers van de burgerlijke stand (te weten 25 februari 2021) jegens de man bevoegd is de bewoning van de (voormalige) echtelijke woning aan de [adres 5], die aan de man uitsluitend toehoort, voort te zetten gedurende zes maanden, te weten tot 25 augustus 2021, zulks tegen een redelijke vergoeding, die op nihil wordt gesteld;
3.6.
verklaart deze beschikking voor zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
3.7.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de partnerbijdrage wordt aangehouden tot
1 juli 2021 PRO FORMA, om partijen in de gelegenheid te stellen over de partnerbijdrage in onderling overleg te treden;
in de procedure met zaaknummer 593975 / FA RK 20-2146 (afwikkeling huwelijksvermogensregime):
3.8.
gelast de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap ten aanzien van de
  • inboedelgoederen, als overwogen in rechtsoverweging 2.11.7.;
  • het saldo op de rekening bij de Rabobank op naam van partijen met nummer
[bankrekeningnummer 4], als overwogen in rechtsoverweging 2.11.8.;
en alvorens verder te beslissen:
3.9.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de verdeling van de eenvoudige gemeenschap ten aanzien van de woning aan de [adres 2] en de afwikkeling van het finaal verrekenbeding wordt aangehouden tot
1 juli 2021 PRO FORMA, om partijen in de gelegenheid te stellen de woningen gelegen aan de [adres 1] en de [adres 3] en [adres 4], het appartement in Polen en de racefietsen te laten taxeren en de verdeling van eenvoudige gemeenschap ten aanzien van de woning aan de [adres 2] en de afwikkeling van het finaal verrekenbeding in onderling overleg te regelen;
3.10.
wanneer partijen niet tot (algehele) overeenstemming komen, moeten de advocaten van partijen uiterlijk op 1 juli 2021 de taxatierapporten in het geding brengen, onder opgave van de resterende geschilpunten.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.B. van den Enden, mr. M.C. Woudstra en
mr. L. Berghuis-Knijff, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.A.J.M. Rasenberg op 16 april 2021.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt.