In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [naam eiseres] vorderde om het op 17 september 2021 gelegde beslag op de overwaarde van een woning, gelegen aan [adres 2], op te heffen. De eiseres stelde dat de vordering waarvoor het beslag was gelegd summierlijk ondeugdelijk was en dat er sprake was van misbruik van recht. De gedaagde, moeder van de ex-echtgenoot van eiseres, had gesteld dat zij grote bedragen aan haar zoon had geleend, waarvoor eiseres hoofdelijk aansprakelijk zou zijn. De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail onderzocht, waaronder de echtscheidingsprocedure tussen eiseres en haar ex-echtgenoot, en de financiële onderbouwing van de vorderingen van de gedaagde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd voor haar vordering en dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres uitviel. De rechtbank heeft het beslag opgeheven en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres.