ECLI:NL:RBROT:2021:10492

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
ROT-21_02722
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementengebouw met stallingsgarage in Capelle aan den IJssel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor de bouw van een appartementengebouw met stallingsgarage in Capelle aan den IJssel. Eiseres, een stichting die zich bezighoudt met ruimtelijke ordening en leefbaarheid, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, dat op 30 maart 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van het complex. Eiseres betwist de vergunning op verschillende gronden, waaronder de stedenbouwkundige inpassing, de parkeerbehoefte en de betrokkenheid van de omgeving bij de besluitvorming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwplan voldoet aan de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder voldoende parkeergelegenheid heeft gerealiseerd en dat de stedenbouwkundige aspecten van het plan in overeenstemming zijn met de geldende normen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vergunning op onjuiste gronden is verleend of dat er sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de belangen van omwonenden.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk voor zover het gaat om het aspect parkeren, en voor het overige ongegrond. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is eveneens ongegrond. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2722

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats 1] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam bedrijf 2] ,te [plaats 2] , vergunninghoudster,
gemachtigde: mr. E.C.J. Wouters.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een appartementengebouw in 6 bouwlagen op het perceel naast [adres]
( [naam bedrijf 1] ), kadastraal bekend als Gemeente Capelle aan den IJssel, sectie [sectie] , nummer [nummer] .
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft verweerder het bestreden besluit, op het onderdeel parkeren, gewijzigd. Met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 maart 2021 mede gericht geacht tegen het besluit van 21 juli 2021 (het bestreden besluit 2).
Eiseres heeft een aanvullend beroep ingediend.
Vergunninghoudster heeft schriftelijk gerepliceerd.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon C] en [persoon D] . Namens vergunninghoudster is haar gemachtigde verschenen, vergezeld van [persoon E] .

Overwegingen

1. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), heeft verweerder bij het bestreden besluit besloten omgevingsvergunning te verlenen voor de uitvoering van het bouwplan dat ziet op de nieuwbouw van een appartementengebouw met stallingsgarage. De stallingsgarage bevindt zich op de begane grond van het complex en biedt ruimte aan 67 parkeerplaatsen en 2 fietsenbergingen. Op de vijf verdiepingen worden in totaal 55 appartementen voorzien. Het gebouw heeft een grondvlak van circa 2.000 m2 en een hoogte van circa 19 meter. Het project van 55 appartementen (hierna in navolging van partijen ook aangeduid als “plan/project [naam plan/project] ”, “gebouw [naam gebouw] ” en “ [naam 2] ”) is onderverdeeld in 47 appartementen kleiner dan 100 m2 en 8 appartementen tussen de 100 m2 en 160 m2.
2. Op de bestreden besluiten 1 en 2 is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing. Het bouwplan voorziet immers in de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied en de omgevingsvergunning is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo verleend (categorie 3.1 van bijlage I van de Chw).
3.1.1.
Wat betreft de activiteit gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan heeft verweerder, voor zover relevant, in het bestreden besluit overwogen dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Fascinatio-Capelsebrug" (het bestemmingsplan). Het bouwplan ligt op gronden met de ‘Enkelbestemming Bedrijf’ met een bouwvlak waarbinnen de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf-woon-werk woning’ is opgenomen, een maximale bouwhoogte van 22 meter en een bebouwingspercentage van 85%.
Tevens is het paraplubestemmingsplan “Parkeren” van toepassing.
Het bouwplan is, aldus verweerder, in strijd met artikel 3 van de voorschriften van het bestemmingsplan, omdat wonen op grond van artikel 3.1 niet is toegestaan. Het plan is voor wat betreft de bebouwingsvoorschriften in strijd met artikel 3.2.1, lid d, omdat de afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen aan beide zijden minder dan 5 meter bedraagt (1,05 en 2 meter). Voorts is de maximale perceeloppervlakte in strijd met artikel 3.2.1, lid f, omdat de perceeloppervlakte meer dan 2.000 m2 bedraagt. Daarnaast is het plan gedeeltelijk in strijd met artikel 3.2.1, lid g, van de regels, omdat gebouwen in de naar de openbare weg gekeerde bouwgrenzen moeten worden gesitueerd. Het gebouw overschrijdt verder aan de achterzijde, de kant van de Abram van Rijckevorselweg, de bouwgrens. De overschrijding loopt van 0 tot 2 meter over een lengte van 14 meter. Voor de strijdigheden met artikel 3.1 en artikel 3.2.1 is in het bestemmingsplan geen ontheffing opgenomen.
3.1.2
Het bouwplan voldoet volgens verweerder aan het paraplu bestemmingsplan “Parkeren” met de daarin opgenomen Nota parkeernormen 2015.
3.1.3.
Verweerder heeft toepassing gegeven aan de in artikel 2.12 eerste lid onder a, sub 3
van de Wabo gestelde mogelijkheid om de omgevingsvergunning te verlenen. Verweerder heeft bij het bestreden besluit 1 daartoe onder meer het volgende overwogen:
- Het bouwplan is vanuit stedenbouwkundig oogpunt verantwoord:
Het bouwplan voegt zich in architectuur en massa in de overige gebouwen in de ring met een kenmerkende baksteenarchitectuur en een groot bouwblok zoals ook elders in de ring. Het gebouw voegt zich, doordat het terug ligt van de rooilijn, minder in de straatwand dan reeds gerealiseerde panden, maar dit is geen onoverkomelijk probleem. Door een duidelijke entree, een ruime patio in het blok en een goed ontworpen voorterrein met een groene inrichting door middel van beplanting krijgt het gebouw voldoende woonkwaliteit op deze plek.
- Als gevolg van het bouwplan wordt in de behoefte aan extra woonruimte voorzien:
Er bestaat bij de gemeente behoefte aan de 55 appartementen.
Het Regioakkoord, Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam, 2018-2030, januari 2019 (het Regioakkoord) maakt inzichtelijk hoe de regio Rotterdam, door middel van bijdragen van veertien gemeenten, invulling geeft aan de volkshuisvestelijke opgaven binnen de regio.
In het “Regioakkoord” is afgesproken dat Capelle aan den IJssel 1.350 woningen aan de voorraad toevoegt om bij te dragen aan de afspraken. Met de ontwikkeling van 55 woningen aan de [naam locatie] draagt Capelle aan den IJssel bij aan de doelstellingen van het Regioakkoord.
Daarnaast is met het programma Wonen 2019-2022 het nieuwe woonbeleid van de
gemeente Capelle aan den IJssel vastgesteld. Twee lokale speerpunten in het programma
zijn: ‘Het vergroten van de huisvestingsmogelijkheden voor jongeren (18 tot 27 jaar)’ en ‘Het vergroten van de huisvestingsmogelijkheden voor ouderen in de AOW-gerechtigde leeftijd’.
De ontwikkeling van de 55 appartementen aan de [naam locatie] draagt in grote mate
bij aan de behoefte van deze doelgroepen. Binnen de regio zijn veel starters zoekende naar een woning. Een groot deel van deze groep betreft jongeren tot 27 jaar. Daarnaast neemt het aantal 65-plussers met circa 37 procent toe. Uit het onderzoek ‘woonkeuren van 50-plussers in Capelle aan den IJssel’ (Companen, 2017) blijkt dat circa 30% in een niet-geschikte woning woont. Het plan aan de [naam locatie] draagt met 55 koopappartementen bij aan de woningvraag van deze doelgroepen.
- Het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein:
Voor het initiatief is een parkeerberekening gemaakt op basis van de 55 appartementen.
Gelet op de grootte van de woningen, bezoekers parkeren en dubbelgebruik, zijn er 75
parkeerplaatsen benodigd. Het initiatief voorziet in 75 parkeerplaatsen op eigen terrein, 67 parkeerplaatsen worden op de begane grond van het appartementengebouw gerealiseerd en 8 parkeerplaatsen op het voorterrein. Daarmee voldoet het plan aan de parkeereis.
- De initiatiefnemer heeft in een vroegtijdig stadium zijn plannen gepresenteerd tijdens
bewonersavonden op 26 november 2018 en op 16 december 2019, waarbij omwonenden en ondernemers aanwezig waren (participatie omgeving) en waarbij positief is gereageerd op de plannen:
De realisatie van appartementen in plaats van kantoren is een wenselijke ontwikkeling, omdat men verwacht dat het de verkeersdruk op bepaalde momenten van de dag verlicht. Daarnaast is de omgeving tevreden over het initiatief, omdat het parkeren geheel
op eigen terrein wordt opgelost.
- Door het toepassen van de afwijking worden de belangen van derden niet onevenredig
geschaad.
3.2.
Ten aanzien van de welstand heeft verweerder overwogen dat de aanvraag op 24 januari 2020 is getoetst door het Q-team. Daarbij is de aanvraag getoetst aan de Nota Beeldkwaliteit 2017. Vastgesteld is dat hieraan wordt voldoen. Van toepassing is een regulier niveau van welstand en het Beeldkwaliteitsplan Fascinatio 1999 (“het Beeldkwaliteitsplan”).
Het Q-team stelt tevreden te zijn met de uitwerking van de noordgevel. Het is een goede uiting van een woongebouw met de balkons richting de woonwijk. Ook de halfronde gevelband zorgt ervoor dat alles aan elkaar wordt gehecht. De zuidkant wordt als bastion en hermetisch ervaren. Dit is te begrijpen door de geluidseisen die zijn gesteld. Het benadrukken van de zuidelijke ligging van de gevel, door ingenieus om te gaan met bijvoorbeeld zonnepanelen, kan nog voor een verrijking zorgen.
Verweerder is van mening dat het bouwplan een hoge kwaliteit heeft. Het bouwplan voldoet aan het Beeldkwaliteitsplan en daarmee aan redelijke eisen van welstand.
4. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bestreden besluit 1 op verzoek van vergunninghoudster, op het onderdeel parkeren, gewijzigd.
Het oorspronkelijke plan voorzag in 75 parkeerplaatsen, waarbij verweerder er vanuit was gegaan dat de parkeergarage beschikbaar (toegankelijk) zou zijn voor zowel bewoners als bezoekers. Naderhand bleek dit niet het geval te zijn. Van de 75 voorziene parkeerplaatsen bleken er 61 te zijn toegewezen aan de bewoners. Als gevolg hiervan werd niet meer voldaan aan het vereiste aantal van 17 parkeerplaatsen voor bezoekers. Vergunninghoudster heeft het bouwplan hierop aangepast. Daarbij zijn er drie parkeerplaatsen voor bezoekers op het voorterrein toegevoegd, waar er al acht waren voorzien. Direct achter de ingang van de parkeergarage bevinden zich de overige zes voor bezoekers toegankelijke parkeerplaatsen. Hiermee wordt dus voorzien in de vereiste 17 parkeerplaatsen voor bezoekers. Nu het bouwplan (75 + 3 =) 78 parkeerplaatsen oplevert voor bewoners en bezoekers voorziet het plan, aldus verweerder, in voldoende parkeerplaatsen. De gewijzigde bijlagen maken deel uit van het bestreden besluit 2.
5.1.
Vergunninghoudster stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in haar beroep kan worden ontvangen, omdat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
De Stichting stelt zich blijkens artikel 3 van haar oprichtingsakte het volgende ten doel:
“Het in en rond de wijken Fascinatio en Rivium (te Capelle aan den IJssel) ontwikkelen en stimuleren van en deelnemen aan activiteiten die betrekking hebben op de ruimtelijke ordening, de leefbaarheid, het woonklimaat en het welzijn, alsmede het aanvaarden van erfstellingen onder het voorrecht van boedelbeschrijving en voorts al hetgeen in de ruimste zin met één en ander verband houdt, daartoe behoort en/af daartoe bevorderlijk kan zijn.”
Het belang dat eiseres behartigt acht vergunninghoudster onvoldoende concreet en te algemeen geformuleerd om te kunnen aannemen dat de stichting door het besluit tot vergunningverlening voor een appartementencomplex in een belang wordt getroffen dat zij in het bijzonder behartigt. Vergunninghoudster zet voorts vraagtekens bij de feitelijke werkzaamheden die door eiseres worden verricht. Het enkel in rechte opkomen tegen besluiten wordt niet aangemerkt als feitelijke werkzaamheden, net als werkzaamheden die daarmee verband houden. Ook het enkel beheren van een website/weblog is onvoldoende.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) recent twee richtinggevende uitspraken heeft gedaan naar aanleiding van het zogenoemde ‘Varkens in Nood’-arrest van het Hof van Justitie in Luxemburg (uitspraak van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7). In de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, heeft de Afdeling bepaald dat het indienen van een zienswijze tegen een ontwerpbesluit niet langer als voorwaarde gesteld kan worden voor toegang tot de bestuursrechter in omgevingsrechtelijke zaken. In de uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, heeft de Afdeling bepaald dat ook niet-belanghebbenden die eerder een zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit van een omgevingsvergunning bij de bestuursrechter beroep kunnen instellen tegen de definitieve omgevingsvergunning. Dit is alleen het geval als het indienen van zienswijzen ook voor iedereen is opengesteld.
Gelet op de laatstgenoemde uitspraak is de rechtbank reeds van oordeel dat eiseres in haar beroep ontvankelijk is te achten. Daar komt bij dat de breed geformuleerde doelstelling van eiseres, zoals verwoord onder artikel 3 van haar oprichtingsakte, naar het oordeel van de rechtbank territoriaal voldoende concreet wordt begrensd, omdat die algemene belangen alleen ten aanzien van de wijken Fascinatio en Rivium worden behartigd. Daarnaast houdt eiseres zich naast het voeren van procedures bezig met andere werkzaamheden, waaronder het op de hoogte houden van omwonenden van ruimtelijke ontwikkelingen in de wijken Fascinatio en Rivium, wat gelet op het tweede lid, van artikel 3 van de statuten één van haar doelstellingen is.
6. Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Dit voorschrift beoogt, als voortvloeiend uit de eisen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor, onder meer de wederpartij te beschermen tegen ontijdig aan het dossier toegevoegde stukken, waarop die partij niet is voorbereid en waarop niet adequaat kan worden gereageerd.
Eiseres heeft daags voor de zitting nadere stukken ingediend, waaronder een aanvullende berekening van de parkeerbalans, welke methode zou leiden tot een totale piekbehoefte van 84 in plaats van de huidige aangenomen 78 parkeerplaatsen op zaterdagavonden. Daarnaast zou er op doordeweekse koopavonden en avonden sprake zijn van een tekort van 2 respectievelijk 3 parkeerplaatsen. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven onvoldoende tijd te hebben gehad om hierop te reageren. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit stuk in een veel eerder stadium van de procedure had kunnen indienen. Dit stuk en de daarbij behorende aanvullende beroepsgrond worden daarom buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde.
7. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit 2 een wijzigingsbesluit is als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Het beroep van eiseres heeft daarom van rechtswege mede betrekking op dit besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1, voor zover het gaat om het aspect parkeren. In zoverre zal de rechtbank het beroep van eiseres daartegen niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank ziet in het nemen van besluit 2 wel reden om te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Bestreden besluit 1

8. Eiseres voert in beroep aan op zich niet tegen woningen en/of appartementen in de ring rondom Fascinatio te zijn, maar kan zich om verschillende redenen niet met dit bouwplan verenigen.
9.1.
Eiseres geeft te kennen dat het welstandsoordeel uitsluitend is beoordeeld door het Q-team. Dit terwijl diverse keren is gebleken dat verweerder niet, zonder meer, op het advies van het Q-team kan steunen.
Het rapport ‘Evaluatie 1 jaar Q-team, april 2017-april 2018’ bevatte uiterst kritische aanbevelingen. De volgende aanbeveling acht eiseres in dit verband zeer relevant: “Duidelijkheid aanbrengen op basis van welke kaders wordt getoetst en geadviseerd. Ook duidelijk leesbare advisering (tekst en voorwaarden)”. Daarnaast is bij een onafhankelijk onderzoek naar [naam bedrijf 1] in september 2019 komen vast te staan dat de dossiervorming en herleidbaarheid van het welstandadvies onvoldoende en daarmee onzorgvuldig is geweest.
Onduidelijk is welke maatregelen verweerder na kennisname van de bevindingen uit de “Evaluatie 1 jaar Q-team” heeft genomen om verbetering aan te brengen. Eiseres meent dat verweerder sinds juli 2018 niet (zonder meer) kan steunen op de adviezen van het Q-team, zodat de kwaliteit van het welstandadvies voor project Hortus niet is gewaarborgd. Het bestreden besluit is mede hierdoor op onjuiste gronden, onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd tot stand gekomen. Eiseres wijst er in dit verband tevens op dat het Q-team een kleine afdeling binnen de gemeente Capelle aan den IJssel betreft. Bij alle vergunningen zijn dezelfde (eindverantwoordelijke) vertegenwoordigers van het bestuursorgaan betrokken.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan in de fase voorafgaand aan het indienen van de aanvraag meermaals voor advies aan het Q-team is voorgelegd. In dat kader zijn diverse adviezen uitgebracht op 16 maart 2018, 5 juli 2019, 27 september 2019 en 6 december 2019. Deze adviezen hebben uiteindelijk geleid tot een definitief ontwerp van het appartementengebouw ‘Hortus’. Het Q-team heeft vervolgens op 24 januari 2020 geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
De rechtbank overweegt dat, hoewel eiseres op basis van een evaluatie uit het verleden de deskundigheid van het Q-team in twijfel trekt, zij niet de juistheid van het onderhavige welstandsadvies betwist. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt - bijvoorbeeld door overlegging van een tegenadvies van een deskundige - dat het advies van het Q-team op onjuiste wijze tot stand is gekomen of anderszins gebreken bevat. Evenmin heeft eiseres gesteld dat niet aan de geldende welstandscriteria wordt voldaan.
Nu eiseres geen inhoudelijke argumenten aanvoert op grond waarvan het advies van 24 januari 2020 (in samenhang met de overige adviezen) niet aan het bestreden besluit 1 ten grondslag gelegd had mogen worden, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid bij zijn besluitvorming op het welstandsadvies van 24 januari 2020 mogen baseren.
10.1.
Eiseres stelt zich daarnaast op het standpunt dat het pand [naam gebouw] ongewenste stedenbouwkundige afwijkingen ten opzichte van andere panden met zich brengt. Het pand ligt verder terug vanuit de rooilijn vanaf de [naam locatie] dan alle andere panden. Voorts vindt bij alle andere panden het parkeren juist aan de achterzijde plaats. Het appartementengebouw ‘Hortus’ wordt hierdoor vanuit diverse invalshoeken stedenbouwkundig (te) sterk afwijkend.
De overwegingen die verweerder hieraan wijdt acht eiseres onvoldoende onderbouwd. Dat de extra afstand vanuit de rooilijn volgens verweerder “geen onoverkomelijk probleem” vormt, kan naar de mening van eiseres niet worden gedragen door de zinsnede “het goed ontworpen voorterrein met de groene inrichting”. Realisatie van de parkeerplaatsen aan de achterzijde van het pand, uit het zicht van de wijk, met een niet afwijkende rooilijn van de andere panden ligt naar de mening van eiseres meer voor de hand. Met name omdat het parkeren aan de voorzijde verrommelt. Eiseres meent dat de onderbouwing “[…] duidelijke entree, ruime patio, voorterrein met een groene inrichting” evenmin een dragende motivering betreft voor de stelling dat de extra afstand vanuit de rooilijn geen onoverkomelijk probleem vormt. Deze aspecten zouden immers ook kunnen worden gerealiseerd bij een kleinere massa en plaatsing op dezelfde rooilijn als de overige panden.
Bovendien is geen (pre)advies van de dienst stedenbouw bekend. Van een zorgvuldige en voldoende motivering voor zowel de afwijking van de rooilijn, de afstand tot de perceelsgrenzen als de bouwvlakoverschrijding kan hierdoor evenmin sprake zijn. Het bouwplan mist, aldus eiseres, dan ook een goede ruimtelijke onderbouwing. Eerst als het appartementengebouw ‘ [naam gebouw] ’ wordt verkleind, het op de rooilijn wordt geplaatst, het parkeren achter het pand plaatsvindt en het bouwvlak niet wordt overschreden, wordt er volgens eiseres voldaan aan een goede ruimtelijke ordening en onderbouwing.
Dat het bouwplan zich aldus verweerder voegt in [...] massa met overige gebouwen in de ring en [...] en een groot bouwblok zoals ook elders in de ring [...] acht eiseres een onjuiste en onzorgvuldige motivering. Het pand is uitsluitend en slechts enigszins vergelijkbaar met het buurpand [naam bedrijf 1] . Dit pand was de eerste kolos in de ring en niet vergelijkbaar met enig ander pand, zowel wat betreft omvang als uitstraling.
Verder acht eiseres de afwijking van het Beeldkwaliteitsplan in strijd met het vertrouwensbeginsel. Ondanks de bevestiging van verweerder dat het Beeldkwaliteitsplan nog steeds geldt en het nastreven waard is, is hier door verweerder bij de ontwikkeling van Hortus onvoldoende opvolging aan gegeven.
10.2.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop eiseres zich beroept. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan verweerder kan worden toegerekend. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid (uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694).
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is allereerst vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht. In het algemeen is sprake van een toezegging als uitlatingen of gedragingen van een ambtenaar redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde bevestiging van verweerder dat het Beeldkwaliteitsplan nog steeds geldt en het nastreven waard is, niet kan worden aangemerkt als een dergelijke toezegging. Aan de stappen twee en drie zoals hierboven benoemd, komt de rechtbank dan ook niet meer toe.
10.3.
De rechtbank overweegt daarnaast dat de gestelde vermelding in het Beeldkwaliteitsplan, dat de gebouwen ten opzichte van elkaar in dezelfde rooilijn staan, in dit geval niet opgaat. Deze passage ziet op “de bedrijven ten oosten van de entree”. In dit geval betreft het te bouwen pand evenwel geen bedrijf, maar gaat het om woningbouw. Voorts geldt dat ten aanzien van de bouw(voorschriften) van de onderhavige woningen niet het Beeldkwaliteitsplan maar het bestemmingsplan het toetsingskader vormt. In geval een bouwplan in overeenstemming is met het van toepassing zijnde bestemmingsplan kan het Beeldkwaliteitsplan niet afdoen aan hetgeen het bestemmingsplan toestaat, zoals bijvoorbeeld de omvang en grootte van het project. In dit geval biedt het bestemmingsplan binnen de bedrijfsbestemming ruime bebouwingsmogelijkheden. Daarin is een maximale bouwhoogte van 22 meter en een maximaal bebouwingspercentage van 85% opgenomen. Op basis hiervan is een vergelijkbaar (of groter) bedrijfsgebouw dan het onderhavige vergunde woongebouw ter plaatse toegestaan. Voorts is onbetwist dat in het bestemmingsplan niets is geregeld inzake de (voorgevel)rooilijn, en dat dat plan parkeren verder terug vanuit de (voorgevel)rooilijn maar voor het vergunde wooncomplex niet verbiedt. Ook is niet aangevoerd dan wel aannemelijk gemaakt dat het verder terug liggen vanuit de (voorgevel)rooilijn in strijd zou zijn met de (gemeentelijke) bouwregelgeving.
10.4.
De rechtbank stelt vast dat er geen schriftelijk advies van de dienst stedenbouw aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. Bij een aantal overleggen van het Q-team is echter wel een stedenbouwkundige aanwezig geweest. Die heeft geen reden gezien bezwaren te maken. Daarnaast volgt uit paragraaf 2.2. van de ruimtelijke onderbouwing - hetgeen eveneens is aan te merken als een stedenbouwkundige beoordeling - dat rekening is gehouden met de bijzondere ligging van de locatie aan de [naam locatie] . De ligging van het pand is daarbij geen onderdeel van discussie geweest. Voorts wordt in figuur 2.3 gewezen op de stedenbouwkundige visie op de situering van het appartementengebouw.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mede op basis van de ruimtelijke onderbouwing in redelijkheid “het verder naar achteren liggen van het appartementsgebouw” in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kunnen achten. Het gebouw heeft daardoor meer afstand tot de woningen in de wijk en is qua volume en vormgeving stedenbouwkundig inpasbaar in de omgeving. Verweerder heeft verder aannemelijk gemaakt dat bij de ontwikkeling van nieuwe bouwplannen rekening kan worden gehouden met de situering van het appartementencomplex ‘ [naam gebouw] ’. Daarnaast is van belang dat het realiseren van parkeerplaatsen aan de voorzijde niet in strijd is met het bestemmingsplan. Binnen de bestemming “Bedrijf” is parkeren op iedere willekeurige locatie toegestaan. Bovendien geldt dat het parkeren grotendeels inpandig, uit het zicht, wordt opgelost.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat het appartementengebouw ‘ [naam gebouw] ’ door de ruime entree, de ruime patio in het blok, alsmede door het goed ontworpen voorterrein met groene inrichting, voldoende woonkwaliteit op deze plek heeft gekregen. Hoewel eiseres aangeeft dat er in haar opvatting sprake is van ongewenste stedenbouwkundige afwijkingen motiveert zij niet duidelijk waarom deze niet acceptabel zouden zijn. De enkele stelling dat er sprake is van afwijkingen is daartoe onvoldoende. Ook heeft eiseres geen rapportage van een deskundige overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt.
11.1.
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat verweerder bij zijn besluitvorming gebruik heeft gemaakt van gedateerde onderzoeksrapporten. In de ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen naar (conclusies uit) inmiddels sterk verouderde rapporten en onderzoeken, die gebaseerd zijn op onduidelijke en tevens gedateerde aannames. Dit betreft onder andere de ‘verkeersstudie’ en de ‘Kwantitatieve risicoanalyse N210’ (hierna: de risicoanalyse).
Deze verkeersstudie is van 31 oktober 2018. Dit onderzoek gaat uit van sterk verouderde informatie. Daarin ontbreken onder andere de gevolgen van de komst van [naam bedrijf 1] en de 'nog geplande komst van de Carwash’, de grootste carwash van Europa. Ook bevat het rapport sterk verouderde uitgangspunten inzake de stadswijk “het Rivium”. De studie gaat namelijk uit van maximaal 3.900 extra inwoners, terwijl men in de huidige plannen uitgaat van 7.500 nieuwe inwoners. De verkeersstudie uit oktober 2018 kan dus niet meer dienen om de effecten juist en volledig weer te geven.
De risicoanalyse dateert van 3 juli 2018 en heeft de status ‘concept’. Het aantal woningen in deze risicoanalyse wijkt af. Bovendien is inmiddels de opslaglocatie van [naam bedrijf 1] geopend. [naam bedrijf 1] heeft een grote bedrijvigheid die zich niet beperkt tot opslag voor particulieren. Bij het pand is het een komen en gaan van onder meer bedrijfsbussen en vrachtwagens die grote hoeveelheden goederen in- en uitladen. Daarnaast veroorzaken de activiteiten van [naam bedrijf 1] verkeersoverlast, parkeeroverlast en verkeersonveiligheid. Dit is aangetoond in een rapport van Veilig Verkeer Nederland van 8 april 2020. Het rapport is dan ook gebaseerd op dermate verouderde uitgangspunten, dat deze niet meer kan leiden tot een juiste en volledige risicoanalyse.
11.2.
De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis dient te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. Daarbij geldt dat op grond van artikel 3.1a van de Wabo het bevoegd gezag zich bij het verlenen van een omgevingsvergunning in ieder geval kan baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Dit voorschrift (een “kan-bepaling”) sluit niet uit, dat verweerder zich bij de besluitvorming niet tevens op rapportages zou mogen baseren die ouder zijn dan twee jaar.
Zowel de verkeersstudie als de risicoanalyse zijn opgemaakt in 2018 en vormen een onderdeel van de bij de vergunningaanvraag gevoegde ruimtelijke onderbouwing van 18 december 2019. Deze rapportages zijn naar het oordeel van de rechtbank niet sterk verouderd en voldeden bovendien op het moment van het indienen van de aanvraag hoe dan ook aan de houdbaarheidsbepaling als bedoeld in artikel 3.1a van de Wabo.
Voorts is in dit kader van belang dat de verkeersstudie (planjaar 2030) als achtergrondinformatie geldt, teneinde inzicht te geven in het verschil tussen het al dan niet toestaan van meer woningbouw in de wijken Fascinatio en Rivium. Daarbij is rekening gehouden met de aanwezigheid van bedrijvigheid en woningen. Uit de verkeersstudie kan worden afgeleid dat het realiseren van woningen ten opzichte van arbeidsplaatsen tot een betere spreiding van het verkeer over de dag leidt en minder verkeersdruk in de spitsen. Deze informatie is betrokken bij de ruimtelijke onderbouwing, waarin de verkeerskundige effecten van de ontwikkeling zelf, de 55 appartementen, zijn beschreven. Daaruit volgt dat de verkeerstoename ten gevolge van het bouwplan zonder problemen kan worden opgevangen.
Dat voor Rivium in de verkeersstudie (nog) niet wordt uitgegaan van het maximale
woningbouwprogramma van 5.000 woningen doet niets aan de inhoud van het rapport af. De herontwikkeling van Rivium is, naar verweerder stelt, nog in voorbereiding. Hoewel het de ambitie van de gemeente Capelle aan den IJssel is het maximale aantal woningen te realiseren, staat dit aantal nog niet vast. Ook hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd leidt niet tot twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek voor deze rapportage is uitgevoerd of aan de inzichtelijkheid of juistheid ervan. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat een actualisatie van de verkeersstudie de inhoud en de conclusies van deze rapportage anders zou maken.
In de risicoanalyse wordt inzicht gegeven in de risicosituatie ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen (wegen A16 en N210). Op basis van het rapport brengt de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van het bouwplan niet een ongeoorloofd verhoogd risico met zich. Daarbij gaat het rapport uit van het realiseren van een appartementengebouw met maximaal 60 appartementen. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt waarom dit rapport niet bij de totstandkoming van de ruimtelijke onderbouwing betrokken mocht worden. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd leidt niet tot twijfel aan de zorgvuldigheid, waarmee het onderzoek voor deze rapportage is uitgevoerd, of aan de inzichtelijkheid of juistheid ervan.
12.1.
Eiseres betwist de overwegingen in het bestreden besluit 1, dat op de ontwikkeling positief is gereageerd en dat de omgeving tevreden zou zijn over het initiatief, omdat het parkeren geheel op eigen terrein wordt opgelost.
Bewoners konden immers pas veel later de volledige omvang van plan [naam plan/project] beoordelen. Bijzonderheden aangaande het pand, zoals het niet voldoen aan de parkeernormen, zijn pas later bekend geworden. Eiseres wijst erop dat uit een door haar gehouden enquête op Nextdoor wordt aangetoond dat de omgeving niet (meer) enthousiast is over de plannen. In december 2019 waren er nog 23 bewoners positief. Nu is bijna 75% van deze 23 inwoners niet meer positief.
12.2.
De rechtbank constateert dat verweerder in de onderhavige procedure aan omwonenden de mogelijkheid tot participatie en inspraak heeft geboden. De bewoners zijn naar het oordeel van de rechtbank juist en volledig over het bouwplan geïnformeerd. Zo zijn er twee bewonersavonden georganiseerd en heeft ook eiseres in de totstandkomingsprocedure van het bestreden besluit 1 kunnen participeren door een zienswijze in te dienen tegen de ontwerpvergunning. Haar zienswijze is bij de totstandkoming van het bestreden besluit 1 betrokken. Bovendien is gedurende de zienswijzefase nog een bewonersavond georganiseerd.
Het klopt dat het bouwplan na de bewonersavonden is gewijzigd. Deze wijzigingen hadden betrekking op het aantal appartementen (55 in plaats van 60), de indeling van de appartementen, het materiaalgebruik en de indeling van het voorterrein. De positionering van het appartementengebouw bleef onveranderd. Niet blijkt dat verweerder omwonenden ter zake van deze wijziging onvoldoende dan wel onjuist heeft voorgelicht. Evenmin is komen vast te staan dat verweerder de wettelijke bepalingen van inspraak onjuist zou hebben toegepast.
De rechtbank volgt niet het (kennelijke) standpunt van eiseres dat voldoende draagvlak van de directe omgeving is vereist voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Hiervoor verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2205.
13.1.
Eiseres wijst er verder op dat in de motivering bij de omgevingsvergunning een relatie wordt gelegd naar het Regioakkoord en het Programma Wonen.
Het aantal woningen uit het regioakkoord en het programma wonen (realisatie van 1.350 woningen tot 2030) is echter reeds in 2019 ruimschoots behaald en kan geen argument meer zijn voor ‘maximalisatie’ voor het bouwen op dit kavel. Daarnaast is de motivering van de doelgroepen (jongeren tussen 18 tot 27 jaar) en 65-plussers zeer onrealistisch gezien het prijsniveau van de woningen. De prijsstelling van de appartementen varieert tussen
€ 275.000 - € 500.000 per appartement.
Door een onjuiste, onzorgvuldige en onvoldoende motivering inzake het aantal benodigde woningen en de beoogde doelgroepen, bevat het bestreden besluit geen goede ruimtelijke ordening en geen goede ruimtelijke onderbouwing.
13.2.
Deze beroepsgrond stuit af op artikel 8:69a van de Awb. Volgens deze bepaling vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
De rechtbank overweegt dat eiseres zelf heeft aangegeven ter plaatse niet tegen de bouw van woningen te zijn. In die zin acht de rechtbank het opmerkelijk dat eiseres in dit verband stelt dat verweerder ter onderbouwing van het bestreden besluit 1 ten onrechte een relatie legt naar het Regioakkoord en het Programma Wonen. De rechtbank ziet in het licht van de doelstelling van eiseres niet in wat zij met haar grieven hieromtrent wenst te bereiken. Evenmin ziet de rechtbank in, welk belang eiseres in het licht van haar doelstelling heeft met haar grief, dat verweerders motivering van de doelgroepen (jongeren tussen 18 tot 27 jaar en 65-plussers) van de te bouwen appartementen onrealistisch is. Overigens heeft verweerder in de Nota van zienswijzen aangegeven dat de te realiseren woningen niet alleen bestemd zijn voor deze doelgroepen. Naast het bedienen van de doelgroepen streeft verweerder ook een gedifferentieerd woningaanbod na.
Ten overvloede wijst de rechtbank er op dat verweerder ter zitting nader heeft toegelicht dat de woningbehoefte het afgelopen jaar alleen maar is toegenomen en dat vergunninghoudster heeft verklaard dat alle appartementen zijn verkocht.

Bestreden besluit 2

14. Als gevolg van een wijziging van de aanvraag is het aantal parkeerplaatsen van het appartementengebouw ‘ [naam gebouw] ’ bij het bestreden besluit 2 uitgebreid naar een totaal van 78 parkeerplaatsen.
15.1.
Eiseres betwist in de eerste plaats dat er sprake is van een aanpassing van ondergeschikte aard, omdat parkeren een integraal en cruciaal onderdeel vormt van de omgevingsvergunning. De aanpassing van het besluit betreft niet uitsluitend het onderdeel parkeren en mag niet los worden gezien van andere onderdelen zoals de beeldkwaliteit, de stedenbouwkundige verantwoording, de ruimtelijke ordening en onderbouwing en de inpassing in de omgeving. De eerdere inrichting van het voorterrein vormde immers een cruciaal onderdeel van de motivering van het bestreden besluit 1. Bij het onderdeel “stedenbouwkundige verantwoording” werd de afwijking van de rooilijn gemotiveerd met “een goed ontworpen voorterrein met een groene inrichting”. Het toevoegen van drie “niet fraaie parkeerplaatsen” gaat volledig ten koste van het voorterrein en de groene inrichting. Zicht op een brede groenstrook maakt plaats voor zicht op meer auto’s en meer parkeerplaatsen direct aansluitend op de kavelgrens. Deze ingrijpende wijziging heeft een negatieve invloed op het woon- en leefklimaat en de uitstraling van de wijk. Uitzicht op auto’s en parkeerplaatsen is “niet fraai”. Dit is in het nadeel van derden.
15.2.
Eiseres is daarnaast van mening dat bij een juiste toepassing van de parkeernomen 85 parkeerplaatsen benodigd zijn. Hiervoor verwijst zij naar de parkeerbehoefte, zoals deze ook in de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven.
Eiseres betwist dat met aanwezigheidspercentages en dubbelgebruik rekening kan en mag worden gehouden. Het meerekenen van de 61 parkeerplaatsen, die aan bewoners worden verkocht ten behoeve van dubbelgebruik, acht eiseres in strijd met het gemeentelijk parkeerbeleid en de parkeernormen 2015. Los daarvan zou het volgens eiseres onredelijk en onbillijk zijn om afgesloten (bewoners)parkeerplaatsen mee te rekenen voor algemeen gebruik. Immers, specifiek bij de woning verkochte parkeerplaatsen zijn alleen toegankelijk voor woningeigenaren en niet beschikbaar voor anderen, waaronder bezoekers.
Daarnaast acht eiseres het onjuist de 17 benodigde bezoekersparkeerplaatsen geheel of gedeeltelijk te gebruiken voor autobezit van eigenaren van woningen. Op doordeweekse nachten zijn 68,4 parkeerplaatsen nodig voor bewoners, terwijl er maar 61 parkeerplaatsen voor bewoners worden gerealiseerd. Dat deze 8 auto’s (7,4 auto) van woningeigenaren op bezoekersparkeerplaatsen zouden kunnen parkeren is volgens eiseres een onjuiste veronderstelling. Deze parkeerplaatsen zijn immers bedoeld voor bezoekers, niet voor woningeigenaren. Dat er iedere nacht 8 bewoners niet thuis overnachten acht eiseres voorts geen redelijke veronderstelling.
Dat dubbelgebruik en aanwezigheidspercentages niet toegepast zou mogen worden geldt tevens vanwege de omstandigheid dat eigen autobezit structureel en niet dag afhankelijk is. Woningen waar het autobezit groter is dan één zullen gebruik maken van een bezoekersplaats. Het gebruik van openbare parkeerplaatsen door bewoners is volgens eiseres geen optie, omdat de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein moet worden opgelost. Daarnaast acht eiseres permanente en structurele bezetting van bezoekersplaatsen door bewoners ongewenst en onbedoeld.
Aanvullend stelt eiseres, dat het toepassen van dubbelgebruik en aanwezigheidspercentages op een eigen terrein, waar een deel van de parkeerplaatsen voor bezoekers zich binnen het pand bevinden, niet logisch is. Deze parkeerplaatsen liggen niet in het zicht. Alleen frequente bezoekers weten dat inpandig diverse bezoekersparkeerplaatsen aanwezig zijn. Andere bezoekers zullen sneller gebruik maken van openbare parkeerplaatsen, omdat het bij het zoeken naar een parkeerplaats niet voor de hand ligt om het pand in te rijden. Dit geeft onbedoelde parkeerdruk op openbare parkeerplaatsen.
Verder is, aldus eiseres, ten onrechte met de maximale bezettingsgraad van 90% voor parkeerplaatsen voor bezoekers geen rekening gehouden. Volgens het parkeerbeleid van de gemeente Capelle aan den IJssel wordt hierdoor onnodig zoekgedrag en stagnatie van het verkeer voorkomen. Aan de hand van een door haar overgelegde berekening meent eiseres aan te tonen dat op de zaterdagavond het tekort aan parkeerplaatsen voor bezoekers 5 (4,3 auto’s) bedraagt.
Evenmin is volgens eiseres rekening gehouden met het streven uit het parkeerbeleid om in woongebieden (bestaand en nieuw) tenminste gemiddeld één parkeerplaats per wooneenheid in de directe omgeving daarvan (< 100 meter) aan te kunnen bieden en voor een tweede auto een parkeerplaats op maximaal 200 meter. Bij [naam gebouw] zouden dan 49 extra parkeerplaatsen nodig zijn (55 x 2 = 110 - 61). Niet gebleken is dat met dit streven rekening is gehouden bij de bepaling van het aantal gewenste parkeerplaatsen om geen overlast voor de omgeving te veroorzaken. In dat verband verwijst eiseres naar het (concept) Ruimtelijk Toekomst Perspectief Fascinatie 2030 ('RTPF’’). Daarin is namelijk het volgende opgenomen:
"[...] Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat er voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd, zodat er wordt voorzien in de parkeervraag en geen overlast in de omgeving ontstaat. De actueel geldende parkeernormen zijn daarbij het uitgangspunt. [...]"
Verder wijst eiseres erop dat er blijkens een parkeerscan uit 2019 rondom [naam gebouw] sprake is van een grote parkeerdruk. Zone 218, recht voor [naam gebouw] en zone 214 aan de Desertosingel zitten al boven de 90%. Volgens eiseres is een verdere vergroting van de parkeeroverlast tot boven de 90% met de komst van [naam gebouw] dan ook zeer waarschijnlijk en zullen bewoners en bezoekers van [naam gebouw] noodgedwongen ook in zone 213 en 216 gaan parkeren, hetgeen in strijd is met het RTPF.
16.1.
Zoals de Afdeling heeft overwogen, in onder meer de uitspraken van 21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:793 en 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2139, moet bij de totstandkoming van besluiten op aanvraag die ingevolge artikel 3.10 van de Wabo worden voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals neergelegd in afdeling 3.4 van de Awb, in beginsel op de aanvraag worden beslist zoals die is ingediend en met het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd. Na het ter inzage leggen van het ontwerpbesluit is het niet meer geoorloofd de aanvraag nog te wijzigen en aan te vullen zonder dat een nieuw ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd, tenzij de wijziging van ondergeschikte aard is dan wel aannemelijk is dat daardoor geen derden worden benadeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de wijziging van het bouwplan, op basis waarvan het bestreden besluit 2 is genomen, van ondergeschikte aard is. Het creëren van drie extra parkeerplaatsen op het voorterrein van het gebouw zorgt voor wat betreft de ruimtelijke uitstraling en verschijningsvorm niet voor een wezenlijk ander project, waardoor er geen sprake meer zal zijn van een goede ruimtelijke ordening. Qua afmetingen en oppervlakte van het parkeerterrein op het voorterrein van het gebouw vinden er weinig veranderingen plaats. Alleen ten aanzien van de groenvoorziening vindt er enige verandering plaats, die echter zo gering is, dat zij de ruimtelijke uitstraling van het totale bouwplan slechts marginaal beïnvloedt, waardoor ook derden hierdoor niet zullen worden benadeeld. Vergunninghoudster heeft immers tijdens de zitting bevestigd dat er ter plaatse gebruik zal worden gemaakt van grasbetontegels. De rechtbank verwijst hierbij ook naar de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2205. Verweerder mocht naar het oordeel van de rechtbank dan ook bij het herstelbesluit op de onderhavige gewijzigde aanvraag beslissen zonder dat er een nieuw ontwerpbesluit ter inzage is gelegd.
16.2.
De rechtbank overweegt dat voor het ingediende bouwplan een parkeerberekening is gemaakt. Op basis van de nota Parkeerbeleid 2015 in de Parapluherziening Parkeren heeft verweerder bepaald dat er in beginsel voor het bouwplan 85 parkeerplaatsen beschikbaar gesteld moeten worden. Dit komt overeen met het uitgangspunt van eiseres. Vervolgens heeft verweerder voor de verschillende momenten van de week de parkeervraag bepaald, rekening houdend met de aanwezigheidspercentages. In de ruimtelijke onderbouwing van Rho adviseurs voor leefruimte (verder: Rho) van 18 december 2019 is naar het oordeel van de rechtbank op de pagina’s 28 en 29, aan de hand van aanwezigheidspercentages, de parkeerbehoefte deugdelijk uiteengezet. Daarbij is uitgerekend dat er een maatgevende parkeerbehoefte van 75 parkeerplaatsen geldt. Door Rho is berekend dat zaterdagavond het drukste en daarmee het maatgevende moment is, waarbij de parkeervraag van bezoek dan 16,5 (afgerond 17 parkeerplaatsen) is. Door eiseres is niet aangevoerd dat deze berekeningen van Rho op zich onjuist zouden zijn.
16.3.
Omdat er in dit geval sprake is van 61 afgesloten parkeerplaatsen voor de eigenaren/bewoners werd het aantal vastgestelde parkeerplaatsen van bezoekers (17 op een totaal van 75) niet bereikt. Om die reden is op basis van een ondergeschikte wijzing van de aanvraag in het bestreden besluit 2 het aantal bezoekersparkeerplaatsen op het voorterrein met 3 verhoogd. Naast de in de parkeergarage (in het voor bezoekers toegankelijke deel, buiten het hek) aanwezige zes parkeerplaatsen voor bezoekers, voldoet het bouwplan hierdoor aan het berekende aantal van 17 bezoekersplaatsen. Het nieuwe totaal van 78 parkeerplaatsen voldoet ruimschoots aan de parkeereisen. De enkele veronderstelling van eiseres dat de zes bezoekersparkeerplaatsen in het pand voor bezoekers onvoldoende kenbaar zijn, zodat er onbedoeld sneller van de openbare parkeerplaatsen gebruik gemaakt zal gaan worden, maakt dit niet anders.
16.4.
Dat bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen rekening is gehouden met de aanwezigheid van beide groepen (bewoners en bezoekers) en het dubbelgebruik van parkeerplaatsen, is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de landelijke richtlijnen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) inclusief de doorvertaling daarvan in het
het gemeentelijke beleid (parkeernota en parkeernormen 2015). De rechtbank constateert dat er bij het meewegen van het dubbelgebruik, anders dan eiseres suggereert, geen relatie is gelegd met uitgegeven parkeerplaatsen waarop geen dubbelgebruik mogelijk is. De aan de 61 bewoners/eigenaren toegewezen parkeerplaatsen zijn immers wegens afsluiting niet beschikbaar voor bezoek en kunnen dus niet worden meegeteld/ingezet voor dubbelgebruik. Voorts geldt naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte als uitgangspunt dat er overdag en in de avond bezoek is en dat een deel van de bewoners dan niet thuis is, terwijl ‘s nachts de meeste bewoners thuis zijn en er geen althans nauwelijks bezoek is. Op die manier wordt er niet ten onrechte rekening mee gehouden dat dezelfde parkeerplaats voor verschillende functies dan wel door verschillende gebruikers kan worden gebruikt (efficiënt ruimtegebruik). Gedurende de nacht (als er geen/nauwelijks bezoek is) kunnen de bewoners eveneens gebruik maken van de 17 openbaar toegankelijke plaatsen aangezien het conform de aanwezigheidspercentages van het CROW (opgenomen in het gemeentelijk parkeerbeleid) voldoende aannemelijk is dat deze parkeerplaatsen niet of slechts beperkt gebruikt zullen worden door bezoekers. Er zijn dan in totaal 78 (61 + 17) parkeerplaatsen beschikbaar, wat ruimschoots de ‘s-nachts benodigde 69 parkeerplaatsen overtreft.
De stelling van eiseres, dat voor woningen waar het autobezit groter is dan één per definitie gebruik gemaakt moet worden van een bezoekersplaats, is overigens niet houdbaar. Voor de 55 appartementen zijn er immers 61 bewonersparkeerplaatsen beschikbaar gesteld. Hierdoor geldt dat een aantal appartementen dus al over 2 parkeerplaatsen beschikt. Daarnaast zullen er eigenaren/bewoners zijn die geen auto bezitten.
16.5.
Bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort dient als regel buiten beschouwing te worden gelaten.
In dit verband overweegt de rechtbank verder dat blijkens de berekeningen van Rho en de in de ruimtelijke onderbouwing gehanteerde uitgangspunten het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet. Verweerder mag in redelijkheid de verwachting hebben voor de ruimtelijke inpassing van het bouwplan geen gebruik te hoeven maken van de aanwezige restcapaciteit. Door eiseres is niet aan de hand van een deskundig tegenrapport het tegendeel bewezen.
Ook in het geval de 17 bezoekersparkeerplaatsen in de praktijk (op welk moment dan ook) incidenteel allemaal bezet zouden zijn als gevolg van bijvoorbeeld een meer dan gemiddeld aantal bezoekers heeft verweerder afdoende aannemelijk gemaakt dat er voldoende parkeerruimte zal zijn voor die enkele auto(’s) in de directe omgeving van de [naam gebouw] . Daarbij is rekening gehouden met het parkeerbeleid, waarin wordt aangegeven dat in woonbuurten de parkeerdruk maximaal 90 procent mag zijn.
Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat de parkeerdruk in Fascinatio met name op werkdagen hoog is. Dit komt voort uit het feit dat werknemers van de in de wijk gevestigde bedrijven langs de [naam locatie] en in de wijk parkeren. Op de [naam locatie] ter hoogte van de [naam gebouw] locatie (zone 218) en op het westelijk deel van de Desertosingel (zone 214) is de parkeerdruk overdag hoger dan 90 procent.
De rechtbank overweegt dat, rekening houdende met de CROW-aanwezigheidspercentages, het parkeren door bezoekers met name tijdens de werkdagavond, koopavond en in het weekend piekt. Juist op deze momenten is de parkeerdruk in het openbare gebied direct voor de [naam gebouw] locatie lager. Na de kantooruren ontstaat er parkeerruimte in bijvoorbeeld zone 218. Zo is volgens verweerder blijkens een meting uit 2019 de parkeerdruk ter hoogte van de Hortus locatie (zone 218) in de nacht slechts 12 procent. Wat er ook zij van de stelling van eiseres, dat er blijkens de berekeningen op zaterdagavond vijf bezoekersparkeerplaatsen ontbreken, voldoende aannemelijk is dat deze parkeerbehoefte op dat moment in de openbare ruimte opgevangen kan worden.
Daarnaast heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook afdoende aannemelijk gemaakt dat er zelfs tijdens de kantooruren nog voldoende parkeerruimte in de openbare ruimte aanwezig is, waarbij verweerder rekening heeft gehouden met de maximale loopafstanden uit het parkeerbeleid. Dit houdt in dat bewoners hun auto op maximaal 100 meter van hun woning moeten kunnen parkeren en de bezoekers van de bewoners op maximaal 200 meter. Blijkens verschillende parkeerdrukmetingen uit 2019 volgt, aldus verweerder, dat ook al is het druk op de [naam locatie] en op het westelijk deel van de Desertosingel, er binnen de maximale loopafstanden uit het parkeerbeleid nog voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Dit is bijvoorbeeld het geval in de le Terralaan (zone 216, parkeerdruk minder dan 59 procent) en het oostelijk deel van de Desertosingel (zone 213, parkeerdruk 60-79 procent). Eiseres heeft zulks niet betwist.
Dat verweerder onvoldoende rekening zou houden met het RTPF, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Het RTPF is nog in conceptfase. Dat er, als gevolg van een tweede auto tevens rekening gehouden moet worden met 49 extra parkeerplaatsen binnen een afstand van 200 meter van de Hortus, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt.
16.6.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door eiseres gestelde belangen inzake het parkeren niet in de weg staan aan de verlening van de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteiten “Bouwen” en “Handelen in strijd met het geldende planologische regime”.

Conclusie

10. Gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 7 is het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk, voor zover het daarbij gaat om het aspect parkeren. Gelet op al hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 8 tot en met 13.2. is het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit 1 voor het overige ongegrond. Het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2, is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk, voor zover het gaat om het aspect parkeren;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 voor het overige ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 360,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mr. G.C.W. van der Feltz en mr. T.I. van Term, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 2 november 2021.
De griffier en de voorzitter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.