ECLI:NL:RBROT:2021:10344

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/623947 / KG ZA 21-717
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vorderingen in kort geding met betrekking tot informatieplicht en afgifte van bescheiden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de onderlinge waarborgmaatschappij [naam eiseres] en de gedaagden, waaronder [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4]. De eiseres vorderde onder meer informatie over de vermogenspositie van [naam gedaagde 1] en inzage in bescheiden die relevant zijn voor het verhaal van een eerder toegewezen vordering. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat [naam gedaagde 1] mogelijk vermogensbestanddelen heeft onttrokken aan verhaal, en dat de vorderingen van eiseres spoedeisend belang hadden. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis bepaalde bescheiden en informatie te verstrekken, waaronder bankafschriften en aangiften inkomstenbelasting. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan de veroordeling voldoen. De rechtbank heeft ook de gedaagden verplicht om de deurwaarder toe te staan inzage te nemen in bepaalde stukken die in beslag zijn genomen. De proceskosten zijn toegewezen aan de eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/623947 / KG ZA 21-717
Vonnis in kort geding van 21 oktober 2021
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. D. van Tilborg te Breda,
tegen
1.
[naam gedaagde 1], mede in zijn hoedanigheid van voormalig bestuurder, thans bewaarder van de boeken en bescheiden van de (ontbonden) besloten vennootschap
[naam bedrijf 1],
wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 3],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 3] ,
4. de stichting
[naam gedaagde 4],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. M. El Idrissi te Rotterdam.
Partijen worden hierna [naam eiseres] en [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden worden afzonderlijk [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 augustus 2021, met producties;
  • de producties van [gedaagden] ;
  • de wijziging van eis, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 30 september 2021;
  • de tweede eiswijziging;
  • de pleitnota van [naam eiseres]
  • de pleitnota van [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] ;
  • de brief van 7 oktober 2021 van [naam gedaagde 1] , met producties;
  • de brief van 11 oktober 2021 van [naam eiseres] .
1.2.
Na het uitroepen van de zaak heeft mr. El Idrissi de voorzieningenrechter verzocht om de mondelinge behandeling aan te houden in verband met ziekte van [naam gedaagde 1] Na overleg met partijen heeft de voorzieningenrechter beslist dat de zaak wordt behandeld en dat [naam gedaagde 1] na de mondelinge behandeling, desgewenst, de gelegenheid krijgt om zich schriftelijk uit te laten over het verhandelde ter zitting, en dat [naam eiseres] de gelegenheid krijgt daarop te reageren.
1.3.
Bij brief van 7 oktober 2021 heeft [naam gedaagde 1] zich uitgelaten en nadere producties in het geding gebracht. [naam eiseres] heeft hierop bij brief van 11 oktober 2021 gereageerd.
1.4.
Aan het begin van de mondelinge behandeling heeft [naam eiseres] haar eis naar aanleiding van door [naam gedaagde 1] aangeleverde stukken een tweede maal gewijzigd. [gedaagden] hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt en deze eiswijziging is vervolgens toegestaan.
1.5.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Sinds mei 2006 voerde [naam gedaagde 1] de eenmanszaak “ [naam bedrijf 2] ” aan de [adres] . Vanaf 8 mei 2012 voerde [naam gedaagde 1] de praktijk in de vorm van een besloten vennootschap, [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ). [naam gedaagde 1] was de enige bestuurder en aandeelhouder van [naam bedrijf 1] De praktijk wordt hierna ook wel “ [naam praktijk 1] ” genoemd.
2.2.
In de (in 2016 gedeponeerde) jaarstukken van [naam bedrijf 1] staan per 31 december 2014 de volgende posten opgenomen: materiele vaste activa € 301.400,-, vorderingen
€ 633.623,- en liquide middelen € 19.823,-. Volgens dezelfde stukken bedroegen in 2013 de vorderingen € 18.000,- en de liquide middelen nihil.
2.3.
Medio 2013 is [naam eiseres] een fraudeonderzoek gestart. Bij brief van 17 februari 2014 heeft [naam eiseres] [naam praktijk 1] laten weten dat de door de praktijk en de daar werkzame tandartsen verleende zorg per direct werd uitgesloten van vergoeding. In diezelfde brief wordt ingegaan op de bevinden uit het fraudeonderzoek en de reactie van [naam gedaagde 1] daarop. Voorts wordt daarin aanspraak gemaakt op een bedrag van € 730.380,51. In april 2015 heeft [naam eiseres] bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen onder meer [naam gedaagde 1] en [naam bedrijf 1]
2.4.
In oktober 2015 zijn [naam gedaagde 3] (hierna: [naam gedaagde 3] ) en [naam gedaagde 4] opgericht. [naam gedaagde 4] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [naam gedaagde 3] . [naam gedaagde 2] is enig bestuurder van [naam gedaagde 4] . [naam gedaagde 1] is gevolmachtigde van [naam gedaagde 4] .
2.5.
Per 1 januari 2016 is [naam bedrijf 1] opgeheven. Op 20 april 2016 is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven dat de rechtspersoon met ingang van 1 januari 2016 is opgehouden te bestaan omdat er met ingang van die dag geen bekende baten meer aanwezig waren.
2.6.
Op de slotbalans per 1 januari 2016 van [naam bedrijf 1] staat vermeld dat zij een rekening-courantvordering heeft op [naam gedaagde 1] van € 841.480,00. De materiële vaste activa en de liquide middelen staan voor € 0 op de balans. Op de passivazijde van de slotbalans staat de voorziening “Reserve [naam eiseres] ” van € 632.000,-.
2.7.
In een aandeelhoudersbesluit van 18 april 2016 heeft [naam gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van [naam gedaagde 1] besloten [naam bedrijf 1] te ontbinden en te vereffenen en om dit besluit in te schrijven in het handelsregister. In dit besluit staat vermeld dat [naam gedaagde 1] is benoemd tot vereffenaar en bewaarder van de bescheiden.
2.8.
In een overeenkomst van 23 december 2015 staat vermeld dat [naam bedrijf 1] in verband met de beëindiging van haar tandartsenpraktijk haar activa en goodwill voor een bedrag van € 12.000,- verkoopt aan [naam gedaagde 3] . Hierbij is bepaald dat de activa bestaan uit roerende zaken en het patiëntenbestand van verkoper. De leveringsdatum is 1 januari 2016. Deze overeenkomst is alleen door [naam gedaagde 3] ondertekend. De koopovereenkomst verwijst naar een aangehechte bijlage 1 en bepaalt dat de koopsom in 12 maandelijkse termijnen wordt voldaan waarvan de laatste uiterlijk op 31 december 2016.
2.9.
Bij vonnis van 13 juli 2016 heeft deze rechtbank [naam gedaagde 1] veroordeeld tot betaling aan [naam eiseres] van € 652.760,81, zijnde het bedrag ter grootte van de in de periode 1 september 2010 tot en met 2014 door [naam eiseres] aan de tandartsenpraktijk betaalde declaraties voor zover deze kunnen worden toegerekend aan de feitelijk door [naam gedaagde 1] verrichte handelingen respectievelijk zijn ingediend en betaald nadat de praktijk en de daarbij werkzame personen waren uitgesloten van vergoeding. Tegen dit vonnis heeft [naam gedaagde 1] hoger beroep ingesteld.
2.10.
Met ingang van 1 augustus 2016 is [naam gedaagde 1] in dienst getreden van [naam gedaagde 3] tegen een maandsalaris van € 1.200,- netto (in 2019) en € 990,83 in (2021). Zijn salarisstroken vermelden aanvankelijk de functie van tandheelkundig medewerker en vanaf 2021 de functie manager tandarts.
2.11.
In hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) bij arrest van 27 augustus 2019 het vonnis bekrachtigd. Dit arrest is onherroepelijk geworden.
2.12.
Op 15 november 2019 heeft [naam gedaagde 1] op een door de deurwaarder verstrekt formulier inkomen en uitgaven ingevuld dat hij een inkomen uit arbeid heeft van € 1.200,- per maand en dat hij vaste lasten heeft van € 1.542,- per maand en daarnaast € 213,- per maand aflost op een krediet. Hij stelt verder een betalingsregeling voor van € 80,- per maand.
2.13.
Bij brief van 27 januari 2020 heeft de deurwaarder de uitkomsten van zijn verhaalsonderzoek gedeeld met [naam eiseres] . In deze brief schrijft de deurwaarder onder meer dat het loon van [naam gedaagde 1] onwaarschijnlijk laag lijkt.
2.14.
In juni 2016 heeft [naam eiseres] ten laste van [naam gedaagde 1] executoriaal derdenbeslag gelegd onder meerdere grootbanken, waaronder ABN AMRO Bank N.V. Deze beslagen hebben doel getroffen voor een bedrag van iets meer dan € 700,-.
2.15.
Met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [naam eiseres] op 5 augustus 2021 ten laste van [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] conservatoir bewijsbeslag gelegd op een aantal bescheiden die zich bevonden op het adres van [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] . De in beslag genomen bescheiden zijn in bewaring gegeven bij DigiJuris B.V. (hierna: DigiJuris). In het beslagrekest heeft [naam eiseres] gesteld dat zij het sterke vermoeden heeft dat zij in haar positie als schuldeiser is benadeeld doordat [naam gedaagde 1] in samenwerking met de andere gerekestreerden een schijnconstructie heeft opgezet als gevolg waarvan de aan [naam gedaagde 1] toe te rekenen verdiencapaciteit en de activa van [naam bedrijf 1] zijn overgeheveld naar [naam gedaagde 3] .
2.16.
Bij brief van 5 augustus 2021 heeft (de advocaat van) [naam eiseres] [naam gedaagde 1] gesommeerd om informatie te verstrekken over zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn voor verhaal vatbare goederen.
2.17.
Bij e-mail van 15 augustus 2021 heeft de advocaat van [naam gedaagde 1] stukken afgegeven aan [naam eiseres] . Deze stukken betreffen onder meer aangiftes Inkomstenbelasting 2019 en 2020, de slotbalans van [naam bedrijf 1] (zie 2.6), afschriften van een zakelijke bankrekening en stukken met betrekking tot de verkoop van een onroerende zaak aan de [adres].
2.18.
Bij brief van 15 september 2021 heeft [naam eiseres] de advocaat van [naam gedaagde 1] in verband met gerezen vragen naar aanleiding van ontvangen documenten gesommeerd om nadere stukken te overleggen. Deze vragen hebben onder meer betrekking op de afwikkeling van [naam bedrijf 1] , de reserve [naam eiseres] , het verloop van de bankrekening eindigend op nummer [nummer] , de rekeningcourantvordering, de materiële activa, de discrepanties tussen het door [naam gedaagde 1] aan de deurwaarder opgegeven inkomen en de in zijn aangiften Inkomstenbelasting opgegeven inkomsten, en de verkoop van een pand aan de [adres] .
2.19.
Bij brief van 23 september 2021 heeft [naam] (in reactie op de in 2.18 vermelde brief, aan (of betreffende) [naam praktijk 1] , [naam bedrijf 1] en/of [naam gedaagde 1] , onder meer het volgende geschreven:
  • het bedrag van € 633.623,- aan liquide middelen is nooit door hem geconstateerd en berust mogelijk op een onjuiste weergave;
  • [naam bedrijf 1] is niet voortgezet in [naam gedaagde 3] maar in afwachting gebleven van de definitieve waardering dan wel schikking met [naam eiseres] ;
  • De rekeningcourantvordering van [naam bedrijf 1] op [naam gedaagde 1] is vanaf begin 2014 op gelopen van € 702.604,- naar € 834.242,- eind 2016;
  • Er zijn geen activa overgedragen van [naam bedrijf 1] aan [naam gedaagde 3] en er zijn hem geen waarderings- of taxatierapporten bekend.
Bij deze brief heeft [naam] onder meer een grootboekoverzicht overgelegd.

3..Het geschil

3.1.
Na wijziging van eis vordert [naam eiseres] , samengevat:
1. [naam gedaagde 1] te veroordelen tot het binnen een termijn van twee weken te rekenen vanaf de datum van betekening van dit vonnis:
a. Bankafschriften van de zakelijke bankrekening van [naam bedrijf 1] dan wel andere documenten te verstrekken aan [naam eiseres] waaruit het verloop van de liquide middelen blijkt voor de jaren 2014, 2015 en 2016;
b. Gespecificeerd opgave te doen aan [naam eiseres] van alle goederen waarop verhaal door [naam eiseres] mogelijk is, waaronder saldi bij enige in Nederland of in het buitenland gevestigde bank met vermelding bij elk saldo afzonderlijk van het rekeningnummer en de bank (naam en adres) waar de rekening gehouden wordt, effecten en andere vorderingsrechten enzovoort steeds onder vermelding van de plaats waar deze goederen zich bevinden;
c. Afschrift te verstrekken aan [naam eiseres] van de volledige aangifte inkomstenbelasting (box 1, box 2, box 3) voor de jaren 2019, 2020 en 2021;
d. Afschrift te verstrekken aan [naam eiseres] van de aanslag inkomstenbelasting, zoals (door) de Belastingdienst aan [naam gedaagde 1] verzonden, voor de jaren 2019 en 2020;
e. Gespecificeerd opgave te doen aan [naam eiseres] van contant geld dat [naam gedaagde 1] in bezit heeft, met datum van ontvangst, herkomst van het geld en de totale waarde;
f. Bankafschriften van de zakelijke bankrekening van [naam bedrijf 1] voor de periode 1 januari 2015 tot en met opheffing van de desbetreffende zakelijke bankrekening aan [naam eiseres] te verstrekken;
g. Bankafschriften voor zover daaruit blijkt van mutaties tussen de privébankrekening van [naam gedaagde 1] respectievelijk de bankrekening [bankrekeningnummer] t.n.v. “ [naam bedrijf 1] ” en de zakelijke bankrekening van de [naam praktijk 1] respectievelijk [naam bedrijf 1] voor de periode 8 mei 2012 (oprichting) tot en met 18 april 2016 (ontbinding en vereffening) aan [naam eiseres] te verstrekken;
h. Bankafschriften met betrekking tot de rekening [bankrekeningnummer] t.n.v.
“ [naam bedrijf 1] ” voor de periode 1 april 2016 tot en met heden, althans de datum van opheffing van deze bankrekening aan [naam eiseres] te verstrekken;
i. Gespecificeerde opgave te doen aan [naam eiseres] van het verloop en de afwikkeling van de balanspost “rekening-courant” over de periode 1 januari 2013 tot heden, waaronder de bankafschriften waaruit de overboekingen blijken van/naar de privérekening van Isaev respectievelijk de bankrekening [bankrekeningnummer] t.n.v. “[naam bedrijf 1] ” naar/van de [naam praktijk 1] respectievelijk [naam bedrijf 1] ;
j. Onderbouwd met schriftelijke stukken, waaronder in ieder geval alle bankrekeningafschriften over de periode vanaf 1 januari 2015, aan te tonen dat en globaal hoe de bedragen die [naam gedaagde 1] in rekening-courant heeft opgenomen bij [naam praktijk 1] respectievelijk [naam bedrijf 1] zijn gebruikt.
k. Gespecificeerde opgave aan [naam eiseres] te doen van de afwikkeling van de balanspost “Reserve [naam eiseres] ”, inclusief (interne) besluitvorming ten aanzien van deze voorziening;
l. Overzicht te verstrekken aan [naam eiseres] van de materiële vaste activa (inclusief de waarde daarvan) van de [naam praktijk 1] respectievelijk [naam bedrijf 1] per 31 december 2015 en per datum opheffing van de betreffende vennootschap;
m. Afschrift aan [naam eiseres] te verstrekken van de uitbetaling van het overschot van de vereffening die aan [naam gedaagde 1] in hoedanigheid van aandeelhouder en/of vereffenaar, met hoogte van het bedrag en de bankrekening waarop is betaald, althans stukken waaruit blijkt op welke wijze het overschot van de vereffening is aangewend en
n. Eigendomsbewijzen, rekeningafschriften en andere stukken te verstrekken aan [naam eiseres] waaruit de gerechtigdheid van [naam gedaagde 1] tot de onder (a) tot en met (m) bedoelde vermogensbestanddelen blijkt dan wel waardoor deze vermogensbestanddelen geïdentificeerd kunnen worden.
een en ander op straffe van een dwangsom;
2. Ten aanzien van alle gedaagden (hoofdelijk) [naam eiseres] toe te staan, zo nodig bijgestaan door een of meerdere IT-deskundigen van DigiJuris, inzage te nemen in en kopieën te verkrijgen van, althans de deurwaarder toe te staan, zo nodig bijgestaan door een of meerdere IT-deskundigen van DigiJuris inzage te nemen in en kopieën te maken van de hierna te noemen stukken en daarvan een afschrift te verstrekken aan [naam eiseres] :
a. Het register van certificaathouders van de [naam gedaagde 4] ;
b. Overeenkomsten tussen de [naam gedaagde 4] en [naam gedaagde 1] , waaronder begrepen de algemene
certificatievoorwaarden;
c. Door de [naam gedaagde 4] aan [naam gedaagde 1] verleende volmacht(en);
d. Stukken die betrekking hebben op door [naam gedaagde 1] namens de [naam gedaagde 4] (als gevolmachtigde van de [naam gedaagde 4] ) uitgeoefende bevoegdheden in de hoedanigheid van aandeelhouder respectievelijk bestuurder van [naam gedaagde 3] ;
e. Jaarstukken (jaarrekening dan wel de balans en winst- en verliesrekening en het
jaarverslag) van [naam gedaagde 4] voor de jaren 2015, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020;
f. Stukken omtrent de verkrijging van materiële activa (waaronder begrepen de bijlagen zoals genoemd in de koopovereenkomst d.d. 28 december 2015, stukken met betrekking tot de verkoop van de auto met kenteken [kentekennummer] , stukken met betrekking tot de waardering van de materiële activa en stukken met betrekking tot de betaling van de koopsom) van [naam bedrijf 1] door [naam gedaagde 3] in 2015-2016;
g. Stukken omtrent het “overnemen” van de patiënten van [naam bedrijf 1] ( [adres] ) door [naam gedaagde 3] in 2015-2016 (waaronder begrepen de bijlagen zoals genoemd in de koopovereenkomst d.d. 28 december 2015, stukken met betrekking tot de bepaling van de goodwill en stukken met betrekking tot de betaling van de overeengekomen vergoeding);
h. Stukken omtrent de in 2015-2016 gesloten arbeidsovereenkomsten respectievelijk
overeenkomsten van opdracht door [naam gedaagde 3] met personen die direct daaraan
voorafgaand werkzaamheden hebben verricht in de [naam praktijk 1] , zulks met uitzondering van de in die overeenkomsten vervatte persoonsgegevens niet zijnde de naam;
i. De praktijkagenda van [naam gedaagde 3] over de jaren 2015-2020, zulks met
uitzondering van de daarin opgenomen persoonsgegevens van patiënten van
[naam gedaagde 3] ;
j. Jaarstukken (zoals de jaarrekening dan wel de balans en winst- en verliesrekening en het jaarverslag) van [naam gedaagde 3] met betrekking tot de jaren 2015, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020;
k. De jaarrekening (dan wel de balans en winst- en verliesrekening) van [naam bedrijf 1] met betrekking tot 2015 (is niet gepubliceerd) en de rekening en verantwoording van de vereffening van [naam bedrijf 1]
een en ander voor zover deze stukken, ter uitvoering van het beslag waarvoor bij beschikking van de voorzieningenrechter van 14 juli 2021 (de voorzieningenrechter leest: 16 juli 2021) verlof is verleend, ten tijde van dit vonnis door de deurwaarder in beslag zijn genomen en door DigiJuris in bewaring worden gehouden, en te bepalen dat [gedaagden] dit dienen toe te laten en te gedogen;
3. Ten aanzien van alle gedaagden wordt tevens verzocht om afschrift te verstrekken van respectievelijk inzage te geven in de bescheiden zoals gevorderd onder 1 sub a, e tot en met l.
Een en ander met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan deze vordering legt [naam eiseres] het volgende ten grondslag.
Ter executie van haar onherroepelijke vordering op [naam gedaagde 1] heeft [naam eiseres] recht op en belang bij informatie om zich een beeld te kunnen vormen van de verhaalspositie van [naam gedaagde 1] Dit omvat een opgave van de activa waarover [naam bedrijf 1] ten tijde van haar opheffing beschikte, aangezien een positief saldo toekwam aan [naam gedaagde 1]
Verder wenst [naam eiseres] op grond van artikel 843a Rv informatie te verkrijgen om vast te stellen of [gedaagden] een schijnconstructie hebben opgetuigd waarmee het verhaal van de vordering van [naam eiseres] wordt gefrustreerd. Gelet op onder meer de opvallende overeenkomsten in medewerkers en patiëntenpopulatie heeft [naam eiseres] heeft het sterke vermoeden dat [naam gedaagde 3] een voortzetting is van [naam bedrijf 1] en/of dat [naam gedaagde 1] zijn verdiencapaciteit en activa heeft overgeheveld naar [naam gedaagde 3] , waarbij hij geen formele zeggenschap heeft over [naam gedaagde 4] en [naam gedaagde 3] en aantoonbaar niet gerechtigd is in hun resultaten. [naam gedaagde 1] heeft wel feitelijke zeggenschap over [naam gedaagde 3] . Voorts geniet hij een onwaarschijnlijk laag salaris, beneden het minimumloon, dat niet toereikend is voor zijn uitgaven. De door [naam gedaagde 1] verstrekte informatie versterken de vermoedens van [naam eiseres] .
Aangezien de pogingen tot inning van de vordering tot op heden niets hebben opgeleverd en alles erop wijst dat [naam gedaagde 1] samen met de overige gedaagden een schijnconstructie heeft opgezet, heeft [naam eiseres] bij haar vordering een spoedeisend belang.
3.3.
[naam gedaagde 1] enerzijds en [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] anderzijds voeren gemotiveerd verweer en concluderen tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten.
3.3.1.
[naam gedaagde 1] voert het volgende aan. Aangezien het arrest al in augustus 2019 is gewezen, mist de vordering van [naam eiseres] spoedeisend belang. [naam gedaagde 1] heeft steeds aan alle verzoeken met betrekking tot zijn inkomens- en verhaalspositie meegewerkt en hij is bereid de ontbrekende belastingaanslagen aan te leveren, zo hij daarover beschikt.
[naam gedaagde 1] betwist dat zijn salaris niet marktconform is of dat hij vermogensbestanddelen heeft verzwegen of weggemaakt. Zo was het verkoopbedrag voor de auto met kenteken [kentekennummer] reëel.
3.3.2.
[naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 4] en [naam gedaagde 3] voeren het volgende aan.
De vordering van [naam eiseres] mist spoedeisend belang, aangezien het vonnis en het arrest meerdere jaren oud zijn en [naam eiseres] ook al lang op de hoogte is van de arbeidsovereenkomst tussen [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 1]
Voorts is niet voldaan aan de voor inzage vereiste rechtsbetrekking, omdat [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 4] en [naam gedaagde 3] niet zijn betrokken bij het geschil tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde 1] en er geen rechtsbetrekking is tussen [naam gedaagde 3] en [naam bedrijf 1] en/of [naam gedaagde 1] [naam eiseres] heeft haar vergaande beschuldigingen aan het adres van [naam gedaagde 3] niet onderbouwd. Omdat [naam gedaagde 1] veel stukken heeft verstrekt, zijn de verder verlangde bescheiden niet nodig voor goede rechtsbedeling. De gevorderde inzage is voorts aan te merken als een
fishing expedition, aangezien [naam eiseres] om allerlei mogelijk bestaande stukken vraagt.
Gelet op de familierelatie tussen [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] en op het feit dat [naam gedaagde 2] gebonden is aan een beroepsgeheim, beroepen [naam gedaagde 3] c.s. zich op een verschoningsrecht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Aangezien [naam eiseres] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat [naam gedaagde 1] vermogensbestanddelen verzwijgt en dat [gedaagden] een schijnconstructie hebben opgezet waarmee [naam eiseres] in haar verhaalsmogelijkheden wordt benadeeld, is voldaan aan het voor deze procedure vereiste spoedeisend belang. Het tijdsverloop na het arrest na het arrest van 27 augustus 2019, het verhaalsonderzoek en de sommaties is niet zodanig dat daardoor geen sprake meer is van spoedeisend belang.
Hierbij is mede van belang dat [naam gedaagde 1] nog geen betalingen heeft verricht en dat de bescheiden met betrekking tot een eventuele schijnconstructie nodig zijn voorafgaand aan een eventueel door [naam eiseres] tegen [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 4] en/of [naam gedaagde 3] aanhangig te maken bodemprocedure.
4.2.
Bij de inhoudelijke beoordeling van het geschil moet onderscheid gemaakt worden tussen de vorderingen tegen uitsluitend [naam gedaagde 1] , die zien op het verstrekken van informatie over verhaal, en die tegen [gedaagden] , die zien op de exhibitie van bescheiden met betrekking tot een door [naam eiseres] gestelde schijnconstructie.
[naam gedaagde 1]
4.3.
De vorderingen tegen [naam gedaagde 1] zijn gericht op het verstrekken van informatie over en op het verkrijgen van bescheiden met betrekking tot de door [naam eiseres] gestelde benadeling. Tot gevorderde informatie heeft betrekking op de vermogensbestanddelen van zowel [naam gedaagde 1] als die van [naam bedrijf 1] In dit verband heeft [naam eiseres] onweersproken heeft gesteld dat een volgens de statuten een na vereffening resterend positief saldo toekomt aan de aandeelhouder. [naam gedaagde 1] heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
4.4.
Op grond van artikel 475g Rv en de jurisprudentie is een schuldenaar, zoals hier [naam gedaagde 1] , in beginsel verplicht een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, inlichtingen over zijn inkomens- en vermogenspositie en over voor verhaal vatbare goederen te verschaffen. Hoever deze op de redelijkheid en billijkheid gebaseerde verplichting in een voorliggend geval reikt, hangt af van de concrete omstandigheden van dat geval. Indien aannemelijk is dat sprake is van het onttrekken van vermogensbestanddelen aan verhaal kan een verdergaande informatieverstrekking gerechtvaardigd zijn, zoals volgt uit, onder meer, ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0492. Ook dan gaat de, verdergaande, informatieplicht niet zover dat een schuldenaar gehouden is rekening en verantwoording af te leggen over zijn financiële handel en wandel.
4.5.
Artikel 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij (i) rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van (ii) bepaalde bescheiden aangaande (iii) een rechtsbetrekking waarbij hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, is degene die de stukken waarvan afgifte wordt gevraagd niettemin niet gehouden deze af te geven indien (a) een gewichtige reden zich daartegen verzet of (b) redelijkerwijze aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
4.6.
[naam gedaagde 1] heeft niet betwist dat hij op grond van beide bepalingen gehouden is informatie en/of bescheiden aan [naam eiseres] te verstrekken. [naam gedaagde 1] heeft bij monde van zijn advocaat verklaard dat hij vrijwillig stukken heeft overgelegd en dat hij bereid is om ontbrekende stukken over te leggen, zo hij daarover beschikt. In reactie op de dagvaarding en de mondelinge behandeling heeft [naam gedaagde 1] (nadere) producties in het geding gebracht. Deze producties bevatten, een deel van, de gevraagde informatie, maar laten ook vragen onbeantwoord en roepen zelfs vragen op. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het in deze zaak aannemelijk dat [naam gedaagde 1] heeft geprobeerd en probeert inkomen en vermogensbestanddelen voor [naam eiseres] te verzwijgen en deze daarmee aan mogelijk verhaal van [naam eiseres] te onttrekken. Redengevend daarvoor is het volgende:
  • Kort na het veroordelend vonnis van de rechtbank is [naam gedaagde 1] in dienst getreden van [naam gedaagde 3] tegen een salaris dat onder het minimumloon ligt. [naam gedaagde 1] heeft niet weersproken dat hij voordien een ruim inkomen genoot;
  • Namens [naam gedaagde 3] is tijdens de mondelinge behandeling een andere verklaring over de aard en omvang van de werkzaamheden van [naam gedaagde 1] afgelegd dan schriftelijk is vastgelegd in de nadien door [gedaagden] overgelegde stukken.
  • [naam gedaagde 3] betaalt blijkbaar de huur van [naam gedaagde 1] . Dat moet als (verkapt) inkomen worden aangemerkt maar is niet opgegeven terwijl er ook geen bedrag genoemd wordt;
  • [naam gedaagde 1] geeft geen verklaring voor het oplopen van zijn rekeningcourantschuld aan [naam bedrijf 1] tussen 2013 en 2016 en daarmee tijdens het fraudeonderzoek van en de procedure tegen [naam eiseres] ;
  • [naam gedaagde 1] heeft geen verklaring gegeven voor de in de slotbalans van [naam bedrijf 1] opgenomen “Reserve [naam eiseres] ”;
  • Het door [naam gedaagde 1] gestelde inkomen is niet toereikend voor de betaling van de door hemzelf gestelde vaste lasten;
  • Het door [naam gedaagde 1] gestelde inkomen komt niet overeen met zijn aangiftes Inkomstenbelasting 2019 en 2020;
  • [naam gedaagde 1] heeft geen verklaring gegeven voor wat er met de op de balans van [naam bedrijf 1] vermelde liquide middelen is gebeurd. [naam] heeft weliswaar verklaard dat deze liquide middelen door hem niet zijn aangetroffen en dat het mogelijk een onjuiste weergave betreft, maar er is geen verklaring gegeven voor deze onjuiste weergave, welke liquide middelen er wel waren en wat daarmee is gebeurd;
  • [naam gedaagde 1] heeft niet weersproken dat [naam bedrijf 1] in 2014 over materiële vaste activa en beschikte. Hij heeft weliswaar verklaard dat er op het moment van de ontbinding weinig meer was, maar hij heeft geen verklaring gegeven voor wat er met de kennelijk eerder aanwezige activa is gebeurd, hetgeen doet vermoeden dat [naam gedaagde 1] (als aandeelhouder en vereffenaar) daarover de beschikking heeft (gehad). Daar komt bij dat van (volledige) betaling van de activa door [naam gedaagde 3] vooralsnog niet is gebleken en dat de bijlage 1 bij de koopovereenkomst (zie 2.8.) pas na de zitting is overgelegd.
4.7.
Nu aannemelijk is dat [naam gedaagde 1] over meer inkomsten en bescheiden beschikt dan hij aan [naam eiseres] heeft doen voorkomen en verstrekt en hij vragen onbeantwoord laat, acht de voorzieningenrechter een verdergaande en meer gedetailleerde informatieverstrekking gerechtvaardigd. Gelet op de verdwenen activa van [naam bedrijf 1] en de onbeantwoord gebleven vragen is op grond van artikel 843a Rv exhibitie van bescheiden toewijsbaar voor zover die de hiervoor bedoelde informatieverstrekking ondersteunen en/of inzicht geven in geldstromen van [naam bedrijf 1] naar [naam gedaagde 1] Bij dit laatste dient het te gaan over bestaande bescheiden en niet om door [naam gedaagde 1] op te stellen opgaves.
4.8.
Toewijsbaar is het gevorderde onder 1 b. en e (opgave doen van voor verhaal vatbare goederen en contant geld), aangezien deze opgaven informatie geven over de voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen van [naam gedaagde 1] De onder 1e. gevorderde opgave met betrekking tot de datum van ontvangst en herkomst van het geld wordt afgewezen, aangezien dit voor het verhaal van de vordering van [naam eiseres] niet van belang is. De waarde van het contante geld volgt logischerwijze uit de opgave, zodat ook dat deel van de vordering wordt afgewezen. Ter onderbouwing van de juistheid van zijn opgave is de onder 1c en 1d gevorderde afgifte van de aangiftes en aanslagen Inkomstenbelasting eveneens toewijsbaar. [naam gedaagde 1] heeft ter zitting ook toegezegd deze af te geven, voor zover deze beschikbaar zijn. Het gevorderde met betrekking tot de Inkomstenbelasting 2021 wordt afgewezen, aangezien niet aannemelijk is dat [naam gedaagde 1] daarover beschikt.
4.9.
In verband met het oplopen van de rekeningcourantvordering op [naam gedaagde 1] en het (mogelijk) verdwijnen van de liquide middelen van [naam bedrijf 1] is exhibitie van de onder 1a, 1f tot en met 1i gevorderde bankafschriften toewijsbaar. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat [naam eiseres] onweersproken heeft gesteld dat [naam gedaagde 1] geen duidelijkheid heeft gegeven over de vraag of de bankrekening eindigend op nummer . [nummer] nu toebehoort aan [naam bedrijf 1] of aan een ander (bijvoorbeeld de eenmanszaak) en of [naam bedrijf 1] dan wel [naam praktijk 1] nog over andere (zakelijke) bankrekeningen beschikt(e). Uit de bankafschriften zal blijken het verloop van de liquide middelen van [naam bedrijf 1] (zoals gevorderd onder 1a en 1f), de mutaties tussen de zakelijke bankrekening(en) van [naam bedrijf 1] en de privébankrekening van [naam gedaagde 1] (zoals gevorderd onder 1g) en informatie over de opbouw van de rekeningcourantvordering (zoals gevorderd onder 1i). Gelet op de stellingen van [naam eiseres] met betrekking tot de rekeningcourantschuld en de aanwezigheid van liquide middelen dienen de afschriften te worden overgelegd vanaf 2014. Bij de afgifte van de bankafschriften is het [naam gedaagde 1] toegestaan om privacygevoelige informatie, zoals bijvoorbeeld namen van patiënten, onleesbaar te maken. Indien bankafschriften van de zakelijke rekening(en) worden overgelegd, is het voor het vaststellen van mutaties naar de privérekening voor dit onderdeel daarnaast niet nodig om ook bankafschriften van die privérekening te overleggen.
4.10.
[naam gedaagde 1] heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat zijn rekeningcourantschuld aan [naam bedrijf 1] vanaf 2013 sterk is opgelopen. Het oplopen van deze schuld in combinatie met het fraudeonderzoek van en de daarop volgende procedure tegen [naam eiseres] doen vermoeden dat [naam gedaagde 1] mogelijk langs deze weg gelden van [naam bedrijf 1] aan verhaal van [naam eiseres] heeft onttrokken. In dit verband heeft [naam eiseres] onweersproken gesteld dat [naam bedrijf 1] in 2014 nog voldoende verhaal bood. Hoewel daarnaar gevraagd heeft [naam gedaagde 1] geen verklaring gegeven voor het oplopen van de rekeningcourantvordering van [naam bedrijf 1] Gelet hierop is [naam gedaagde 1] gehouden om aan [naam eiseres] bankafschriften te overleggen voor zover daaruit kan worden afgeleid waarvoor de in rekening-courant opgenomen bedragen zijn gebruikt. Met betrekking tot de overige door [naam eiseres] in dit verband gevorderde stukken wordt de vordering afgewezen, aangezien onduidelijk is welke stukken dit zouden moeten betreffen en of deze bestaan.
4.11.
Met betrekking tot de in de slotbalans van [naam bedrijf 1] opgenomen “Reserve [naam eiseres] ” heeft [naam] in zijn toelichting geschreven dat deze is opgenomen met het oog op een eventuele voortzetting van [naam bedrijf 1] Hierbij is in het midden gelaten wat er in het kader van de vereffening met deze voorziening is gebeurd en of er wel (feitelijk) vereffend is. Gelet hierop is de vordering onder 1k met betrekking tot de (interne) besluitvorming over deze voorziening toewijsbaar.
4.12.
[naam eiseres] heeft onder meer met verwijzing naar de jaarrekening over 2014 gemotiveerd gesteld dat [naam bedrijf 1] dan wel [naam praktijk 1] over meer materiële vaste activa beschikt moet hebben dan die stonden vermeld op de (uit 7 items bestaande) lijst van roerende zaken die [naam gedaagde 1] , pas na de mondelinge behandeling, als productie 20 heeft overgelegd. Hoewel dat gelet op de door [naam eiseres] ingenomen stellingen wel op zijn weg lag heeft [naam gedaagde 1] geen verklaring gegeven voor wat er met de overige inventaris die onder meer uit behandelstoelen en röntgenapparatuur – over die laatste beschikte de praktijk blijkens een in het fraudeonderzoek afgelegde verklaring – moet hebben bestaan, is gebeurd. Dat deze in 2016 geen enkele waarde meer vertegenwoordigde is niet (zonder meer) aannemelijk. Gelet daarop is de vordering onder 1l toewijsbaar.
4.13.
Op grond van de stukken, waaronder de slotbalans van [naam bedrijf 1] en het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk dat na de vereffening van [naam bedrijf 1] een overschot resteerde dat aan [naam gedaagde 1] is uitgekeerd. De vordering onder 1m wordt daarom afgewezen.
4.14.
[naam eiseres] heeft haar belang bij de vordering onder 1n niet onderbouwd. Deze vordering wordt reeds daarom afgewezen.
4.15.
De termijn waarbinnen [naam gedaagde 1] de informatie moet verstrekken wordt bepaald op vier weken na betekening van dit vonnis. Oplegging van een dwangsom als prikkel tot nakoming van de op te leggen voorzieningen is, gelet op de hiervoor geschetste pogingen van [naam gedaagde 1] om inkomen en vermogen aan verhaal te onttrekken en uit het zicht van [naam eiseres] te houden, passend en geboden. De dwangsommen worden gematigd en gemaximeerd. Teneinde onnodige executieproblemen te voorkomen geeft de voorzieningenrechter [naam gedaagde 1] in overweging om zoveel mogelijk toe te lichten wanneer hij over bepaalde stukken niet kan beschikken.
[gedaagden]
4.16.
De tegen [gedaagden] ingestelde vordering moet beoordeeld worden op basis van artikel 843a Rv en daarmee op grond van het hiervoor in 4.5 vermelde kader. Deze vordering is gebaseerd op de stelling van [naam eiseres] dat [gedaagden] door middel van een schijnconstructie [naam eiseres] in haar verhaalsmogelijkheden hebben benadeeld. Volgens [naam eiseres] bestaat deze benadeling eruit dat
[naam gedaagde 3] een voortzetting zou zijn van [naam bedrijf 1] waarbij [naam gedaagde 1] misbruik maakt van het identiteitsverschil tussen de beide rechtspersonen;
De verdiencapaciteit van [naam bedrijf 1] is overgeheveld naar [naam gedaagde 3] waardoor verhaal op [naam gedaagde 1] (en de aandelen in [naam bedrijf 1] ) niet meer mogelijk is.
4.17.
[gedaagden] hebben betwist dat sprake is van een schijnconstructie. Zij hebben in dit verband gesteld dat [naam gedaagde 3] los staat van [naam gedaagde 1] De stukken en het verhandelde ter zitting roepen evenwel de volgende vragen op over de relatie tussen [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 1] [gedaagden]
  • [gedaagden] hebben niet weersproken dat [naam bedrijf 1] in 2013 een winstgevende tandartsenpraktijk was, waarvan [naam gedaagde 1] enig aandeelhouder en bestuurder was;
  • Eind 2015 heeft [naam gedaagde 3] de tandartsenpraktijk van [naam gedaagde 1] (deels) overgenomen. Dit volgt uit de overname van activa, werknemers en (een deel van de patiënten); het is onduidelijk of hiervoor daadwerkelijk een overnamesom is voldaan aan [naam bedrijf 1] dan wel [naam gedaagde 1] en hoe deze overnamesom is berekend;
  • Deze overname is geëffectueerd nadat [naam gedaagde 1] (en daarmee vermoedelijk ook de andere gedaagden) bekend was met de vordering van [naam eiseres] en deze in eerste aanleg was toegewezen;
  • [naam gedaagde 2] heeft niet weersproken dat hij pas in 2018 (in Riga) als tandarts is afgestudeerd en ook pas dat jaar in Nederland als tandarts is geregistreerd, zodat het de vraag is of hij voor die tijd feitelijk leiding kon geven aan [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] .
  • [naam gedaagde 1] is als gevolmachtigde betrokken bij [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] , waardoor hij feitelijke zeggenschap kan uitoefenen over [naam gedaagde 3] ;
  • [naam gedaagde 1] ontvangt een inkomen onder het minimumloon, en (ver) onder het salaris dat volgens de KNMT past bij de op de salarisstroken vermelde functies, zonder dat daarvoor een verklaring wordt gegeven. De verklaring van [naam gedaagde 2] ter zitting wijkt af van de schriftelijke verklaring die na de mondelinge behandeling is ingediend. Meer in het bijzonder wijken de aard en omvang van het ter zitting omschreven takenpakket, waarbij niet is gesproken over de gezondheid van [naam gedaagde 1] , af. Dat [naam gedaagde 1] (al dan niet in verband met ziekte) al langere tijd weinig uren zou werken, wat niet overeenkomt met zijn loonstroken, is gelet op de het hiervoor overwogene, in ieder geval geen logische verklaring voor het geringe inkomen. Tot slot is er ook nog sprake van betaling van de huur van [naam gedaagde 1] , wat niet eerder is meegedeeld, waarover geen volledige openheid van zaken wordt gegeven.
4.18.
Hoewel dat naar aanleiding van de door [naam eiseres] opgeworpen vragen wel op hun weg lag, hebben [gedaagden] geen uitleg gegeven over de rol van [naam gedaagde 1] en de overname van de activa van [naam bedrijf 1] In dit verband heeft [naam eiseres] onweersproken gesteld dat de waarde van de goodwill (het patiëntenbestand) van [naam bedrijf 1] volgens de gebruikelijke waarderingsmethodes aanzienlijk hoger zou moeten liggen dan de in de koopovereenkomst vermelde € 12.000,-. Daar wordt nog aan toegevoegd dat enig bewijs van betaling van de activa door [naam gedaagde 3] ook niet is overgelegd.
4.19.
Hoewel de precieze betrokkenheid van [gedaagden] bij de benadeling niet vaststaat, bestaat er door het uitblijven van logische verklaringen voldoende grond om op basis van de hiervoor vermelde omstandigheden een rechtsbetrekking aan te nemen tussen [naam eiseres] en [gedaagden] Deze rechtsbetrekking bestaat eruit dat [naam gedaagde 1] [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 4] en [naam gedaagde 3] [naam eiseres] hebben benadeeld door vermogensbestanddelen aan [naam gedaagde 1] en [naam bedrijf 1] (en daarmee ook aan [naam gedaagde 1] ) te onttrekken met het enkele doel om [naam eiseres] te benadelen. Hiermee is voldoende aannemelijk dat [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam eiseres] . Voorts is aannemelijk dat die aansprakelijkheid en de precieze aard daarvan niet kan worden vastgesteld zonder (aanvullend) bewijsmateriaal. Daarmee heeft [naam eiseres] een rechtmatig belang bij inzage. Exhibitie van bepaalde bescheiden – die informatie geven over de van [naam bedrijf 1] afkomstige activa en over de rol van [naam gedaagde 1] – is daarmee gerechtvaardigd.
4.20.
Anders dan [gedaagden] hebben aangevoerd is exhibitie van de onder 2 gevorderde bescheiden niet aan te merken als een
fishing expedition, aangezien redelijkerwijs verwacht mag worden dat de gevorderde bescheiden bestaan en inzicht bieden in de precieze rol van [naam gedaagde 1] , de van [naam bedrijf 1] overgenomen activa en de winsten die met die activa zijn behaald. Met betrekking tot dit laatste punt merkt de voorzieningenrechter op dat jaarstukken en dergelijke geen bedrijfsgevoelige informatie verschaffen.
4.21.
Met betrekking tot de gevorderde bescheiden merkt de voorzieningenrechter verder op dat deze voldoende bepaald zijn, in die zin dat het duidelijk is om welke (vorm van) bescheiden het gaat en deze voldoende zijn ingekaderd, bijvoorbeeld aan de hand van onderwerp en periode. [gedaagden] hebben voorts niet betwist dat zij over de gevraagde stukken beschikken. Daar komt bij dat [naam eiseres] voor deze vordering alleen inzage wil in wat reeds in bewijsbeslag en bewaring is genomen, zodat de vraag of [gedaagden] de stukken onder hun berusting hebben niet van belang is en ook niet valt in te zien dat die exhibitie de bedrijfsvoering van [naam gedaagde 3] op enigerlei wijze belemmert. Uit praktische overweging wordt ook de (volledige) exhibitie toegewezen van bescheiden (zoals de bijlagen bij de koopovereenkomst en informatie over de auto) die mogelijk al zijn verstrekt.
4.22.
Het verweer van [gedaagden] dat [naam gedaagde 2] en/of [naam gedaagde 3] een beroep toekomt op een verschoningrecht en/of een beroepsgeheim, kan niet worden gevolgd. Niet valt in te zien, en in ieder geval niet toegelicht is, hoe het familiaire verschoningsrecht van [naam gedaagde 2] en/of het beroepsgeheim raken aan de gevorderde exhibitie. Daar komt bij dat [naam eiseres] ter zitting heeft toegezegd geen inzage te wensen of te nemen in medische informatie. Indien de praktijkagenda dergelijke informatie mocht bevatten, dan dienen [gedaagden] [naam eiseres] (en/of de deurwaarder) hierover te informeren en de betreffende informatie onleesbaar te (doen) maken. Dat de gevorderde bescheiden dergelijke informatie bevatten, heeft [gedaagden] niet gesteld of aannemelijk gemaakt. Voor zover medische informatie in beslag is genomen, valt die niet onder het bereik van de exhibitie, en mag [naam eiseres] daarvan geen kennis nemen.
4.23.
[gedaagden] hebben overigens geen zelfstandige verweren gevoerd tegen exhibitie van een of meer onderdelen van de onder 2 gevorderde bescheiden, zodat exhibitie van de betreffende bescheiden op de hierna te vermelden wijze wordt toegewezen.
4.24.
De inzage wordt op zodanige wijze toegewezen dat het de deurwaarder, zo nodig bijgestaan door een of meerdere IT-deskundigen van DigiJuris, wordt toegestaan om
inzage te nemen in en kopieën te maken van de hierna te vermelden stukken en daarvan een afschrift te verstrekken aan [naam eiseres] .
4.25.
[naam eiseres] heeft niet gesteld welk belang zij heeft bij het gevorderde onder 3 en 4 of waarom dat (nader) nodig is. Deze onderdelen van haar vorderingen worden daarom afgewezen.
Slotsom en proceskosten
4.26.
De slotsom is dat de vorderingen van [naam eiseres] op de hierna te vermelden wijze worden toegewezen. [gedaagden] worden als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiseres] worden begroot op:
- betekening dagvaarding € 215,22 (€ 105,18 + 110,04)
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.898,22
4.27.
De nakosten en de wettelijke rente worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde 1] binnen vier weken na betekening van dit vonnis
a. Gespecificeerd opgave te doen aan [naam eiseres] van alle goederen waarop verhaal door [naam eiseres] mogelijk is, waaronder saldi bij enige in Nederland of in het buitenland gevestigde bank met vermelding bij elk saldo afzonderlijk van het rekeningnummer en de bank (naam en adres) waar de rekening gehouden wordt, effecten en andere vorderingsrechten, steeds onder vermelding van de plaats waar deze goederen zich bevinden;
b. Gespecificeerd opgave te doen aan [naam eiseres] van contant geld dat [naam gedaagde 1] in bezit heeft;
c. Afschrift te verstrekken aan [naam eiseres] van de volledige aangiftes Inkomstenbelasting voor de jaren 2019 en 2020 en de naar aanleiding daarvan door de Belastingdienst aan [naam gedaagde 1] verzonden aanslagen;
d. Bankafschriften te verstrekken aan [naam eiseres] van de zakelijke bankrekening(en), waaronder in ieder geval de rekening [bankrekeningnummer] , van [naam bedrijf 1] en/of [naam praktijk 1] voor de periode 2014 tot heden, althans de datum van opheffing van deze bankrekening(en), voor zover daaruit blijkt het verloop van de liquide middelen van [naam bedrijf 1] , de mutaties tussen de zakelijke bankrekening(en) en de privérekening van [naam gedaagde 1] ;
e. Bankafschriften te verstrekken aan [naam eiseres] waaruit kan worden afgeleid hoe de bedragen die [naam gedaagde 1] in rekening-courant heeft opgenomen zijn aangewend;
f. Afschriften te overleggen aan [naam eiseres] van de (interne) besluitvorming met betrekking tot de in de “Reserve [naam eiseres] ”;
g. Overzicht te verstrekken van de materiële vaste activa (inclusief de waarde ervan) van [naam praktijk 1] respectievelijk [naam bedrijf 1] per 31 december 2015 en per datum opheffing van betreffende vennootschap;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde 1] om aan [naam eiseres] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] om de deurwaarder van [naam eiseres] toe te staan om, zo nodig met bijstand van DigiJuris, inzage te nemen in en kopieën te verkrijgen van de hierna te vermelden stukken, en daarvan een afschrift aan [naam eiseres] te verstrekken:
a. Het registers van certificaathouders van [naam gedaagde 4] ;
b. De door [naam gedaagde 4] aan [naam gedaagde 1] verleende volmacht(en);
c. Overeenkomsten tussen de [naam gedaagde 4] en [naam gedaagde 1] , waaronder begrepen de algemene certificatievoorwaarden;
d. Door de [naam gedaagde 4] aan [naam gedaagde 1] verleende volmacht(en);
e. Stukken die betrekking hebben op door [naam gedaagde 1] namens de [naam gedaagde 4] (als gevolmachtigde van de [naam gedaagde 4] ) uitgeoefende bevoegdheden in de hoedanigheid van aandeelhouder respectievelijk bestuurder van [naam gedaagde 3] ;
f. Jaarstukken (jaarrekening dan wel de balans en winst- en verliesrekening en het jaarverslag) van [naam gedaagde 4] voor de jaren 2015, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020;
g. Stukken omtrent de verkrijging van materiële activa (waaronder begrepen de bijlagen zoals genoemd in de koopovereenkomst d.d. 28 december 2015, stukken met betrekking tot de verkoop van de auto met kenteken [kentekennummer] , stukken met betrekking tot de waardering van de materiële activa en stukken met betrekking tot de betaling van de koopsom) van [naam bedrijf 1] door [naam gedaagde 3] in 2015-2016;
h. Stukken omtrent het “overnemen” van de patiënten van [naam bedrijf 1] ( [adres] ) door [naam gedaagde 3] in 2015-2016 (waaronder begrepen de bijlagen zoals genoemd in de koopovereenkomst d.d. 28 december 2015, stukken met betrekking tot de bepaling van de goodwill en stukken met betrekking tot de betaling van de overeengekomen vergoeding);
i. Stukken omtrent de in 2015-2016 gesloten arbeidsovereenkomsten respectievelijk overeenkomsten van opdracht door [naam gedaagde 3] met personen die direct daaraan voorafgaand werkzaamheden hebben verricht in de [naam praktijk 1] , zulks met uitzondering van de in die overeenkomsten vervatte persoonsgegevens niet zijnde de naam;
j. De praktijkagenda van de praktijk [naam gedaagde 3] over de jaren 2015-2020, zulks met uitzondering van de daarin opgenomen persoonsgegevens van patiënten van [naam gedaagde 3] ;
k. Jaarstukken (zoals de jaarrekening dan wel de balans en winst- en verliesrekening en het jaarverslag) van [naam gedaagde 3] met betrekking tot de jaren 2015, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020;
l. De jaarrekening (dan wel de balans en winst- en verliesrekening) van [naam bedrijf 1] met betrekking tot 2015 (is niet gepubliceerd) en de rekening en verantwoording van de vereffening van [naam bedrijf 1]
een en ander voor zover deze stukken, ter uitvoering van het beslag waarvoor de voorzieningenrechter bij beschikking van 16 juli 2021 verlof heeft verleend, ten tijde van dit vonnis door de deurwaarder in beslag zijn genomen en door DigiJuris B.V. in bewaring worden gehouden,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiseres] tot op heden begroot op € 1.898,22, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021.
3077/2009