ECLI:NL:RBROT:2021:10234

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 20/4548, 20/4549 en 20/4550
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve inschrijving in de Basisregistratie Personen en weigering wijziging adresaangifte door de gemeente Rotterdam

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2021, gaat het om de ambtshalve inschrijving van eisers in de Basisregistratie Personen (brp) door de gemeente Rotterdam en de weigering van hun aangifte van adreswijziging. Eisers, die eigenaar zijn van een woning op het adres [adres 2], stonden voor de primaire besluiten ingeschreven op dat adres, maar de gemeente heeft hen ambtshalve ingeschreven op het adres [adres 1] na een onderzoek naar hun feitelijke woonplaats. De gemeente legde ook bestuurlijke boetes op voor het niet doen van aangifte van adreswijziging. Eisers hebben tegen de besluiten beroep ingesteld, waarbij zij stelden dat de rapportages van de huisbezoeken onjuist en onvolledig waren. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de gemeente op basis van de bevindingen tijdens huisbezoeken en verklaringen van buren terecht heeft geconcludeerd dat eisers feitelijk op het adres [adres 1] woonden. De rechtbank oordeelt dat de gemeente niet in gebreke is gebleven in haar onderzoeksplicht en dat de opgelegde boetes terecht zijn. De rechtbank verklaart de beroepen van eisers ongegrond, omdat zij niet hebben aangetoond dat zij op het adres [adres 2] woonden. De uitspraak benadrukt het belang van de Wet basisregistratie personen en de noodzaak voor betrokkenen om hun woonadres correct te registreren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/4548, 20/4549 en 20/4550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2], te [woonplaats eisers], eisers

(gemachtigde: mr. B. Özates),
en

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

(gemachtigde: mr. B. Özates),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. P.A.M. Badal).

Procesverloop

Bij besluiten van 3 december 2019 (primaire besluiten I) heeft verweerder eisers ambtshalve ingeschreven in de Basisregistratie personen (brp) op het adres [adres 1] ([adres 1]) en vier bestuurlijke boetes opgelegd van € 325,- voor eisers en hun twee minderjarige kinderen.
Bij besluit van 15 januari 2020 (primair besluit II) heeft verweerder een aangifte van adreswijziging van eisers naar het adres [adres 2] ([adres 2]) geweigerd.
Bij besluit van 17 juli 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen primaire besluiten I ongegrond verklaard.
Bij besluit van 17 juli 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primaire besluiten I ongegrond verklaard.
Bij besluit van 17 juli 2020 (bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen bestreden besluit I en bestreden besluit III beroep ingesteld.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld.
Verweerder heeft twee verweerschriften ingediend.
Eisers en eiseres hebben nadere stukken ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam].

Overwegingen

1.1
Eisers zijn eigenaar van een woning op het adres aan de [adres 2] en stonden voordat primaire besluiten I werden genomen in de brp ingeschreven op dat adres. Eisers zijn mantelzorgers van eiseres. Eiseres woont in een woning op het adres aan de [adres 1]. Beide adressen liggen ongeveer 10 autokilometers uit elkaar.
1.2
Op 9 oktober 2019 om 16.14 uur is naar aanleiding van een melding woonoverlast een huisbezoek afgelegd aan de woning op de [adres 2], waar eisers niet zijn aangetroffen. De woning bleek te zijn gesplitst en de bewoners van de benedenwoning hebben het telefoonnummer van [naam eiser 1] aan de toezichthouders verstrekt waarna telefonisch met hem is gesproken. Verweerder is naar aanleiding van de verklaringen van
[naam eiser 1] en de buren een adresonderzoek gestart. Bij brief van 16 oktober 2019 is een ‘Voornemen uitschrijving BRP’ naar de [adres 2] verzonden en is een Whatsappbericht met vergelijkbare inhoud naar eisers verzonden. Vervolgens is op
16 oktober 2019 om 14.50 uur een huisbezoek afgelegd aan de woning op de [adres 1], waarbij eiseres en hun kinderen zijn aangetroffen. Bij brief van 18 oktober 2019 is een verzoek ‘Aangifte van adreswijziging’ naar de [adres 1] verzonden.
Eisers hebben hier op 25 oktober 2019 op gereageerd door het ondertekende ‘Formulier verklaring woonadres’ naar verweerder te verzenden, waarop zij vermelden woonachtig te zijn op de [adres 2]. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 4 november 2019 het ‘Voornemen inschrijving BRP’ verzonden. Op 12 november 2019 hebben eisers een email aan verweerder verstuurd, waarin zij aangeven tijdelijk met hun gezin op de [adres 1] te verblijven. Verweerder heeft hier op 14 november 2019 op gereageerd door eisers nogmaals te verzoeken zich in te schrijven op de [adres 1].
2.1
Bij besluiten van 3 december 2019 zijn eisers ambtshalve ingeschreven op de [adres 1] en zijn vier bestuurlijke boetes opgelegd, omdat geen aangifte van adreswijziging van eisers is ontvangen. Vervolgens hebben eisers op 6 december 2019 een adresaangifte voor de [adres 2] gedaan. Naar aanleiding hiervan hebben er drie onaangekondigde huisbezoeken plaatsgevonden op de [adres 2], waarbij op
20 december 2019 om 18.34 uur en op 30 december 2019 om 10.20 uur niemand werd aangetroffen en op 7 januari 2020 om 18.47 uur [naam eiser 1] werd aangetroffen. Verder heeft er nog een gepland huisbezoek plaatsgevonden op 24 december 2019 om 15.44 uur, waarbij eisers zijn aangetroffen. De aangifte van adreswijziging is vervolgens per besluit van 15 januari 2020 geweigerd.
2.2
Verweerder heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat, gelet op de bevindingen tijdens het huisbezoek aan de [adres 1] en het huisbezoek aan de [adres 2], de inrichting van de slaapkamers en de hoeveelheid persoonlijke spullen die daar is aangetroffen, het aannemelijk is dat eisers woonachtig zijn op de [adres 1]. Gelet hierop heeft verweerder eisers hier ambtshalve ingeschreven en de aangifte van adreswijziging naar de [adres 2] geweigerd. Verder zijn bestuurlijke boetes aan eisers opgelegd, omdat zij in overtreding waren door geen aangifte van adreswijziging te doen.
3. De voor deze zaak toepasselijke wet- en regelgeving zijn opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat eiseres geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Om te kunnen worden aangemerkt als belanghebbende moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van een objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en voldoende actueel belang, dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Om van een rechtstreeks belang te kunnen spreken moet er een voldoende direct geraakt belang zijn. In de eis van direct geraakt belang komt tot uitdrukking dat er een voldoende causaal verband moet zijn tussen de gevolgen van een besluit en de belangen van een partij. Het bestreden besluit II heeft feitelijke gevolgen voor eiseres gehad. Zo is zij vanwege de ambtshalve inschrijving van eisers op haar adres, gekort op haar bijstandsuitkering. Alleen al gelet hierop moet eiseres worden aangemerkt als belanghebbende en is haar beroep ontvankelijk.
5.1
Eisers en eiseres vermelden in het beroepschrift dat hetgeen in bezwaar is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Verder voeren zij aan dat de rapportages van de huisbezoeken onjuist en onvolledig zijn en daarom in ieder geval geen grondslag kunnen bieden voor het ambtshalve wijzigen van het adres van eisers. Hiervoor is van belang dat verweerder geen, dan wel onvolledig, onderzoek heeft gedaan naar waar eisers de meeste malen overnachten. Gelet op de gezondheidssituatie van eiseres is het namelijk logisch dat eisers wel eens bij haar verblijven, maar eisers willen dit zo beperkt mogelijk houden. Bovendien zijn de rapportages van 24 december 2019 en 7 januari 2020 tegenstrijdig.
5.2
De vermelding dat hetgeen in bezwaar is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd zonder dat duidelijk wordt gemaakt waarom de reactie op de bezwaargronden die verweerder in het besluit op bezwaar heeft gegeven tekort schiet, levert geen door de rechtbank te beoordelen beroepsgrond op.
5.3
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:354, volgt dat het doel van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) is dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de brp gegevens over de feitelijke verblijfsplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. Bij de toepassing van de Wet brp moet aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden worden beoordeeld waar iemand woont, waarbij de plaats waar de betrokkene ’s nachts pleegt te slapen een grote betekenis kan hebben.
Als iemand op meer dan één adres woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar het meest zal overnachten het woonadres en ingeval iemand niet op één of meer adressen woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten het woonadres (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2926). Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1145, dat het aan de betrokkene is om aannemelijk te maken dat hij op een bepaald adres woont als bij verweerder na adresonderzoek in redelijkheid gerede twijfel kan bestaan of de betrokkene op dat adres woont.
5.4
Anders dan eisers en eiseres menen, volgt uit artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen niet dat verweerder bij twijfel over het woonadres steeds ambtshalve moet onderzoeken of betrokkenen wellicht op twee adressen wonen.
Die onderzoeksplicht bestaat alleen indien de feiten en de stellingen van betrokkenen daartoe aanleiding geven. Tijdens het huisbezoek op 9 oktober 2019 zijn eisers en hun kinderen niet op de [adres 2] aangetroffen. Telefonisch is aan [naam eiser 1] voorgehouden dat er al enige tijd 63 autobanden in de kleine tuin bij de woning lagen. [naam eiser 1] wist daar niets van. Buren hebben verklaard dat eisers niet aan de [adres 2] woonden. Gelet daarop bestond er aanleiding om nader onderzoek te verrichten. Tijdens het huisbezoek op de [adres 1] op 16 oktober 2019 zijn in de woning bedden voor eisers en hun kinderen aangetroffen en zijn daar hun kleding en andere persoonlijke spullen aangetroffen. Verder is er in een aparte slaapkamer een extra eenpersoonsbed voor [naam eiser 1] aangetroffen waarvan hij heeft verklaard gebruik te maken als de kinderen te druk zijn. Dit duidt niet op incidenteel verblijf. [naam eiser 1] heeft tijdens het huisbezoek verklaard dat hij sinds een maand met zijn gezin in de woning aan de [adres 1] woont. Verder heeft verweerder van de leerplichtambtenaar informatie verkregen waaruit blijkt dat de zoon van eisers sinds 15 september 2016 is ingeschreven op een school in de buurt van de [adres 1]. Gelet op deze feiten en de door [naam eiser 1] afgelegde verklaringen was er voor verweerder geen aanleiding om te veronderstellen dat eisers op twee adressen woonden. Ook naar aanleiding van het voornemen tot uitschrijving en het voornemen tot inschrijving hebben eisers niet verklaard in twee woningen te wonen, maar hebben zij gesteld alleen in de [adres 2] te wonen. In bezwaar hebben zij dat herhaald. Nu er bij verweerder in redelijkheid gerede twijfel kon bestaan of eisers in de woning aan de [adres 2] woonden, was het aan eisers om hun stelling dat zij in de woning aan de [adres 2] woonden aannemelijk te maken. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of eisers zowel in de woning aan de [adres 2] als in de woning aan de [adres 1] woonden.
5.5
Het feit dat er bij de huisbezoeken op 24 december 2019 en 7 januari 2020 een andere feitelijke situatie is aangetroffen, betekent nog niet dat de rapportages tegenstrijdig zijn. In dit verband kan de rechtbank er niet aan voorbij zien dat het huisbezoek op
24 december 2019 het enige aangekondigde huisbezoek was en eisers dus de gelegenheid hadden om de woning tijdens het huisbezoek op 24 december 2019 een bewoonde indruk te geven. Tijdens het onaangekondigde huisbezoek op 7 januari 2020 zijn er bijna geen persoonlijke spullen van eisers en hun kinderen aangetroffen in de woning aan de [adres 2]. Desgevraagd kon [naam eiser 1] hier geen verklaring voor geven anders dan dat eiseres hulpbehoevend is en continu zorg nodig heeft en dat eisers een PGB voor de zorg van eiseres ontvangen. Die verklaring impliceert dat eisers en hun kinderen genoodzaakt waren om bij eiseres te wonen en duidt er niet op dat zij in de woning aan de [adres 2] woonden.
5.6
De door eisers overgelegde facturen en foto’s van de woning van eiseres zijn niet voldoende om aannemelijk te maken dat zij op de [adres 2] wonen, aangezien deze niets zeggen over waar eisers feitelijk verblijven. Ook is het feit dat bij een van de huisbezoeken door de brievenbus een kat in de woning aan de [adres 2] is gezien onvoldoende voor die conclusie, alleen al omdat er ook anderen in de woning verbleven.
6. Over de opgelegde boetes is door eisers niets aangevoerd.
7. De beroepsgronden treffen geen doel. De beroepen zijn daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 oktober 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

De Wet basisregistratie personen luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 1.1, onder o
het woonadres:
1°het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2°het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;
Artikel 2.20
(…)
2. Indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
(…)
Artikel 2.39
1. De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
(…)
Artikel 4.17
Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen:
a. ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52;
(…)