Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2021 in de zaak tussen
[naam eiser 1] en [naam eiser 2], te [woonplaats eisers], eisers
[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,
Procesverloop
Overwegingen
[naam eiser 1] en de buren een adresonderzoek gestart. Bij brief van 16 oktober 2019 is een ‘Voornemen uitschrijving BRP’ naar de [adres 2] verzonden en is een Whatsappbericht met vergelijkbare inhoud naar eisers verzonden. Vervolgens is op
16 oktober 2019 om 14.50 uur een huisbezoek afgelegd aan de woning op de [adres 1], waarbij eiseres en hun kinderen zijn aangetroffen. Bij brief van 18 oktober 2019 is een verzoek ‘Aangifte van adreswijziging’ naar de [adres 1] verzonden.
Eisers hebben hier op 25 oktober 2019 op gereageerd door het ondertekende ‘Formulier verklaring woonadres’ naar verweerder te verzenden, waarop zij vermelden woonachtig te zijn op de [adres 2]. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 4 november 2019 het ‘Voornemen inschrijving BRP’ verzonden. Op 12 november 2019 hebben eisers een email aan verweerder verstuurd, waarin zij aangeven tijdelijk met hun gezin op de [adres 1] te verblijven. Verweerder heeft hier op 14 november 2019 op gereageerd door eisers nogmaals te verzoeken zich in te schrijven op de [adres 1].
20 december 2019 om 18.34 uur en op 30 december 2019 om 10.20 uur niemand werd aangetroffen en op 7 januari 2020 om 18.47 uur [naam eiser 1] werd aangetroffen. Verder heeft er nog een gepland huisbezoek plaatsgevonden op 24 december 2019 om 15.44 uur, waarbij eisers zijn aangetroffen. De aangifte van adreswijziging is vervolgens per besluit van 15 januari 2020 geweigerd.
Als iemand op meer dan één adres woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar het meest zal overnachten het woonadres en ingeval iemand niet op één of meer adressen woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten het woonadres (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2926). Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1145, dat het aan de betrokkene is om aannemelijk te maken dat hij op een bepaald adres woont als bij verweerder na adresonderzoek in redelijkheid gerede twijfel kan bestaan of de betrokkene op dat adres woont.
Die onderzoeksplicht bestaat alleen indien de feiten en de stellingen van betrokkenen daartoe aanleiding geven. Tijdens het huisbezoek op 9 oktober 2019 zijn eisers en hun kinderen niet op de [adres 2] aangetroffen. Telefonisch is aan [naam eiser 1] voorgehouden dat er al enige tijd 63 autobanden in de kleine tuin bij de woning lagen. [naam eiser 1] wist daar niets van. Buren hebben verklaard dat eisers niet aan de [adres 2] woonden. Gelet daarop bestond er aanleiding om nader onderzoek te verrichten. Tijdens het huisbezoek op de [adres 1] op 16 oktober 2019 zijn in de woning bedden voor eisers en hun kinderen aangetroffen en zijn daar hun kleding en andere persoonlijke spullen aangetroffen. Verder is er in een aparte slaapkamer een extra eenpersoonsbed voor [naam eiser 1] aangetroffen waarvan hij heeft verklaard gebruik te maken als de kinderen te druk zijn. Dit duidt niet op incidenteel verblijf. [naam eiser 1] heeft tijdens het huisbezoek verklaard dat hij sinds een maand met zijn gezin in de woning aan de [adres 1] woont. Verder heeft verweerder van de leerplichtambtenaar informatie verkregen waaruit blijkt dat de zoon van eisers sinds 15 september 2016 is ingeschreven op een school in de buurt van de [adres 1]. Gelet op deze feiten en de door [naam eiser 1] afgelegde verklaringen was er voor verweerder geen aanleiding om te veronderstellen dat eisers op twee adressen woonden. Ook naar aanleiding van het voornemen tot uitschrijving en het voornemen tot inschrijving hebben eisers niet verklaard in twee woningen te wonen, maar hebben zij gesteld alleen in de [adres 2] te wonen. In bezwaar hebben zij dat herhaald. Nu er bij verweerder in redelijkheid gerede twijfel kon bestaan of eisers in de woning aan de [adres 2] woonden, was het aan eisers om hun stelling dat zij in de woning aan de [adres 2] woonden aannemelijk te maken. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of eisers zowel in de woning aan de [adres 2] als in de woning aan de [adres 1] woonden.
24 december 2019 het enige aangekondigde huisbezoek was en eisers dus de gelegenheid hadden om de woning tijdens het huisbezoek op 24 december 2019 een bewoonde indruk te geven. Tijdens het onaangekondigde huisbezoek op 7 januari 2020 zijn er bijna geen persoonlijke spullen van eisers en hun kinderen aangetroffen in de woning aan de [adres 2]. Desgevraagd kon [naam eiser 1] hier geen verklaring voor geven anders dan dat eiseres hulpbehoevend is en continu zorg nodig heeft en dat eisers een PGB voor de zorg van eiseres ontvangen. Die verklaring impliceert dat eisers en hun kinderen genoodzaakt waren om bij eiseres te wonen en duidt er niet op dat zij in de woning aan de [adres 2] woonden.
Beslissing
mr.F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 oktober 2021.