ECLI:NL:RBROT:2021:10177

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
10/810478-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voorwaardelijke opzet op doodslag tijdens een ripdeal met bewijsuitsluiting en verwerping van verweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die werd beschuldigd van doodslag tijdens een ripdeal op 28 december 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten een plan had om een heroïne deal te stelen, wat resulteerde in een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte het slachtoffer met een vuurwapen beschoten, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht en een gewelddadige reactie uitlokte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de weduwe en ouders van het slachtoffer, voor immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verwondingen en het feit dat hij geen recente veroordelingen had voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/810478-19
Datum uitspraak: 1 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2021 en van 13 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag en van het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid heroïne.
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

Feit 1 primair:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde moord -het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven van [naam slachtoffer] (verder te noemen: [naam slachtoffer]) niet- wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft dan te beoordelen of de primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde doodslag bewezen kan worden verklaard. De rechtbank zal daartoe eerst de relevante gevoerde verweren bespreken.
Bruikbaarheid eerste verklaring [naam medeverdachte 1] (verder te noemen: [naam medeverdachte 1]) als bewijs
Aangevoerd is dat de verklaring die [naam medeverdachte 1] op 16 juni 2020 bij de politie heeft afgelegd, dient te worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank oordeelt dat, door het ontbreken van verhoorbijstand en door communicatieproblemen tussen de politie, de telefonische tolk en [naam medeverdachte 1], aan die verklaring zodanige gebreken kleven en twijfels bestaan over de totstandkoming en weergave daarvan dat die verklaring, met inbegrip van de gedeeltelijke woordelijke uitwerking daarvan, niet bruikbaar is als bewijsmiddel.
Bruikbaarheid van de verklaring van [naam medeverdachte 1] als getuige en de bruikbaarheid van de verklaringen van [naam 1].
Verweer verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij het in de zaak tegen de medeverdachte [naam medeverdachte 2] gevoerde verweer. Het verweer luidt als volgt.
De verklaringen die [naam medeverdachte 1] als getuige heeft afgelegd zijn evident leugenachtig over haar eigen rol als geheel en over de wijze waarop de ontmoeting met
[naam 1] en het slachtoffer [naam slachtoffer] tot stand is gekomen. Zij heeft telkens wisselende verklaringen afgelegd en een conclusie dat een (deel) van de door haar afgelegde verklaringen op waarheid berust, zou zijn gebaseerd op cherrypicking, omdat delen van de verklaringen daarvoor terzijde zouden moeten worden geschoven, terwijl andere delen ongefundeerd zouden moeten worden aangenomen.
Van de betrouwbaarheid van haar verklaring(en) kan niet worden uitgegaan en zij kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd.
Ook van de betrouwbaarheid van de getuige [naam 1] kan niet worden uitgegaan. Diens verklaringen bevatten onwaarheden over de reden dat hij met
[naam 2] en [naam slachtoffer] naar de woning is gegaan, over de reden waarom de situatie is geëscaleerd en over de toedracht van het schietincident zelf.
Beoordeling
Nu de rechtbank (het proces-verbaal van) de verklaring van [naam medeverdachte 1] van 16 juni 2020 niet bruikbaar heeft geacht voor het bewijs, is alleen nog de vraag aan de orde of de verklaring van [naam medeverdachte 1] die zij op 20 januari 2021 als getuige tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd betrouwbaar is en dus bruikbaar is voor het bewijs.
In zijn algemeenheid geldt ook dat zorgvuldig moet worden omgegaan met de waardering van verklaringen van getuigen, omdat de betrouwbaarheid van belastende verklaringen, met name in zaken waarin sprake is van een ernstig strafbaar feit met een hoge strafbedreiging, onder druk kan komen te staan.
Dat [naam medeverdachte 1] tijdens haar verhoor als getuige door de rechter-commissaris een zodanige druk heeft gevoeld acht de rechtbank voorstelbaar. Zij werd immers gehoord over een levensdelict in een zaak waarin zij ook verdachte was, en niet uitgesloten is dat zij tijdens het verhoor haar eigen rol heeft beperkt. Dat laatste geldt in mindere mate ook voor [naam 1]. Nu de reden van de afspraak (een drugstransactie) belastend is, is voorstelbaar dat hij hierover geen openheid van zaken wilde geven.
Dit betekent echter niet dat zij over het schietincident niet naar waarheid hebben verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de verklaringen met de nodige behoedzaamheid te worden bekeken en te worden gewaardeerd. De rechtbank heeft daarom gekeken welke onderdelen van de verklaringen overeenkomen en/of door andere bewijsmiddelen worden ondersteund, en die onderdelen aan het bewijs van het tenlastegelegde laten bijdragen.
De verklaring van [naam medeverdachte 1] vindt steun in overige bewijsmiddelen, zoals het aantreffen van de hamer en de HDMI-kabel. De verklaringen van [naam medeverdachte 1] en [naam 1] ondersteunen elkaar ook onderling op cruciale onderdelen waar het betreft de toedracht van de gebeurtenissen voorafgaand en tijdens het schietincident. Ook de verklaring van de verdachte over het schietincident ter terechtzitting komt grotendeels met deze beide verklaringen overeen.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht de verklaring van [naam medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris en de verklaringen van [naam 1] op cruciale onderdelen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Een vooropgezet plan?
De rechtbank gaat op basis van het dossier van het volgende uit. Omdat de rechtbank het feitencomplex vaststelt voor de verdachte en zijn medeverdachten, zal de verdachte in onderstaand gedeelte worden aangeduid met [naam verdachte].
Voorafgaand aan 28 december 2019 is er meermalen door middel van berichten contact geweest tussen [naam medeverdachte 1] en [naam 1]. Dit contact had betrekking op het regelen van een afspraak voor een drugstransactie. [naam medeverdachte 1] stuurde aan [naam 1] de locatie waar de afspraak moest plaatsvinden.
Op 27 december 2019 is [naam 1] samen met [naam slachtoffer] naar de toenmalige woning van [naam medeverdachte 2] (verder te noemen: [naam medeverdachte 2]) aan de [adres] (verder: de woning) gereden. Daar heeft [naam 1] een monster van de drugs getoond aan [naam medeverdachte 1].
Op 28 december 2019 heeft [naam verdachte] samen met [naam medeverdachte 1] [naam medeverdachte 2] met de auto opgehaald. Met z’n drieën zijn zij naar de woning gereden, waar zij aan het einde van de middag zijn aangekomen.
Om 19.22 uur zijn [naam slachtoffer], [naam 1] en [naam 2] per auto bij de woning gearriveerd.
[naam 2] is in de auto achtergebleven. [naam 1] en [naam slachtoffer] hebben bij de woning aangebeld, waarna de (voor)deur van de woning is geopend door [naam medeverdachte 1]. [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] bevonden zich op dat moment in een andere ruimte in de woning, in elk geval bevonden zij zich niet in de woonkamer. [naam medeverdachte 1], [naam slachtoffer] en [naam 1] zijn naar de woonkamer gegaan. [naam slachtoffer] en [naam 1] hadden op dat moment een zwarte tas met drugs bij zich, die is neergezet.
Vervolgens is [naam medeverdachte 1] de woonkamer uitgegaan. Daarna zijn [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] de woonkamer binnengegaan en is op enig moment ook [naam medeverdachte 1] de woonkamer weer binnengegaan. Daar heeft vervolgens een ripdeal van enkele minuten op [naam 1] en [naam slachtoffer] plaatsgevonden, waarbij [naam verdachte] een vuurwapen in zijn hand had waarmee hij heeft gedreigd en [naam medeverdachte 2] een hamer in zijn hand had. Aan [naam 1] en [naam slachtoffer] is daarbij te verstaan gegeven dat zij op de grond moesten gaan liggen. Zij gaven daaraan gevolg en zijn op hun buik op de grond gaan liggen met hun hoofd in de richting van het raam en hun voeten richting [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2]. [naam slachtoffer] had op dat moment zijn handen voor zijn buik gehouden. [naam verdachte] had het vuurwapen op dat moment nog steeds op hen gericht. Op het moment dat [naam medeverdachte 2] probeerde de benen van de op de grond liggende [naam slachtoffer] vast te binden met een HDMI-kabel, draaide [naam slachtoffer] zich om en schoot met een vuurwapen op [naam verdachte], die daardoor gewond is geraakt aan zijn arm. [naam verdachte] vuurde daarop van zeer dichtbij meerdere keren in de richting van de nog steeds op de grond liggende [naam slachtoffer].
In het lichaam van [naam slachtoffer] zijn vijf inschotverwondingen aangetroffen. Een van die verwondingen betrof een doorschot van de bovenzijde van het hoofd naar het gelaat links ter hoogte van de slaap. Een andere verwonding betrof een dwarsdoorschot door de borst van [naam slachtoffer] (van rechts naar links). Ten gevolge van deze doorschoten is [naam slachtoffer] overleden.
In de woonkamer waarin zich dit alles heeft afgespeeld is niet alleen de genoemde hamer aangetroffen, maar ook de HDMI-kabel, waarop zich DNA-materiaal afkomstig van [naam medeverdachte 2] bleek te bevinden.
[naam verdachte] heeft na de schietpartij samen met [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] de woning aan de achterzijde verlaten, waarbij [naam medeverdachte 1] de zwarte tas met drugs heeft meegenomen. [naam 1] heeft de woning aan de voorzijde verlaten, is bij [naam 2] in de auto gestapt en zij zijn samen weggereden.
Conclusie
Op basis van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat er bij de verdachten [naam verdachte], [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] een vooropgezet plan was om een ripdeal te plegen, dat alle drie de verdachten daarvan op de hoogte waren en ook dat alle drie de verdachten in de uitvoering van dat plan een wezenlijk aandeel hebben gehad. Door vervolgens tijdens de ripdeal meerdere malen op kleine afstand op het hoofd en de borst van [naam slachtoffer] te schieten, heeft [naam verdachte] opzet gehad op de dood van die [naam slachtoffer].
Afsluitende conclusie
De rechtbank komt op grond van de inhoud van het dossier en op grond van het voorgaande tot bewezenverklaring van het onder 1 primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde medeplegen van doodslag op [naam slachtoffer]. Dat betekent ook dat de rechtbank niet meer kan toekomen aan beoordeling van de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag, zoals door de officier van justitie was gevorderd.
Vrijspraak feit 2
De verdachte wordt vrijgesproken van het aan hem onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid heroïne.
De rechtbank kan op grond van de inhoud van het dossier niet vaststellen dat de verdachte kennis droeg van de aanwezigheid van de ten laste gelegde hoeveelheid drugs die is aangetroffen in de berging van de woning.

5..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 28 december 2019 te [plaatsnaam]
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers hebben verdachte en zijn mededader
opzettelijk met een vuurwapen meerdere kogels afgevuurd op/in het lichaam
en het hoofd van die [naam slachtoffer], ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is
overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit en strafbaarheid verdachte.

Standpunt verdediging
De verdachte komt een beroep op noodweer(exces) toe. De verdachte had niet de bedoeling om op [naam slachtoffer] te schieten, maar hij is pas gaan schieten nadat hij zelf door [naam slachtoffer] werd beschoten. Het terugschieten was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling
Met de verdediging acht de rechtbank het aannemelijk dat het [naam slachtoffer] is geweest die als eerste heeft geschoten, en ook dat de verdachte niet zou hebben geschoten indien [naam slachtoffer] daarmee niet zou zijn begonnen. Daarmee is echter nog niet gegeven dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld Hoge Raad 22 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3888) kunnen immers onder omstandigheden gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van een dergelijk beroep. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Zoals hiervoor is vastgesteld, heeft de verdachte met een getrokken vuurwapen vanuit een andere ruimte met [naam medeverdachte 2] de woonkamer betreden, waar [naam slachtoffer] en [naam 1] zich op dat moment bevonden. Vervolgens werd [naam slachtoffer] onder dreiging van dit vuurwapen door de verdachte en [naam medeverdachte 2] gedwongen op de grond te gaan liggen. Op het moment dat [naam slachtoffer] op zijn buik op de grond lag, werd hij nog steeds door de verdachte met dit vuurwapen bedreigd terwijl [naam medeverdachte 2] bezig was [naam slachtoffer]’s benen bij elkaar te binden. [naam slachtoffer] heeft vervolgens kans gezien om al liggend met zijn handen onder zijn buik zijn vuurwapen te pakken, dit door te laden, zich om te draaien en te schieten op de verdachte, die daardoor in zijn arm werd geraakt. De verdachte heeft daarop teruggeschoten, als gevolg waarvan [naam slachtoffer] is overleden.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die aan het schieten door [naam slachtoffer] zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van het beroep op noodweer(exces), omdat de verdachte willens en wetens de confrontatie met [naam slachtoffer] heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. Het is algemeen bekend dat drugsdeals regelmatig uitlopen op ripdeals en dat betrokkenen bij dergelijke deals daarom vaak vuurwapens bij zich hebben, waarmee niet zelden ook wordt geschoten. De verdachte had er dan ook op bedacht moeten zijn dat [naam slachtoffer] zich niet zomaar zou laten beroven en dat het handelen van beide verdachten een gewelddadige reactie bij [naam slachtoffer] zou uitlokken.
Het verweer wordt verworpen.
Het bewezen feit levert op:
Feit 1:
medeplegen van doodslag.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
Het feit is strafbaar en de verdachte is strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de avond van 28 december 2019 vond in het kader van een heroïnedeal een ontmoeting plaats in [plaatsnaam] in de woning van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan de [adres] tussen medeverdachte [naam medeverdachte 1] en twee Marokkaanse verkopers. De verdachte en zijn medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] hadden het plan opgevat de heroïne te stelen (“ripdeal”). Alle verdachten hadden een wezenlijke bijdrage aan de uitvoering van dit plan. Zo had [naam medeverdachte 1] het contact gelegd met de verkopers en afspraken met hen gemaakt. Nadat [naam medeverdachte 1] op de bewuste avond de verkopers naar binnen had gelaten, hebben de verdachte en [naam medeverdachte 2] de twee verkopers overmeesterd. Terwijl de verdachte de verkopers zichtbaar bedreigde met een doorgeladen vuurwapen, probeerde [naam medeverdachte 2] -die eerder ook een hamer in zijn hand had- hen met een kabel vast te binden. Daarbij heeft één van de verkopers, [naam slachtoffer], kans gezien zijn vuurwapen te trekken en te schieten, waarbij hij de verdachte in zijn arm heeft geraakt. Vervolgens heeft de verdachte van zeer korte afstand vijf keer geschoten op [naam slachtoffer], die als gevolg van zijn verwondingen daarna is overleden.
De verdachte heeft zich aldus samen met een ander schuldig gemaakt aan doodslag. Nu dit aan de verdachte primair ten laste is gelegd, heeft de rechtbank dat bewezen verklaard en komt zij aan de vraag of sprake is van de subsidiair ten laste gelegde feiten, niet toe, hetgeen ook gevolgen heeft voor de op te leggen straf. De rechtbank kent wel betekenis toe aan het feit dat het de verdachte is geweest, die heeft geschoten.
Doodslag is een zeer schokkend feit, ook in de omstandigheden zoals hier aan de orde. Aan het slachtoffer [naam slachtoffer] is het meest fundamentele recht dat er bestaat, het recht op leven, ontnomen. Hierdoor is veel verdriet en leed veroorzaakt bij de nabestaanden.
De rechtbank houdt echter wel rekening met het feit dat het slachtoffer [naam slachtoffer] bewust zelf ook een vuurwapen had meegenomen en daarmee ook op de verdachte heeft geschoten.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name het feit dat verdachte zelf ook gewond is geraakt en blijkbaar als gevolg hiervan geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geworden.
Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat op het strafblad van de verdachte zich geen recente veroordelingen voor soortgelijke feiten bevinden, alsmede het reclasseringsrapport van 12 augustus 2021.
Doodslag echter, behoort tot de meest ernstige feiten die het Wetboek van Strafrecht kent, zodat enkel een lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enig passende reactie kan zijn. Dit leidt ertoe dat de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren passend vindt.
De rechtbank is echter gevoelig voor het argument dat als gevolg van het feit dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak eerst thans heeft kunnen plaatvinden, terwijl het dossier al vóór 1 juli 2021 gereed was, de per die datum in werking getreden nieuwe Wet Straffen en Beschermen per saldo zal leiden tot een voor de verdachte langere gevangenisstraf.
Daarnaast is – nu de verdachte zich reeds ongeveer een jaar en negen maanden in voorlopige hechtenis bevindt – sprake van enige overschrijding van de redelijke termijn.
Om deze redenen zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 6 (zes) jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen.

De benadeelde partijen [naam benadeelde 1], [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3].

Als benadeelde partij hebben zich ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in het geding gevoegd:
[naam benadeelde 1] (de weduwe van het slachtoffer),
[naam benadeelde 2] (vader van het slachtoffer) en
[naam benadeelde 3] (moeder van het slachtoffer).
De benadeelde partijen vorderen afzonderlijk van elkaar en ieder voor zich een vergoeding van € 20.000,= aan immateriële (affectie)schade.
8.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot (hoofdelijke) toewijzing van de vorderingen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op het bepleite noodweer(exces)verweer, de benadeelde partijen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Subsidiair heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat de gevorderde bedragen van de benadeelde partijen [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] te hoog zijn, omdat zij, ervan uitgaande dat de benadeelde partijen in december 2019 niet onder één dak woonden met hun volwassen zoon, en om die reden niet mogen aansluiten bij het Besluit vergoeding affectieschade.
Meer subsidiair heeft de verdediging om matiging van de vordering verzocht, omdat sprake was van een drugsdeal, waarbij het slachtoffer zich willens en wetens heeft begeven over de grens van wat strafrechtelijk toelaatbaar is en om die reden met een zekere mate van eigen schuld rekening moet worden gehouden.
8.3
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op grond van de in het Besluit vergoeding affectieschade in het geval van misdrijf genoemde vergoeding van € 20.000,= aan de benadeelde partijen worden toegewezen. Het betreft een standaardvergoeding voor geleden affectieschade onder de omstandigheden als waarvan sprake was. Voor matiging van het toe te kennen bedrag als door de verdediging is voorgesteld bestaat geen aanleiding.
Nu de verdachte de onrechtmatige daad, ter zake waarvan schadevergoedingen zullen worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader/mededaders de benadeelde partijen benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 december 2019.
Nu de vorderingen van de benadeelde partij zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen [naam benadeelde 1], [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3]
een schadevergoeding betalen van telkens € 20.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De benadeelde partij [naam benadeelde 4]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 4] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 346,87 aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,= aan immateriële (shock)schade.
8.5
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale (hoofdelijke) toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.6
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op het bepleite noodweer(exces)verweer, de benadeelde partijen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Subsidiair heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de aan de vordering ten grondslag liggende verklaring van (de benadeelde partij) [naam 1] onbetrouwbaar is en -in belangrijke mate- daardoor onduidelijk is gebleven wat het aandeel van de benadeelde partij is geweest in de feitelijke toedracht van gebeurtenissen tijdens het incident waarvan hij getuige is geweest. Meer subsidiair heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat dit in elk geval dient te leiden tot matiging van het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade.
8.7
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Vast is voorts komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op het gevorderde bedrag van € 15.000,=, zodat de vordering aan immateriële schade zal worden toegewezen.
De schade is ontstaan doordat de verdachte en zijn mededader de vriend van de benadeelde partij hebben doodgeschoten. De wijze van verklaren van de benadeelde partij na afloop van de schietpartij heeft op het ontstaan of de hoogte van deze schade geen invloed gehad. Voor afwijzing of matiging is dan ook geen aanleiding.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader/mededaders de benadeelde partijen benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag aan immateriële schade vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 december 2019, terwijl het te vergoeden schadebedrag aan materiële schade vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 mei 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.8
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 15.346,87, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte
het onder 2 ten laste gelegde feitheeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte
het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte
strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
de benadeelde partij [naam benadeelde 1]:
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 20.000,= (zegge: twintigduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 1] te betalen
€ 20.000,=(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,= niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
135 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de benadeelde partij [naam benadeelde 2]:
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 20.000,= (zegge: twintigduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] te betalen
€ 20.000,=(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,= niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
135 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de benadeelde partij [naam benadeelde 3]:
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 3], te betalen een bedrag van
€ 20.000,= (zegge: twintigduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 3] te betalen
€ 20.000,=(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,= niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
135 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de benadeelde partij [naam benadeelde 4]:
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4], te betalen een bedrag van
€ 15.346,87 (zegge: vijftienduizend driehonderdvierenzestig euro en zevenentachtig eurocent)te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag aan immateriële schade van € 15.000,= vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en over het bedrag van 346,87 aan materiële schade vanaf 1 mei 2020;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 4] te betalen
€ 15.346,87(hoofdsom,
zegge: vijftienduizend driehonderdvierenzestig euro en zevenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 15.000,= vanaf 28 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening en over het bedrag van € 346,87 vanaf 1 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.346,87 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
111 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam
en/of het hoofd van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is
overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk
met een vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam
en/of het hoofd van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is
overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of
voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (poging tot) diefstal (met
geweld) van een hoeveelheid geld en/of verdovende middelen, in elk geval van
enig goed, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering
van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s)
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk met een vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een hoeveelheid geld en/of verdovende middelen, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] en/of [naam 1], in elk
geval aan anderen of een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn
mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) aan voormeld
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene
te verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) opzettelijk met een vuurwapen meerdere, althans een
kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van die [naam slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
2.
hij op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1004,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.