ECLI:NL:RBROT:2021:10176

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
10/810477-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voorwaardelijke opzet op doodslag tijdens een ripdeal met bewijsuitsluiting en verwerping van tunnelvisie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die werd beschuldigd van doodslag tijdens een ripdeal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadige overval op 28 december 2019, waarbij het slachtoffer, [naam slachtoffer], is overleden door meerdere schotwonden. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens tunnelvisie, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de weduwe en ouders van het slachtoffer, voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/810477-19
Datum uitspraak: 1 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2021 en van 13 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag en van het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid heroïne.
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Tunnelvisie binnen het opsporingsonderzoek.
Aangevoerd is dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat de politie en het openbaar ministerie de zaak tegen de verdachte met een tunnelvisie hebben onderzocht en onvoldoende oog hebben gehad voor alternatieve scenario’s.
Het onderzoek door de politie en het openbaar ministerie was slechts gericht op bevestiging van het kennelijk als enig mogelijk geachte scenario, dat, naast medeverdachten [naam medeverdachte 1] (verder: [naam medeverdachte 1] ) en [naam medeverdachte 2] (verder: [naam medeverdachte 2] ), ook de verdachte bij het schietincident was betrokken. Hierdoor kan ook niet van de integriteit van het onderzoek worden uitgegaan. De tunnelvisie blijkt onder meer uit het volgende.
Tijdens de verhoren van de verdachte en van [naam 1] is sprake geweest van wantrouwen van de zijde van de politie. De verhoren van [naam medeverdachte 2] en van de verdachte zijn onjuist gerelateerd. Ten onrechte wordt ervan uitgegaan dat de verdachte zijn verklaringen heeft afgestemd op het dossier.
Het onderzoek is ook overigens gebrekkig geweest. Verder onderzoek naar de vluchtroute en naar de plaats van het aantreffen van het vuurwapen heeft niet plaatsgevonden. Ook het gebrekkige onderzoek van historische printgegevens geeft steun aan de conclusie dat er slechts oog was voor bevindingen die pasten bij het al bestaande scenario. Gebrekkig is voorts geweest het scenario-denken tijdens het onderzoek op de plaats delict en de verblijfssporen. Resultaten van verricht forensisch onderzoek zijn niet nader onderzocht en de mogelijkheid van mogelijk andere betrokken verdachten is niet nagegaan.
Dactyloscopisch en DNA-onderzoek naar de aangetroffen pakketten vals geld en naar de pakketten heroïne, het onderzoek naar alternatieve vluchtroutes, waaronder onderzoek naar camerabeelden op die alternatieve vluchtroutes, onderzoek naar de waargenomen zwarte Volkswagen Golf en naar gebruikers van een aantal uit het dossier naar voren komende telefoonnummers is niet gedaan en kan ook niet meer worden verricht, waardoor ten aanzien van die onderdelen sprake is van een onherstelbare fout.
Geconcludeerd dient te worden dat waarheidsvinding naar het schietincident en de betrokkenheid van de verdachte daarbij niet meer mogelijk is. Door de verdachte niettemin te vervolgen is inbreuk gemaakt op artikel 6 lid 1 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), hetgeen dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
4.2.
Beoordeling
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg volgens de Hoge Raad slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Indien een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, kan niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvinden. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – ‘the proceedings as a whole were not fair’. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval dat gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt (HR 1 december 2000, ECLI:NL:HR:2020:1890).
De verdediging heeft meerdere niet verrichte onderzoeken aan zijn verweer dat binnen het onderzoek sprake is geweest van tunnelvisie ten grondslag gelegd.
Allereerst geldt dat de verdediging op meerdere momenten tijdens het opsporingsonderzoek in de gelegenheid geweest is om zich met wensen ten aanzien van nader -nog niet verricht maar nog wel mogelijk- onderzoek te richten tot de officier van justitie dan wel onderzoekswensen aan de rechtbank voor te leggen. De verdediging heeft daarvan ook gebruik gemaakt, en dat onderzoek heeft -voor zover mogelijk- plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat, wat er ook zij van -al dan niet nog mogelijk- niet verricht onderzoek, dit uiteindelijk niet kan leiden tot de conclusie dat daardoor de waarheidsvinding onmogelijk is gemaakt en dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. De rechtbank gaat uit van het onderzoek dat wél is verricht en zal beoordelen of dat kan bijdragen en voldoende is voor het bewijs.
Met betrekking tot de verklaringen die volgens de verdediging onder wantrouwen van de zijde van de politie tot stand zijn gekomen dan wel onjuist zijn gerelateerd overweegt de rechtbank dat, zo er in dit opzicht al vormen zouden zijn verzuimd, ook dit niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou moeten leiden. De vraag of deze betrouwbaar zijn en voor het bewijs gebruikt kunnen worden, dient beantwoord te worden in het kader van de beoordeling van het bewijs.
Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5..Waardering van het bewijs

Feit 1 primair:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde moord -het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven van [naam slachtoffer] niet- wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft dan te beoordelen of de primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde doodslag bewezen kan worden verklaard. De rechtbank zal daartoe eerst de relevante gevoerde verweren bespreken.
Bruikbaarheid eerste verklaring [naam medeverdachte 2] als bewijs
Aangevoerd is dat de verklaring van [naam medeverdachte 2] die zij op 16 juni 2020 bij de politie heeft afgelegd, dient te worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank oordeelt dat, door het ontbreken van verhoorbijstand en door communicatieproblemen tussen de politie, de telefonische tolk en [naam medeverdachte 2] , aan die verklaring zodanige gebreken kleven en twijfels bestaan over de totstandkoming en weergave daarvan dat die verklaring, met inbegrip van de gedeeltelijke woordelijke uitwerking daarvan, niet bruikbaar is als bewijsmiddel.
Bruikbaarheid van de overige verklaringen van [naam medeverdachte 2] en de bruikbaarheid van de verklaringen van [naam 2]
Standpunt verdediging
De verklaringen die [naam medeverdachte 2] als getuige heeft afgelegd zijn evident leugenachtig over haar eigen rol als geheel en over de wijze waarop de ontmoeting met
en het slachtoffer [naam slachtoffer] (verder te noemen [naam slachtoffer] ) tot stand is gekomen. Zij heeft telkens wisselende verklaringen afgelegd en een conclusie dat een (deel) van de door haar afgelegde verklaringen op waarheid berust, zou zijn gebaseerd op cherrypicking, omdat delen van de verklaringen daarvoor terzijde zouden moeten worden geschoven, terwijl andere delen ongefundeerd zouden moeten worden aangenomen.
Van de betrouwbaarheid van haar verklaring(en) kan niet worden uitgegaan en zij kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd.
Ook van de betrouwbaarheid van de getuige [naam 2] kan niet worden uitgegaan. Diens verklaringen bevatten onwaarheden over de reden dat hij met
[naam 3] en [naam slachtoffer] naar de woning is gegaan, over de reden waarom de situatie is geëscaleerd en over de toedracht van het schietincident zelf.
Beoordeling
Nu de rechtbank (het proces-verbaal van) de verklaring van [naam medeverdachte 2] van 16 juni 2020 niet bruikbaar heeft geacht voor het bewijs, is alleen nog de vraag aan de orde of de verklaring van [naam medeverdachte 2] die zij op 20 januari 2021 als getuige tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd betrouwbaar en dus bruikbaar is voor het bewijs.
In zijn algemeenheid geldt ook dat zorgvuldig moet worden omgegaan met de waardering van verklaringen van getuigen, omdat de betrouwbaarheid van belastende verklaringen, met name in zaken waarin sprake is van een ernstig strafbaar feit met een hoge strafbedreiging, onder druk kan komen te staan.
Dat [naam medeverdachte 2] tijdens haar verhoor als getuige door de rechter-commissaris een zodanige druk heeft gevoeld acht de rechtbank voorstelbaar. Zij werd immers gehoord over een levensdelict in een zaak waarin zij ook verdachte was, en niet uitgesloten is dat zij tijdens het verhoor haar eigen rol heeft beperkt. Dat laatste geldt in mindere mate ook voor [naam 2] . Nu de reden van de afspraak (een drugstransactie) belastend is, is voorstelbaar dat hij hierover geen openheid van zaken wilde geven.
Dit betekent echter niet dat zij over het schietincident niet naar waarheid hebben verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de verklaringen met de nodige behoedzaamheid te worden bekeken en te worden gewaardeerd. De rechtbank heeft daarom gekeken welke onderdelen van de verklaringen overeenkomen en/of door andere bewijsmiddelen worden ondersteund, en die onderdelen aan het bewijs van het tenlastegelegde laten bijdragen.
De verklaring van [naam medeverdachte 2] vindt steun in overige bewijsmiddelen, zoals het aantreffen van de hamer en de HDMI-kabel. De verklaringen van [naam medeverdachte 2] en [naam 2] ondersteunen elkaar ook onderling op cruciale onderdelen waar het betreft de toedracht van de gebeurtenissen voorafgaand en tijdens het schietincident. Ook de verklaring van [naam medeverdachte 1] over het schietincident als verdachte ter terechtzitting in zijn eigen zaak, welke verklaring in het procesdossier van de verdachte is gevoegd, komt grotendeels met deze beide verklaringen overeen.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht de verklaring van [naam medeverdachte 2] afgelegd bij de rechter-commissaris en de verklaringen van [naam 2] op cruciale onderdelen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Een vooropgezet plan?
Standpunt verdediging
Indien wordt aangenomen dat de verdachte tijdens het schietincident wel in de woning aanwezig was, is het niet zonder meer logisch om te veronderstellen dat het plegen van een zogenaamde ripdeal een vooropgezet plan was of, zo dat er al wel was, de verdachte daarvan wist. Het betrof immers zijn eigen woning, hetgeen als contra-indicatie daarvoor moet worden gezien.
Beoordeling
De rechtbank gaat op basis van het dossier van het volgende uit. Omdat de rechtbank het feitencomplex vaststelt voor de verdachte en zijn medeverdachten, zal de verdachte in onderstaand gedeelte worden aangeduid met [naam verdachte] .
Voorafgaand aan 28 december 2019 is er meermalen door middel van berichten contact geweest tussen [naam medeverdachte 2] en [naam 2] . Dit contact had betrekking op het regelen van een afspraak voor een drugstransactie. [naam medeverdachte 2] stuurde aan [naam 2] de locatie waar de afspraak moest plaatsvinden.
Op 27 december 2019 is [naam 2] samen met [naam slachtoffer] naar de toenmalige woning van [naam verdachte] aan de [adres] (verder: de woning) gereden. Daar heeft [naam 2] een monster van de drugs getoond aan [naam medeverdachte 2] .
Op 28 december 2019 heeft [naam medeverdachte 1] samen met [naam medeverdachte 2] [naam verdachte] met de auto opgehaald. Met z’n drieën zijn zij naar de woning gereden, waar zij aan het einde van de middag zijn aangekomen.
Om 19.22 uur zijn [naam slachtoffer] , [naam 2] en [naam 3] per auto bij de woning gearriveerd.
[naam 3] is in de auto achtergebleven. [naam 2] en [naam slachtoffer] hebben bij de woning aangebeld, waarna de (voor)deur van de woning is geopend door [naam medeverdachte 2] . [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] bevonden zich op dat moment in een andere ruimte in de woning, in elk geval bevonden zij zich niet in de woonkamer. [naam medeverdachte 2] , [naam slachtoffer] en [naam 2] zijn naar de woonkamer gegaan. [naam slachtoffer] en [naam 2] hadden op dat moment een zwarte tas met drugs bij zich, die is neergezet.
Vervolgens is [naam medeverdachte 2] de woonkamer uitgegaan. Daarna zijn [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] de woonkamer binnengegaan en is op enig moment ook [naam medeverdachte 2] de woonkamer weer binnengegaan. Daar heeft vervolgens een ripdeal van enkele minuten op [naam 2] en [naam slachtoffer] plaatsgevonden, waarbij [naam medeverdachte 1] een vuurwapen in zijn hand had waarmee hij heeft gedreigd en [naam verdachte] een hamer in zijn hand had. Aan [naam 2] en [naam slachtoffer] is daarbij te verstaan gegeven dat zij op de grond moesten gaan liggen. Zij gaven daaraan gevolg en zijn op hun buik op de grond gaan liggen met hun hoofd in de richting van het raam en hun voeten richting [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] . [naam slachtoffer] had op dat moment zijn handen voor zijn buik gehouden. [naam medeverdachte 1] had het vuurwapen op dat moment nog steeds op hen gericht. Op het moment dat [naam verdachte] probeerde de benen van de op de grond liggende [naam slachtoffer] vast te binden met een HDMI-kabel, draaide [naam slachtoffer] zich om en schoot met een vuurwapen op [naam medeverdachte 1] , die daardoor gewond is geraakt aan zijn arm. [naam medeverdachte 1] vuurde daarop van zeer dichtbij meerdere keren in de richting van de nog steeds op de grond liggende [naam slachtoffer] .
In het lichaam van [naam slachtoffer] zijn vijf inschotverwondingen aangetroffen. Een van die verwondingen betrof een doorschot van de bovenzijde van het hoofd naar het gelaat links ter hoogte van de slaap. Een andere verwonding betrof een dwarsdoorschot door de borst van [naam slachtoffer] (van rechts naar links). Ten gevolge van deze doorschoten is [naam slachtoffer] overleden.
In de woonkamer waarin zich dit alles heeft afgespeeld is niet alleen de genoemde hamer aangetroffen, maar ook de HDMI-kabel, waarop zich DNA-materiaal afkomstig van [naam verdachte] bleek te bevinden.
[naam verdachte] heeft na de schietpartij samen met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] de woning aan de achterzijde verlaten, waarbij [naam medeverdachte 2] de zwarte tas met drugs heeft meegenomen. [naam 2] heeft de woning aan de voorzijde verlaten, is bij [naam 3] in de auto gestapt en zij zijn samen weggereden.
Conclusie
Op basis van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat er bij de verdachten [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] een vooropgezet plan was om een ripdeal te plegen, dat alle drie de verdachten daarvan op de hoogte waren en ook dat alle drie de verdachten in de uitvoering van dat plan een wezenlijk aandeel hebben gehad.
Opzet van de verdachte
Verweer verdediging
Opzet bij de verdachte op het gebruik van een vuurwapen kan niet, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, worden aangenomen en de verdachte dient bij gebreke daarvan te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Beoordeling
De enkele algemene veronderstelling dat zich in de directe omgeving van verdovende middelen ook altijd vuurwapens bevinden, en dat bij ripdeals vaak vuurwapens worden gebruikt, is onvoldoende om in het onderhavige geval bij de verdachte opzet in directe zin op de dood van het slachtoffer door middel van gebruik van een vuurwapen aan te nemen.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet in voorwaardelijke zin op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
Volgens vaste jurisprudentie is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
Ter uitvoering van het plan om een ripdeal te plegen, is de verdachte samen met [naam medeverdachte 1] de woonkamer van de woning binnengegaan. [naam medeverdachte 1] had op dat moment een vuurwapen in zijn hand. De twee daar al aanwezige Marokkaanse mannen moesten op de grond gaan liggen, waarbij zij openlijk door [naam medeverdachte 1] met een vuurwapen werden bedreigd. De verdachte heeft onder die dreiging een aanvang gemaakt met het vastbinden van de op de grond liggende mannen. Onder die omstandigheden hielden zij er kennelijk rekening mee dat als de situatie zou escaleren, het vuurwapen daadwerkelijk door [naam medeverdachte 1] gebruikt zou gaan worden en dat daarbij een dodelijk slachtoffer zou kunnen vallen, hetgeen ook is gebeurd. De verdachte had wetenschap van die aanmerkelijke kans en heeft deze ook welbewust aanvaard, door als voormeld te handelen.
Een alternatief scenario?
Standpunt verdediging
De verdachte dient van het hem onder 1 ten laste gelegde feit integraal te worden vrijgesproken. Daartoe is het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 28 december 2019 zijn woning aan de [adres] ter beschikking heeft gesteld aan [naam medeverdachte 2] om daar een klant te ontvangen. Hij heeft voorts verklaard dat hij daar toen zelf ook wel is geweest om te douchen en zich om te kleden en dat hij daarna in de woonkamer twee voor hem onbekende mannen zag, maar daarna in de kelderbox is gaan wachten om door zijn vriendin te worden opgehaald. Hij heeft verklaard dat hij niet bij het schietincident zelf aanwezig was en daar niet bij was betrokken, maar dat hij met een voorbij rennende man en een vrouw mee is gaan rennen.
Die verklaring van verdachte is niet op voorhand onwaarschijnlijk en wordt niet weerlegd door de inhoud van het dossier.
Beoordeling
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de door de verdachte geschetste alternatieve gang van zaken zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen. De daarin vermelde feiten en omstandigheden sluiten deze alternatieve lezing van de verdachte uit.
Afsluitende conclusie
De rechtbank komt op grond van de inhoud van het dossier en op grond van het voorgaande tot bewezenverklaring van het onder 1 primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde medeplegen van doodslag op [naam slachtoffer] . Dat betekent ook dat de rechtbank niet meer kan toekomen aan beoordeling van de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag, zoals door de officier van justitie was gevorderd.
Vrijspraak feit 2
De verdachte wordt vrijgesproken van het aan hem onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid heroïne.
De rechtbank kan op grond van de inhoud van het dossier niet vaststellen dat de verdachte kennis droeg van de aanwezigheid van de ten laste gelegde hoeveelheid drugs die is aangetroffen in de berging van de woning.

6..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 28 december 2019 te [plaatsnaam]
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers hebben verdachte en zijn mededader
opzettelijk met een vuurwapen meerdere kogels afgevuurd op/in het lichaam
en het hoofd van die [naam slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Feit 1:
medeplegen van doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hadden het plan opgevat om heroïne van het slachtoffer en zijn vriend te stelen (“ripdeal”). Zij hadden allen een wezenlijke bijdrage aan de uitvoering van dit plan. Nadat [naam medeverdachte 2] op de bewuste avond de verkopers naar binnen had gelaten, hebben de verdachte en [naam medeverdachte 1] de twee verkopers overmeesterd. Terwijl [naam medeverdachte 1] de verkopers zichtbaar bedreigde met een doorgeladen vuurwapen, probeerde de verdachte -die eerder ook een hamer in zijn hand had- hen met een kabel vast te binden. Daarbij heeft één van de verkopers, [naam slachtoffer] , kans gezien zijn vuurwapen te trekken en te schieten, waarbij hij [naam medeverdachte 1] in zijn arm heeft geraakt. Vervolgens heeft [naam medeverdachte 1] van zeer korte afstand vijf keer geschoten op [naam slachtoffer] , die als gevolg van zijn verwondingen daarna is overleden. De verdachte heeft zich aldus samen met een ander schuldig gemaakt aan doodslag.
Nu dit aan de verdachte primair ten laste is gelegd, heeft de rechtbank dat bewezen verklaard en komt zij aan de vraag of sprake is van de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag, niet toe, hetgeen ook gevolgen heeft voor de op te leggen straf.
Doodslag is een zeer schokkend feit, ook in de omstandigheden zoals hier aan de orde. Aan het slachtoffer [naam slachtoffer] is het meest fundamentele recht dat er bestaat, het recht op leven, ontnomen. Hierdoor is veel verdriet en leed veroorzaakt bij de nabestaanden.
De rechtbank houdt echter wel rekening met het feit dat het slachtoffer [naam slachtoffer] bewust zelf ook een vuurwapen had meegenomen en daarmee ook op de medeverdachte heeft geschoten.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat het niet de verdachte is geweest, die heeft geschoten, alsmede met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, te weten het feit dat op het strafblad van de verdachte zich geen recente veroordelingen bevinden, en het reclasseringsrapport van 22 april 2020.
Doodslag echter, behoort tot de meest ernstige feiten die het Wetboek van Strafrecht kent, zodat enkel een lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enig passende reactie kan zijn. Dit leidt ertoe dat de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren passend vindt.
De rechtbank is echter gevoelig voor het argument dat als gevolg van het feit dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak pas nu heeft kunnen plaatsvinden, terwijl het dossier al vóór 1 juli 2021 gereed was, de per die datum in werking getreden nieuwe Wet Straffen en Beschermen per saldo zal leiden tot een voor de verdachte langere gevangenisstraf.
Daarnaast is – nu de verdachte zich al ongeveer een jaar en negen maanden in voorlopige hechtenis bevindt – sprake van enige overschrijding van de redelijke termijn.
Om deze redenen zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 6 (zes) jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

De benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] .

Als benadeelde partij hebben zich ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in het geding gevoegd:
[naam benadeelde 1] (de weduwe van het slachtoffer),
[naam benadeelde 2] (vader van het slachtoffer) en
[naam benadeelde 3] (moeder van het slachtoffer).
De benadeelde partijen vorderen afzonderlijk van elkaar en ieder voor zich een vergoeding van € 20.000,= aan immateriële (affectie)schade.
10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot (hoofdelijke) toewijzing van de vorderingen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft in het verlengde van de bepleite vrijspraak primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen in de vorderingen.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de in het Besluit vergoeding affectieschade genoemde verhoging van de standaardvergoeding van € 17.500,= met een bedrag van
€ 2.500,= niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat zeer wel aannemelijk is dat het slachtoffer binnen de situatie van diens overlijden zelf ook misdrijven heeft gepleegd.
10.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op grond van de in het Besluit vergoeding affectieschade in het geval van misdrijf genoemde vergoeding van € 20.000,= aan de benadeelde partijen worden toegewezen. Het betreft een standaardvergoeding voor geleden affectieschade onder de omstandigheden als waarvan sprake was. Voor matiging van het toe te kennen bedrag als door de verdediging is voorgesteld bestaat geen aanleiding.
Nu de verdachte de onrechtmatig daad, ter zake waarvan schadevergoedingen zullen worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader/mededaders de benadeelde partijen betaalt/betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 december 2019.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3]
een schadevergoeding betalen van telkens € 20.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt ook telkens de oplegging van schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De benadeelde partij [naam benadeelde 4]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 4] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 346,87 aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,= aan immateriële (shock)schade.
10.5.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale (hoofdelijke) toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.6.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ook hier in het verlengde van de bepleite vrijspraak primair gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de aan de vordering ten grondslag liggende verklaring van (de benadeelde partij) [naam benadeelde 4] onbetrouwbaar is en -in belangrijke mate- daardoor onduidelijk is gebleven wat het aandeel van de benadeelde partij is geweest in de feitelijke toedracht van gebeurtenissen tijdens het incident waarvan hij getuige is geweest. Meer subsidiair heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat dit in elk geval dien te leiden tot matiging van het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade.
10.7.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Vast is voorts komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op het gevorderde bedrag van € 15.000,=, zodat de vordering aan immateriële schade zal worden toegewezen.
De schade is ontstaan doordat de verdachte en zijn mededader de vriend van de benadeelde partij hebben doodgeschoten. De wijze van verklaren van de benadeelde partij na afloop van de schietpartij heeft op het ontstaan of de hoogte van deze schade geen invloed gehad. Voor afwijzing of matiging is dan ook geen aanleiding.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader/mededaders de benadeelde partijen betaalt/betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag aan immateriële schade vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 december 2019, terwijl het te vergoeden schadebedrag aan materiële schade vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 mei 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.8.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 15.346,87, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

11.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

12.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte
het onder 2 ten laste gelegde feitheeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte
het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte
strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
de benadeelde partij [naam benadeelde 1] :
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 20.000,= (zegge: twintigduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 1] te betalen
€ 20.000,=(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,= niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
135 dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de benadeelde partij [naam benadeelde 2] :
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 20.000,= (zegge: twintigduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] te betalen
€ 20.000,=(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,= niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
135 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de benadeelde partij [naam benadeelde 3] :
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 20.000,= (zegge: twintigduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 3] te betalen
€ 20.000,=(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,= niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
135 dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de benadeelde partij [naam benadeelde 4] :
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4] , te betalen een bedrag van
€ 15.346,87 (zegge: vijftienduizend driehonderdvierenzestig euro en zevenentachtig eurocent)te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag aan immateriële schade van € 15.000,= vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en over het bedrag van 346,87 aan materiële schade vanaf 1 mei 2020;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 4] te betalen
€ 15.346,87(hoofdsom,
zegge: vijftienduizend driehonderdvierenzestig euro en zevenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 15.000,= vanaf 28 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening en over het bedrag van € 346,87 vanaf 1 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.346,87 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
111 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam
en/of het hoofd van die [naam slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is
overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk
met een vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam
en/of het hoofd van die [naam slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is
overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of
voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (poging tot) diefstal (met
geweld) van een hoeveelheid geld en/of verdovende middelen, in elk geval van
enig goed, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering
van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s)
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk met een vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van die [naam slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een hoeveelheid geld en/of verdovende middelen, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] en/of [naam 2] , in elk
geval aan anderen of een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn
mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) aan voormeld
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene
te verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) opzettelijk met een vuurwapen meerdere, althans een
kogel(s) afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van die [naam slachtoffer] ,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
2.
hij op of omstreeks 28 december 2019 te [plaatsnaam]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1004,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.