Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag.
• Verzekeraar heeft de Verzekering ten onrechte beëindigd.
• Consument heeft slechts zijn bedrijfssluiting willen doorgeven. Daartoe was hij volgens artikel 12 van de Voorwaarden verplicht. Consument heeft zijn Verzekering niet opgezegd of willen opzeggen.
• De zorgplicht van een Verzekeraar brengt mee dat niet zomaar tot royement van een verzekering mag worden overgegaan. Een redelijk handelend verzekeraar dient uitdrukkelijk bij verzekerde te informeren of hij daadwerkelijk de verzekering wil opzeggen. Ook in het geval de verzekerde het woord opzegging heeft gebruikt.
• Bovendien was Consument arbeidsongeschikt. Hetgeen aanleiding had moeten zijn tot voorzichtigheid met een royement van de Verzekering.
• Verzekeraar wist dat Consument door zijn Advocaat werd bijgestaan. Verzekeraar heeft ten onrechte geen navraag bij zijn Advocaat gedaan of het royement inderdaad was beoogd.
• Het verzekerbaar belang is onverkort aanwezig zolang verzekerde niet definitief volledig arbeidsongeschikt is. In casu geldt dit ook. Consument heeft belang bij behoud van de Verzekering. Vanwege zijn arbeidsongeschiktheid kan hij zich niet meer tegen arbeidsongeschiktheid verzekeren. De mate van beroepsarbeidsongeschiktheid is nog niet definitief vastgesteld. Indien Consument gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt geacht zou een toename van arbeidsongeschiktheid niet meer zijn verzekerd. Relevant is dat de Verzekering geen verplichting oplegt aan verzekerde om voor het gedeelte dat hij arbeidsgeschikt is te werken. De opzegging zal Consument levenslang achtervolgen omdat verzekeraars bij een aanvraag van een verzekering vragen of ooit een verzekering is opgezegd.
• Verzekeraar raakt niet in een nadeliger positie als de Verzekering met terugwerkende kracht wordt hersteld. De uitkering en de premievrijstelling was Verzekeraar immers al aan Consument verschuldigd. Verzekeraar heeft geen (redelijk) belang. De datum van beëindiging is 1 april 2016 terwijl de staking van het bedrijf op 19 november 2015 plaatsvond. Nu Verzekeraar de Verzekering veel later beëindigde houdt de reden van bedrijfsbeëindiging geen stand.
• Verzekeraar beroept zich ten onrechte op artikel 12 van de Voorwaarden. Die bepaling mist toepassing omdat die geen betrekking heeft op de situatie waarin verzekerde vanwege arbeidsongeschiktheid zijn bedrijf beëindigt zoals in het geval van Consument. Deze uitleg van de bepaling is naast de uitleg van Verzekeraar ook mogelijk. Het beding is derhalve voor meerdere uitleg vatbaar en dus prevaleert de voor Consument meest gunstige uitleg. Uit artikel 12 van de Voorwaarden en de plaatsing tussen de andere bepalingen volgt dat deze bepaling alleen situaties beschrijft waarin het risico (de arbeidsongeschiktheid) zich nog niet heeft geopenbaard.
• De Verzekering is een persoonlijke verzekering die niet is gesloten voor de uitoefening van een beroep of bedrijf maar om bij arbeidsongeschiktheid te voorzien in een inkomensvervangende uitkering. Consument heeft een privébelang bij zijn Verzekering. Het bedrijf van Consument heeft geen (zelfstandig) belang.
• Een verzekeringsovereenkomst eindigt niet (tussentijds) van rechtswege; daarvoor is een rechtshandeling nodig van een of beide partijen. Consument wilde geen einde van de Verzekering en heeft hier niet mee ingestemd.
Verzekeraar heeft de Verzekering eenzijdig opgezegd. Dit was niet toegestaan omdat een persoonsverzekering voor Verzekeraar onopzegbaar is op grond van art. 7:940 lid 2 en 5 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) jo. art. 7:943 lid 3 BW.
• Consument hoefde niet te verwachten dat daar waar hij vanwege arbeidsongeschiktheid zijn bedrijf moest beëindigen, dit tot royement van zijn Verzekering zou leiden. Het beding beperkt de verplichting van Verzekeraar wezenlijk ten opzichte van hetgeen Consument redelijkerwijs mocht verwachten. Het beding is onredelijk bezwarend en derhalve vernietigbaar op grond van art. 6:233 sub a jo. art. 6:237 sub b BW.
• Het beding in artikel 12 van de Voorwaarden is ook in strijd met art. 6:237 sub d BW nu het beding de bevoegdheid geeft aan Verzekeraar om zich van gebondenheid aan de overeenkomst te bevrijden. Verzekeraar heeft niet aangetoond dat gebondenheid aan de overeenkomst niet van hem kon worden gevergd. Ook om die reden is het beding onredelijk bezwarend en moet worden vernietigd.
• Het beding leidt ook tot een aanzienlijke en ongerechtvaardigde verstoring van het evenwicht in de verhouding tussen Consument en Verzekeraar in de zin van artikel 3 lid 1 van Richtlijn 93/13/EEG. Het beding moet buiten toepassing blijven en de rechter mag de ontstane leemte niet opvullen, aldus Hof van Justitie 14 juni 2012.
• De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat Verzekeraar terughoudend moet zijn in het gebruik van zijn opzegbevoegdheid. De verzekeraar zal tevens zorgvuldig moeten overwegen of de omstandigheden voldoende ernstig zijn om opzegging te rechtvaardigen en moet nagaan of in redelijkheid geen minder ingrijpende maatregel kan worden gevonden die evenzeer recht doet aan de belangen van beide partijen. Op grond van de redelijkheid en billijkheid is de opzegging onaanvaardbaar. Van een beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekeraar als Verzekeraar mag worden verwacht dat hij Consument ondersteunt.
Aanvulling stellingen ter zitting
• Consument betwist dat de Verzekering per 20 november 2015 is geroyeerd. De polis is het bewijs van de overeenkomst (art. 7:932 lid 1 BW). Art. 7:933 lid 1 BW bepaalt dat alle mededelingen door de verzekeraar schriftelijk geschieden. Dit is dwingend recht. Consument heeft nimmer een polisblad ontvangen waarop staat dat de Verzekering per 20 november 2015 is geroyeerd. Daarmee staat vast dat de Verzekering niet per 20 november 2015 is geroyeerd.
• De Verzekering betreft een sommenverzekering.
• Artikel 9 van de Voorwaarden geeft recht op premievrijstelling. Deze bepaling zou inhoudsloos worden als Verzekeraar de Verzekering kan beëindigen bij bedrijfsbeëindiging wegens arbeidsongeschiktheid. Verzekeraar mag zich niet aan die verplichting van volledige premievrijstelling onttrekken.
• Daar waar opzegging op grond van art. 7:940 lid 2 en 5 BW jo. art. 7:943 lid 3 BW niet mogelijk is mag ook niet met een verwijzing naar de Voorwaarden worden beëindigd.