Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..Het geschil
3..De beoordeling
4..De beslissing
:
20 oktober 2020 om 13:30 uurop welke zitting [eiseres] zich kan uitlaten over het voorgaande;
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot een betalingskwestie voortvloeiend uit een overeenkomst voor de reparatie van een auto. Eiseres vordert een bedrag van € 494,79, waarvan € 100,- aan hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente en veroordeling van gedaagde in de proceskosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan en dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is gesloten omdat de vertegenwoordiger niet bevoegd was.
De kantonrechter heeft in deze procedure ambtshalve de relatieve bevoegdheid van de rechtbank getoetst. De woonplaats van gedaagde, een rechtspersoon, is vastgesteld in Den Haag, wat in beginsel betekent dat de rechtbank Den Haag bevoegd zou zijn. Echter, de kantonrechter heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om toe te lichten waarom de rechtbank Rotterdam ook bevoegd zou zijn. De partijen zijn ook gevraagd of zij willen dat de zaak naar de rechtbank Den Haag wordt verwezen.
De kantonrechter heeft de zaak aangehouden en een rolzitting gepland, waarbij eiseres de gelegenheid krijgt om haar standpunt verder toe te lichten. De beslissing van de kantonrechter is genomen op 20 oktober 2020, waarbij eiseres is gewezen op de procedurele vereisten voor het indienen van stukken.