ECLI:NL:RBROT:2020:9750

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
8538232 CV EXPL 20-16696
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake betalingsverplichting eigen bijdrage zorgontvanger door CAK

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 oktober 2020 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen het CAK, een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan, en een gedaagde. De zaak betreft de betalingsverplichting van de gedaagde voor een eigen bijdrage in de zorg, zoals vastgesteld door het CAK op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De gedaagde heeft de facturen van het CAK, die in totaal € 105,00 bedragen, onbetaald gelaten en heeft betwist dat zij de zorg heeft ontvangen waarvoor deze facturen zijn opgesteld. De kantonrechter heeft de gedaagde de gelegenheid geboden om aan te tonen of zij bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikkingen van het CAK, aangezien dit van invloed kan zijn op de rechtskracht van de vorderingen van het CAK. De zaak is aangehouden voor verdere schriftelijke uitwisseling van standpunten tussen partijen, waarbij de kantonrechter heeft benadrukt dat er geen verder uitstel zal worden verleend zonder schriftelijke instemming van de wederpartij. De beslissing om de zaak aan te houden is genomen om ervoor te zorgen dat beide partijen hun standpunten kunnen verduidelijken en om te voorkomen dat de procedure onterecht wordt vertraagd. De kantonrechter heeft tevens aangegeven dat de verdere beoordeling van de zaak afhankelijk is van de uitkomsten van deze schriftelijke uitwisseling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8538232 CV EXPL 20-16696
uitspraak: 23 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
het publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid (zbo)
CAK
zetelende te 's-Gravenhage
eiseres,
gemachtigde: Bosveld Incasso en Gerechtsdeurwaarders te Amersfoort,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] (gemeente [gemeente] ),
gedaagde,
aanvankelijk procederend in persoon,
sedert 10 september 2020 bijgestaan door gemachtigde: mr. J.G. Plet, advocaat te Spijkenisse (gemeente Nissewaard).
Partijen worden hierna aangeduid als “CAK” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 20 april 2020, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
  • het schriftelijk nader onderbouwde antwoord van [gedaagde] , met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis, na aanhouding ter rolle van 9 oktober 2020, nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
CAK is op grond van artikel 2.1.4 lid 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo) belast met de vaststelling en inning van de eigen bijdragen welke de zorgontvanger op grond van artikel 3.1 Besluit Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (hierna: Bmo) is verschuldigd voor het ontvangen van een maatwerkvoorziening en/of een persoonsgebonden budget welke is/zijn verstrekt in het kader van de uitvoering van de Wmo.
2.2
Bij facturen d.d. 31 mei 2019 (kenmerk [kenmerk factuur 1] , ten bedrage van € 70,00), 28 juni 2019 (kenmerk [kenmerk factuur 2] , ten bedrage van € 17,50) en 15 november 2019 (kenmerk [kenmerk factuur 3] , ten bedrage van € 17,50) heeft CAK een bedrag van in totaal € 105,00 aan eigen bijdrage in rekening gebracht voor de hulp in de huishouding, die volgens CAK aan [gedaagde] is verleend. [gedaagde] heeft dit bedrag onbetaald gelaten.
2.3
Op (onder meer) 23 januari 2020, 24 februari 2020 en 26 februari 2020 heeft (de gemachtigde van) CAK [gedaagde] schriftelijk aangemaand tot betaling van de onder 2.2 genoemde facturen.

3..Het geschil

3.1
CAK heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar tegen kwijting te betalen € 105,00 aan hoofdsom, € 1,40 aan verschenen rente en € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de totaalsom van € 154,80 vanaf 7 april 2020 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vorderingen heeft CAK – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
De betalingsverplichting van [gedaagde] vloeit voort uit de betalingsbeschikkingen/facturen zoals vermeld onder 2.2 in combinatie met de beschikking Wmo van 27 mei 2019. [gedaagde] heeft de termijnen voor bezwaar en beroep tegen deze beschikkingen ongebruikt laten verstrijken. Dit betekent dat de beschikkingen formele rechtskracht hebben verkregen, zodat de vordering tussen partijen vaststaat. [gedaagde] is, ondanks herhaalde aanmaning en sommatie, in gebreke gebleven met de tijdige en volledige betaling van de door haar aan CAK verschuldigde hoofdsom van € 105,00. Door de wanbetaling van de zijde van [gedaagde] zag CAK zich genoodzaakt haar gemachtigde in te schakelen en buitengerechtelijke incassokosten te maken. Deze kosten ten bedrage van € 48,40 (inclusief btw) dienen voor rekening van [gedaagde] te komen. Voorts maakt CAK aanspraak op de wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 1,40 aan verschenen rente, berekend tot 7 april 2020.
3.3
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaring van CAK in haar vorderingen, althans de vorderingen van CAK af te wijzen, met veroordeling van CAK in de proceskosten. [gedaagde] heeft in eerste instantie bij antwoord – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – gesteld dat zij geen huishoudelijke hulp heeft ontvangen in de perioden waar de facturen betrekking op hebben. CAK heeft dit ook niet kunnen aantonen. Dat blijkt uit het gegeven dat CAK geen aftekenlijsten van Alfa en Zorg B.V. (hierna: de zorgverlener) kan overleggen. Ook heeft [gedaagde] op 19 oktober 2019 een bevestiging van CAK ontvangen dat zij € 70,00 te veel aan eigen bijdrage betaald heeft. Onduidelijk is wat er met dat bedrag is gebeurd. Het is onlogisch om een vordering in te stellen voor een factuur met dezelfde hoofdsom. Daarbij komt dat [gedaagde] rauwelijks is gedagvaard, omdat CAK zich beroept op haar aanmaning van 24 februari 2020, maar deze zelf ingetrokken heeft bij e-mail van 23 maart 2020.
Bij dupliek heeft [gedaagde] vervolgens gesteld dat (in ieder geval) voorafgaand aan deze procedure de facturen van de zijde van CAK niet gespecificeerd waren en dat haar daardoor niet de gelegenheid geboden is om een bezwaarschrift in te dienen.
Gelet daarop hebben de beschikkingen als genoemd onder 2.3 geen formele rechtskracht gekregen, waardoor sprake is van een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht met het privaatrecht. Nu de hoofdsom niet voor toewijzing vatbaar is, dienen de overige gevorderde kostenposten hetzelfde lot te ondergaan.
3.4
Op de overige stellingen van partijen wordt – indien van belang voor de uitkomst van deze procedure – hierna teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1
[gedaagde] heeft bij dupliek gesteld dat de beschikkingen, waarbij aan haar de eigen bijdrage in rekening is gebracht nog niet onherroepelijk vaststaan, aangezien zij die beschikkingen pas in het kader van de onderhavige procedure ontvangen heeft. Bedoelde beschikkingen zijn in ieder geval door CAK bij de conclusie van repliek overgelegd, welke conclusie genomen is ter rolle van 1 augustus 2020. Niet duidelijk is of [gedaagde] naar aanleiding daarvan alsnog binnen zes weken na ontvangst van die conclusie bezwaar heeft gemaakt tegen bedoelde beschikkingen. De kantonrechter zal de zaak verwijzen naar de hierna te noemen rolzitting, opdat [gedaagde] zich daarover schriftelijk kan uitlaten en in het geval zij bezwaar heeft gemaakt, een afschrift van het bezwaarschrift in het geding kan brengen.
4.2.
Mocht blijken dat zij inderdaad alsnog bezwaar heeft gemaakt, dan stelt [gedaagde] terecht dat de bestuursrechtelijke rechtsgang nog niet is afgerond en in dat geval is er aanleiding om af te wachten tot de beschikkingen onherroepelijk zijn geworden.
4.3.
Mocht blijken dat [gedaagde] geen bezwaar heeft aangetekend, ook niet nadat zij de beschikkingen bij de conclusie van repliek had ontvangen, dan moet worden aangenomen dat de beschikkingen hoe dan ook onherroepelijk zijn geworden, aangezien op dit moment de bezwaartermijn van zes weken in ieder geval verstreken is. In het geval geen bezwaar is aangetekend kan de stelling van [gedaagde] dat aan haar geen zorg is verleend in dit geding niet meer beoordeeld worden. Dat verweer had [gedaagde] moeten voeren in de bestuursrechtelijke procedure. Een en ander kan in dit geding niet meer beoordeeld worden, nu in dit geding – in dat geval – uitgegaan moet worden van de formele rechtskracht van de beschikkingen. In dat verband verwijst de kantonrechter naar de uitspraak van de Hoge Raad van 16 mei 1986, AB 1986, 573 inzake Heesch/Van den Akker.
4.4
[gedaagde] heeft bij haar conclusie van dupliek nog producties overgelegd. CAK heeft nog geen gelegenheid gehad zich daarover uit te laten. De kantonrechter acht het noodzakelijk om CAK die gelegenheid alsnog te bieden, waarbij het name op de weg van CAK ligt om te reageren op productie 9 en de stelling van [gedaagde] dat de zorgverlener Alfa en Zorg teveel gedeclareerde bedragen aan CAK heeft terugbetaald. Als dat het geval is, heeft dat mogelijk consequenties voor de vordering van CAK op [gedaagde] en CAK dient zich daarover gemotiveerd uit te laten.
4.5.
De kantonrechter zal de zaak verwijzen naar de hierna te noemen rolzitting, zodat beide partijen zich schriftelijk kunnen uitlaten, waarbij reeds nu wordt bepaald dat geen verder uitstel aan partijen zal worden verleend, behoudens het geval dat blijkt dat de wederpartij schriftelijk akkoord gaat met verdere aanhouding van de procedure. Vervolgens zal de kantonrechter, alvorens eindvonnis te wijzen, beide partijen nog de gelegenheid bieden zich over elkaars stellingen uit te laten op een nader te bepalen rolzitting.
4.6.
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van het geding aangehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 4 december 2020opdat CAK zich schriftelijk kan uitlaten omtrent het gestelde in rechtsoverweging 4.4. en [gedaagde] schriftelijk kan reageren op het gestelde in rechtsoverweging 4.1;
bepaalt reeds nu dat aan partijen geen verder uitstel zal worden verleend, tenzij blijkt dat de wederpartij met het verzoek om aanhouding schriftelijk instemt;
bepaalt tevens dat partijen vervolgens nog in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk te reageren op elkaars nadere stellingen, in verband waarmee de zaak zal worden verwezen naar een nader te bepalen rolzitting;
houdt iedere verdere beslissing in dit stadium van het geding aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240/710