ECLI:NL:RBROT:2020:9738

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
8275554 CV EXPL 20-2285
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontruiming en herstelkosten huurovereenkomst met betrekking tot gebreken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2020, is een geschil aan de orde tussen een eiser en twee gedaagden met betrekking tot een huurovereenkomst. De eiser had een vordering ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, maar deze vordering is aangehouden vanwege de coronamaatregelen. Tijdens de aanhouding hebben de gedaagden de huurovereenkomst zelf opgezegd, waardoor de vordering tot ontruiming niet langer relevant was. De eiser heeft vervolgens zijn eis vermeerderd met een bedrag van € 14.560,30 voor herstelkosten van mutatieschade aan het gehuurde, die volgens hem door de gedaagden zijn veroorzaakt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden geen verweer hebben gevoerd tegen de eisvermeerdering en dat zij in gebreke zijn gebleven om het gehuurde in oorspronkelijke staat op te leveren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gevorderde kosten voor herstelwerkzaamheden niet buitensporig zijn en heeft het bedrag van € 14.560,30 toegewezen. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 968,78 toegekend voor gederfde huurinkomsten, omdat de eiser het gehuurde niet opnieuw kon verhuren door de gebreken.

De kantonrechter heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van in totaal € 15.529,08, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft hen ook in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.J.L.M. van der Wildt en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8275554 CV EXPL 20-2285
uitspraak: 2 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M.P. Harten, advocaat te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde,
en
2. [gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde,
beiden procederend in persoon.
Eiser blijft hierna aangeduid als “ [eiser] ” en gedaagden blijven hierna gezamenlijk aangeduid als “ [gedaagden] ”. Afzonderlijk blijven gedaagden hierna aangeduid als “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 24 april 2020 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte vermeerdering/wijziging van eis, met producties.
[gedaagden] heeft, alhoewel daartoe
tweemaalin de gelegenheid te zijn gesteld, niet gereageerd op de akte vermeerdering/wijziging van eis.
1.2
Hierna is de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling van het geschil

2.1
Verwezen wordt naar hetgeen omtrent het tussen partijen gerezen geschil is overwogen en beslist in het tussenvonnis, bij welke overwegingen en beslissingen de kantonrechter blijft. [eiser] heeft zijn eis (na het tussenvonnis) bij akte gewijzigd en vermeerderd. Op grond van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de eiser zolang de rechter nog geen eindvonnis gewezen heeft, bevoegd zijn eis of gronden daarvan schriftelijk bij conclusie of akte ter rolle te veranderen of vermeerderen.
De eiswijziging en eisvermeerdering van [eiser] zullen daarom worden meegenomen in de verdere beoordeling van het geschil.
2.2
De kantonrechter heeft de beslissing ten aanzien van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde aangehouden, in overeenstemming met de tot 1 juni 2020 geldende ‘Tijdelijke regeling voor handel- en kantonzaken in verband met het coronavirus’. Gebleken is echter dat [gedaagden] de huurovereenkomst bij aangetekende brief d.d. 30 maart 2020 heeft opgezegd tegen 1 mei 2020. Op 30 april 2020 heeft de eindoplevering plaatsgevonden. Gelet op deze ontwikkelingen heeft [eiser] zijn vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde ingetrokken. De kantonrechter zal derhalve niet meer nader ingaan op deze vordering.
2.3
Voorts heeft [eiser] zijn eis vermeerderd met een bedrag van € 14.560,30 ter zake herstelkosten van mutatieschade aan het gehuurde. [eiser] voert daartoe aan dat deze schade is veroorzaakt door [gedaagden] en stelt daarbij, onder overlegging van een offerte c.q. opnamestaat van aannemersbedrijf Hermes Werkt d.d. 5 mei 2020, het schadebedrag vast op een bedrag van € 14.560,30.
2.4
Van belang is het antwoord op de vraag of de gevorderde kosten behoren tot het ‘normale’ onderhoud dat voor rekening van de verhuurder komt óf dat sprake is van door een huurder veroorzaakte schade welke voor zijn rekening komt. Vooropgesteld dient te worden dat [gedaagden] in de procedure geen verweer heeft gevoerd ten aanzien van de stelling van [eiser] zoals is omschreven in rechtsoverweging 2.3, wat in beginsel met zich brengt dat [gedaagden] als huurder aansprakelijk wordt geacht voor de gevorderde schade. In ogenschouw wordt daarbij nog genomen dat [gedaagden] in het kader van de schadebeperkingsplicht ruimschoots door [eiser] in de gelegenheid is gesteld om het gehuurde eigenhandig te herstellen. Niet is gebleken dat dit is gebeurd. Ook was [gedaagden] niet aanwezig op zowel de – door de verhuurmakelaar georganiseerde – vóórinspectie als op de uiteindelijke eindinspectie. Als [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] het niet eens waren met de verschuldigdheid of de hoogte van de schade aan het gehuurde, dan had het op hun weg gelegen om tijdens voornoemde inspecties dan wel in de procedure gemotiveerd verweer te voeren ten aanzien van de gevorderde kosten.
2.5
In de offerte d.d. 5 mei 2020 staan 26 kostenposten vermeld die gezamenlijk de hoofdsom van € 14.560,30 vertegenwoordigen. De gevorderde kostenposten zien op noodzakelijke herstelwerkzaamheden en de genoemde bedragen zijn niet buitensporig hoog, waardoor het bedrag van € 14.560,30 toegewezen zal worden. Daarbij dient wel de kanttekening te worden geplaatst dat indien [eiser] een waarborgsom heeft ontvangen bij de aanvang van de huurovereenkomst en hij deze nog niet heeft terugbetaald, de waarborgsom in mindering strekt op hetgeen hij aan [gedaagden] verschuldigd is.
2.6
Aangezien [gedaagden] tekortgeschoten is in de verplichting het gehuurde in oorspronkelijke staat op te leveren, behoudens normale gebruikssporen, dient [gedaagden] de schade die hierdoor voor [eiser] is ontstaan, te vergoeden. Onder het begrip schade valt ook gederfde huurinkomsten. Gelet op de door [eiser] aangevoerde gebreken, kon hij het gehuurde niet aansluitend aan het vertrek van [gedaagden] opnieuw verhuren. De door [eiser] gestelde periode waarin hij bezig is geweest met de uitvoering van herstelwerkzaamheden, te weten één maand, wordt redelijk geacht. Aan schade wegens huurderving wordt daarom een bedrag van € 968,78 toegekend.
2.7
De wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
2.8
[gedaagden] zal als de in het (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van [eiser] . De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:335) de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich ook vooraf laten begroten.

3..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 15.529,08, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 341,03 aan verschotten (€ 236,00 griffierecht + € 105,03 explootkosten) en € 450,00 (1,5 salarispunt à € 300,00) aan salaris voor de gemachtigde, genoemde bedragen te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf veertien dagen na de uitspraak van het vonnis tot aan de dag der voldoening, en tevens, indien [gedaagden] niet binnen 14 dagen na de datum van het onderhavige vonnis (vrijwillig) aan dit vonnis heeft voldaan, een bedrag van € 120,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240