ECLI:NL:RBROT:2020:967
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking van vergunning door de Autoriteit Financiële Markten en voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoekster] tegen de intrekking van haar vergunning door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De AFM had op 10 december 2019 besloten de vergunning van [verzoekster] in te trekken, omdat deze niet langer voldeed aan de vereisten van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
Tijdens de zitting op 21 januari 2020 is [verzoekster] vertegenwoordigd door haar gemachtigden, terwijl de AFM ook vertegenwoordigd was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster] sinds juli 2008 over een vergunning beschikte, maar dat er ernstige tekortkomingen waren in het beleid van [verzoekster], wat leidde tot de intrekking van de vergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de AFM voldoende gemotiveerd had aangetoond dat de vergunning terecht was ingetrokken en dat er geen aanleiding was om deze intrekking te schorsen.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter besloten dat de afwikkeltermijn van zes maanden, die aan de intrekking was verbonden, niet langer geldt. In plaats daarvan zal de afwikkeltermijn beginnen op de datum van het besluit op de vergunningaanvraag van [naam beheerder]. Dit biedt [verzoekster] de mogelijkheid om haar activiteiten af te wikkelen zonder onmiddellijk in liquidatie te hoeven gaan. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de AFM de aantekening in haar register moet aanpassen, zodat deze de huidige situatie van [verzoekster] correct weergeeft. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 februari 2020.