ECLI:NL:RBROT:2020:9256

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
10/751051-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs van cocaïne-import op ECT-terrein

In deze strafzaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte op het ECT-terrein in Rotterdam werd aangetroffen in een lege container. De tenlastelegging betrof de voorbereiding van de import van cocaïne, maar de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De rechtbank stelde vast dat er geen drugs waren aangetroffen en dat er geen bewijs was dat de verdachten daadwerkelijk betrokken waren bij de smokkel van cocaïne. De verklaringen van de verdachten werden als ongeloofwaardig beoordeeld, en de rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid op het terrein niet automatisch betekende dat het om cocaïne ging. De rechtbank benadrukte dat de verdachte het recht heeft om te zwijgen en dat er meer bewijs nodig is om te concluderen dat het om cocaïne ging. Gezien het gebrek aan bewijs leidde dit tot een vrijspraak van de verdachte. De rechtbank merkte op dat de maatschappelijke uitkomst van de zaak onwenselijk was, maar dat het de taak van de rechter was om binnen het bestaande wettelijke kader recht te doen. De voorlopige hechtenis van de verdachte was eerder opgeheven op 20 augustus 2020.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/751051-20
Datum uitspraak: 26 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde een locatieverbod ten aanzien van de Maasvlakte in Rotterdam.

4..Waardering van het bewijs

Op 2 mei 2020 om circa 04.45 uur is de verdachte, samen met zijn medeverdachte, aangehouden op de ECT containerterminal op de Maasvlakte. Ze bevonden zich op dat moment in een container, ieder in een slaapzak. Tussen hen in stonden twee tassen en lagen powerbanks en telefoons. Verder vond de politie in de container eten, drinken, kniptangen, schroevendraaiers, een dopsleutelset, werkhandschoenen en tape.
Onder de gevonden telefoons waren twee Nokia telefoons. Het gaat om goedkope toestellen die 20 jaar geleden veel werden gebruikt, maar die tegenwoordig nauwelijks meer voor normaal gebruik verkocht worden. Er zaten prepaid telefoonnummers in die pas enkele uren voor de aanhouding in gebruik waren genomen. Met de politie concludeert de rechtbank dat het om organisatietelefoons gaat.
Over de reden van hun aanwezigheid op het ECT-terrein is door beide verdachten verklaard. Hun verklaringen zijn, ieder voor zich en gezamenlijk, ongeloofwaardig. De verdachte zegt dat hij was komen lopen vanuit Spijkenisse – rechtbank: dat is bijna 30 km – en dat hij op het ECT-terrein was om naar boten te kijken. Dat verklaart echter nog niet waarom de verdachte midden in de nacht in een container is aangetroffen. De verdachte verklaart ook dat hij de medeverdachte – die hij kende van een viszaak uit Rotterdam-Zuid – toevallig bij de container tegenkwam. Alleen al het aantal containers in de haven maakt dit ongeloofwaardig. Daarbij komt dat de verdachte eerder op een containerterminal is aangehouden zonder dat hij daar iets te zoeken had. Dit alles maakt de verklaring van de verdachte volstrekt ongeloofwaardig.
De medeverdachte zegt dat hij vanuit Oostvoorne naar huis liep. In zijn lezing is hij dus – mede onder invloed van alcohol – verkeerd gelopen. Dat verklaart echter niet hoe hij vervolgens op een met een hek afgesloten terrein is gekomen in het havengebied. Dat alleen al maakt zijn verklaring ongeloofwaardig. Daarbij komt dat ook de medeverdachte al vijf keer eerder is aangetroffen op een containerterminal waar hij niets te zoeken had. Ook in eerdere gevallen zei hij veelal verdwaald te zijn, in één geval werd hij aangehouden toen hij in een auto probeerde mee te rijden het terrein op. Dit alles maakt ook de verklaring van de medeverdachte volstrekt ongeloofwaardig.
Dat er in de Rotterdamse haven op grote schaal verdovende middelen per container worden gesmokkeld en dat daarbij in een deel van de gevallen uithalers worden gebruikt, is een feit van algemene bekendheid en is de rechtbank ook ambtshalve bekend. In het dossier bevindt zich een sfeerproces-verbaal waarin deze werkwijze, voor zover nodig, nader wordt toegelicht. Daaruit blijkt onder meer dat het gros van de uithalersincidenten plaatsvindt (op de containerterminals, zoals het ECT-terrein) op de Maasvlakte. Uit onderzoek van de politie blijkt dat – voor zover bekend – nooit eerder in een container op het ECT-terrein ingebroken is geweest om andere goederen dan verdovende middelen weg te nemen. Eén van de methodes die uithalers gebruiken, is die van stashlocatie. Steeds vaker treffen politie- en douanemedewerkers uithalers aan die zich kennelijk voor langere tijd op het haventerrein willen ophouden. Tassen met eten en drinken, powerbanks en slaapzakken worden geregeld aangetroffen, alsmede containers waar duidelijke sporen van lang verblijf zichtbaar zijn. De periode van verblijf wordt op enkele dagen geschat. De containers die gelost zijn op dat terrein en waar de drugs in verstopt zijn, worden vervolgens in etappes leeggehaald en in kleine hoeveelheden naar het achterland gebracht.
Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank slechts één conclusie getrokken worden: de verdachte en de medeverdachte waren op het ECT-terrein als uithalers. Zij waren daar, onder aansturing van een smokkelorganisatie, om verdovende middelen uit een container te halen. De raadsman heeft betoogd dat er ook andere goederen dan verdovende middelen in containers worden gesmokkeld en daarin heeft hij zonder meer gelijk. Echter, het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte past zo naadloos bij de gebruikelijke wijze van uithalen van verdovende middelen, dat het aan de verdachte is om een eventueel alternatief concreet handen en voeten te geven. Smokkel van bedreigde diersoorten, diefstal van iPhones of ivoor, zoals – overigens zonder nadere concrete, zaakspecifieke onderbouwing door de verdediging is gesuggereerd – kunnen dan ook uitgesloten worden als doel van de uithaalactie.
De vervolgvraag is welke verdovende middelen het betreft en daar wreekt zich dat de tenlastelegging het uitsluitend heeft over cocaïne. Er is in dit dossier geen link met daadwerkelijk aangetroffen drugs of zelfs maar met enige specifieke container (anders dan de lege container waarin de verdachte en de medeverdachte schuilden). Ook zijn er geen tapgesprekken of andere bewijsmiddelen waaruit direct of indirect afgeleid kan worden dat het om cocaïne gaat. Het feit dat er een risicoschip uit Zuid-Amerika bij de ECT-terminal werd verwacht – blijkens het dossier werd de aankomst verwacht van een schip met die herkomst waarop al vaker ‘verdovende middelen’ waren aangetroffen – is onvoldoende om te concluderen dat het dus om dat schip en/of om cocaïne gaat. Daarbij komt dat het in het genoemde sfeerproces-verbaal in zijn algemeenheid gaat om ‘verdovende middelen’, met toevoegingen ‘zoals cocaïne’ en ‘in veel gevallen (…) cocaïne’.
De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of het feit dat de verdachte geen uitleg geeft over de te smokkelen drugs, betekent dat ervan uitgegaan mag worden dat het cocaïne en geen andere drugs betreft. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Uitgangspunt is immers dat een verdachte het recht heeft om te zwijgen. Pas als er sprake is van een omstandigheid die op zichzelf redengevend voor een veroordeling kan zijn en de verdachte geen verklaring geeft die dit ‘neutraliseert’, kan het zwijgen meewegen bij de bewijswaardering (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7372). De rechtbank is van oordeel dat de aanwezigheid op het ECT-terrein wel redengevend is voor de conclusie dat het ging om verdovende middelen, maar niet voor de conclusie dat het cocaïne betreft. Daarvoor is meer nodig.
Kortom, er is onvoldoende bewijs voor het feit zoals de officier van justitie dat ten laste heeft gelegd (kort gezegd: voorbereiding van specifiek cocaïne-import).
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Maatschappelijk gezien is de uitkomst van deze strafzaak onwenselijk. De verdachte was immers als uithaler op het ECT-terrein en dit kan niet losgezien worden van de internationale handel in verdovende middelen. Indien en zolang de wetgever echter geen regeling tot stand heeft gebracht – zoals de Minister van Justitie en Veiligheid als voornemen heeft geuit (zie Kamerstukken II 2018/19, 29 911, nr. 220, p. 6) – om de aanwezigheid daar passender te kunnen bestraffen dan met een boete op grond van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (‘verboden toegang’), is het de taak van de rechter om binnen het bestaande wettelijke kader recht te doen. Dit leidt, bij deze tenlastelegging en met de in dit dossier vaststaande feiten en omstandigheden, tot een vrijspraak.

5..Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis is bij beslissing van 20 augustus 2020 opgeheven.

6..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Sengezken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 augustus 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 02 mei 2020 te Maasvlakte Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- over het hek van de Kramer Terminal geklommen en/of
- ( vervolgens) zich (onbevoegd) op het terrein van ECT Delta Terminal,
gevestigd aan de Europaweg te Rotterdam tussen het containerstack, begeven
en/of
- zich (onbevoegd) in een container begeven en/of
- diverse levensmiddelen en/of slaapzakken en/of telefoons en/of powerbanks
en/of kniptangen en/of schroevendraaiers en/of een dopsleutel set en/of
handschoenen en/of tape voorhanden gehad;