ECLI:NL:RBROT:2020:9174

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
8463390 CV EXPL 20-12290
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft eiseres, een onderneming, gedaagde aangesproken voor onbetaalde facturen die voortvloeien uit een onderhoudscontract voor waterpompinstallaties. Eiseres heeft in de periode van 20 november 2018 tot 3 januari 2020 negen facturen verzonden, maar gedaagde heeft slechts een deel van deze facturen voldaan. Eiseres heeft gedaagde gesommeerd om een totaalbedrag van € 9.550,47 te betalen, bestaande uit hoofdsom, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de hoofdsom onjuist is berekend en dat er al betalingen zijn gedaan die niet zijn meegenomen in de vordering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde acht van de negen facturen heeft voldaan, maar dat er nog een bedrag van € 1.328,69 openstaat. Daarnaast heeft de rechter de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 761,50, wat 15% van de toewijsbare hoofdsom bedraagt. De rechter heeft geoordeeld dat eiseres niet twee keer kosten en rente kan vorderen over dezelfde facturen. Uiteindelijk is gedaagde veroordeeld tot betaling van in totaal € 2.090,19, inclusief wettelijke handelsrente over de openstaande facturen en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8463390 CV EXPL 20-12290
uitspraak: 18 september 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 2 april 2020,
gemachtigde: mr. R.W.F. Heijmeriks te Spijkenisse,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.H.J. Vissers te Baambrugge.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de akte vermindering van eis;
 de conclusie van antwoord, met producties;
 de conclusie van repliek tevens houdende vermindering van eis, met producties;
 de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiseres] heeft met [gedaagde] met ingang van 1 oktober 2017 een onderhoudscontract gesloten met betrekking tot verplichte inspecties en onderhoud aan de waterpompinstallaties, die zijn geplaatst op de adressen genoemd in bijlage 1 bij het onderhoudscontract (productie 1 bij de dagvaarding).
2.2
Op het onderhoudscontract zijn de algemene handelsvoorwaarden van [eiseres] van toepassing (productie 2 bij de dagvaarding).
2.3
In de periode van 20 november 2018 tot 3 januari 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] negen facturen gestuurd voor een bedrag van in totaal € 8.051,25 (productie 3 bij de dagvaarding).
2.4
Op 27 januari 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een aanmaning verstuurd. In deze aanmaning staat een overzicht van de oorspronkelijke factuurbedragen, vermeerderd met kosten en rente die [gedaagde] volgens [eiseres] aan haar verschuldigd is.
2.5
Bij aangetekende brief van 10 maart 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd om binnen veertien dagen een totaalbedrag van € 9.550,47 aan haar te voldoen, bestaande uit € 8.051,24 aan hoofdsom, € 291,55 aan wettelijke handelsrente en € 1.207,68 aan buitengerechtelijke incassokosten.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] heeft - na twee maal vermindering van eis - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 2.989,24 (te weten € 1.490,01 aan hoofdsom, € 291,55 aan verschenen rente berekend tot en met 29 februari 2020 en € 1.207,68 aan buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over het saldo van iedere factuur vanaf 1 maart 2020 tot aan de datum van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Ten tijde van de dagvaarding was de opeisbare hoofdsom € 8.051,24. Pas na het uitbrengen van de dagvaarding heeft [gedaagde] een deel van de facturen voldaan. Conform haar algemene handelsvoorwaarden heeft [eiseres] in de factuur met nummer 184021 de rente en kosten over de diverse nog openstaande facturen in rekening gebracht bij [gedaagde] . Van de factuur met nummer 184021 staat nog een bedrag van € 1.490,01 open. Op grond van haar algemene handelsvoorwaarden heeft [eiseres] recht op vertragingsrente van 2,5% per maand, maar om haar moverende redenen beperkt zij de vordering tot de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW. Op grond van de algemene handelsvoorwaarden is [gedaagde] aan [eiseres] 15% van de oorspronkelijke hoofdsom (€ 8.051,24) aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, wat neerkomt op € 1.207,68. [eiseres] heeft geprobeerd buiten rechte te komen tot incassering, maar dit heeft niet geleid tot betaling door [gedaagde] . Dat [gedaagde] na de dagvaarding betalingen heeft verricht, is niet van invloed op de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten. Voor matiging van de buitengerechtelijke incassokosten bestaat volgens [eiseres] dan ook geen aanleiding.
3.3
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. In de eerste plaats heeft [eiseres] de hoofdsom onjuist berekend. Factuur 186864 is op 6 november 2019 en 5 december 2019 voldaan. Factuur 182693 is op 7 november 2019 deels voldaan en het restant van € 112,48 is voldaan op 15 april 2020. Op 15 april 2020 zijn ook de facturen 185288, 186833, 186862, 186868, 200062, 200063 voldaan. Op 27 mei 2020 heeft nog een nabetaling van € 1.582,62 plaatsgevonden. Daarmee is in totaal zelfs € 289,19 te veel betaald. Daarnaast is de berekening van de buitengerechtelijke incassokosten onjuist. In factuur 184021 staan al buitengerechtelijke incassokosten en ook rentekosten genoemd. In de dagvaarding wordt deze factuur bij hoofdsom gerekend en vordert [eiseres] over het totaal nogmaals 15% buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] verzoekt matiging van die kosten, omdat door de gemachtigde van [eiseres] maar één brief is verstuurd en dat niet veel werk is. Ten slotte is ook de wettelijke handelsrente over een te hoog bedrag gerekend en heeft [eiseres] niet inzichtelijk gemaakt hoe zij tot haar berekening is gekomen.

4..De beoordeling

de hoofdsom

4.1
[gedaagde] heeft inmiddels acht van de negen in 2.3 genoemde facturen voldaan. Zij heeft alleen de factuur van 25 februari 2019 met nummer 184021 met een factuurbedrag van € 1.388,66 (zonder bijkomende kosten) onbetaald gelaten. [eiseres] vordert, na twee keer vermindering van eis, thans nog een hoofdsom bestaande uit dat factuurbedrag plus een bedrag van € 101,35 aan verschenen rente, in totaal dus € 1.490,01.
4.2
De factuur van 25 februari 2019 ziet niet op diensten die [eiseres] volgens het onderhoudscontract aan [gedaagde] heeft geleverd, maar uitsluitend op rente en buitengerechtelijke incassokosten die voortvloeien uit andere facturen aan [gedaagde] , die volgens [eiseres] - onweersproken - op 25 februari 2019 nog open stonden. Op de factuur staan zes andere factuurnummers met daarbij telkens vermeld bedragen aan kosten en aan rente.
4.3
[eiseres] heeft vijf van die zes facturen (te weten die met nummers 183057, 183366, 183368, 183435 en 183463) niet in het geding gebracht en ook niet ten grondslag gelegd aan de in deze procedure gevorderde hoofdsom. Daarmee gaat het verweer van [gedaagde] , dat [eiseres] twee maal buitengerechtelijke incassokosten en rentekosten van haar probeert te verkrijgen, voor wat betreft die vijf factuurnummers niet op.
Nu [gedaagde] de verschuldigdheid van de aan die vijf facturen gerelateerde bedragen aan kosten en rente, zoals genoemd in de factuur van 25 februari 2019, bovendien niet heeft betwist, ligt dit deel van de vordering - te weten € 1.388,66 minus (€ 54,62 + € 5,35) = € 1.328,69 - reeds hierom voor toewijzing gereed.
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] de zesde factuur - met nummer 182693 voor een bedrag van € 364,16 - inmiddels heeft betaald, zij het na het verstrijken van de vervaldatum en deels zelfs pas na het uitbrengen van de dagvaarding. Dit betekent dat [gedaagde] met betrekking tot die factuur in beginsel ook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over € 364,16 aan [eiseres] verschuldigd is.
Nu factuurnummer 182693 echter ten grondslag is gelegd aan de oorspronkelijke hoofdsom, zal de kantonrechter - onder verwijzing naar hetgeen zij in 4.6 tot en met 4.9 zal oordelen over de gevorderde rentekosten en buitengerechtelijke incassokosten – de vordering voor wat betreft het restant van het factuurbedrag (€ 59,97) afwijzen.
de wettelijk rente en buitengerechtelijke incassokosten over de oorspronkelijke hoofdsom
4.5
De bij dagvaarding gevorderde bedragen aan wettelijke handelsrente (€ 291,55) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.207,68) zijn berekend over de oorspronkelijke hoofdsom van € 8.051,24.
Van die hoofdsom maakt ook deel uit de factuur van 25 februari 2019 met nummer 184021. Zoals eerder overwogen is factuurbedrag van € 1.388,66 (zonder bijkomende kosten) echter uitsluitend opgebouwd uit rentekosten en buitengerechtelijke incassokosten. Dit betekent dat [eiseres] het desbetreffende factuurbedrag niet bij de berekening van de verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten heeft mogen betrekken, omdat zij aldus twee maal rente en kosten vordert. Het na wijziging van eis gevorderde bedrag van € 101,35 aan verschenen rente wordt daarom afgewezen.
Voor wat betreft factuur 186864 (van 14 november 2019), stelt [gedaagde] terecht dat deze op 5 december 2019 geheel is voldaan en dat dit binnen de vervaltermijn van 30 dagen was. Dit betekent dat [eiseres] ook het desbetreffende factuurbedrag van € 1.585,92 niet bij de berekening van de verschenen rente heeft mogen betrekken.
[gedaagde] stelt zich dus terecht op het standpunt dat [eiseres] over een te hoog bedrag aan (oorspronkelijke) hoofdsom de verschenen wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten heeft berekend. Het voorgaande betekent dat de hoofdsom waarover [gedaagde] in beginsel wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW en buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd een bedrag betreft van € 5.076,66, te weten de oorspronkelijke hoofdsom € 8.051,24 minus (€ 1.388,66 + € 1.585,92).
de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW
4.6
Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde verschenen rente van € 291,55 is berekend over een te hoge hoofdsom. De wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen als hierna vermeld.
4.7
De gevorderde verschenen rente en lopende rente wordt als op de wet gegrond toegewezen, zij het alleen voor wat betreft de facturen 182693 (€ 364,16), 185288 (€ 245,92), 186833 (€ 1.128,99), 186862 (€ 1.050,80), 186868 (€ 1.625,94), 200062 (€ 271,77) en 200063 (€ 389,09).
de buitengerechtelijke incassokosten
4.8
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van 15% van de toewijsbare hoofdsom. Uit 4.5 volgt dat dit een bedrag betreft van € 5.076,66, te weten de optelsom van de facturen 182693, 185288, 186833, 186862, 186868, 200062 en 200063. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal daarom, conform de algemene handelsvoorwaarden van [eiseres] , worden toegewezen tot een bedrag van € 761,50, te weten 15% van € 5.076,66. In hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd, ziet de kantonrechter geen aanleiding voor matiging van dit bedrag.
de slotsom
4.9
De slotsom is dat [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 1.328,69 dient te betalen, te weten het factuurbedrag van factuur 184021 minus € 59,97 (€ 54,62 + € 5,35), zonder bijkomende rentekosten en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast dient [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 761,50 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen. In totaal komt dit neer op een bedrag van € 2.090,19. Tot slot dient [gedaagde] de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over het saldo van de in 4.7 genoemde facturen te betalen vanaf de vervaldata van de respectieve facturen tot de dag van algehele voldoening.
Anders dan bij de andere betalingen het geval is, heeft [gedaagde] haar stelling, dat op 27 mei 2020 nog een nabetaling van € 1.582,62 heeft plaatsgevonden en dat daarmee in totaal zelfs € 289,19 te veel is betaald, niet met een betaalbewijs onderbouwd en deze betaling is door [eiseres] ook niet erkend. De kantonrechter gaat daarom aan die stelling van [gedaagde] voorbij.
de proceskosten
4.1
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] worden vastgesteld op € 582,38 aan verschotten (€ 83,38 aan dagvaardingskosten en € 499,00 aan griffierecht) en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 180,00 per punt).

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 2.090,19;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over het saldo van de facturen met nummers 182693, 185288, 186833, 186862, 186868, 200062 en 200063 vanaf de vervaldata van de respectieve facturen tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 582,38 aan verschotten en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478