Gelet op het betrouwbaarheidsgehalte van waarnemingen door getuigen in het algemeen, dienen getuigenverklaringen met de nodige behoedzaamheid te worden bezien.
Verklaringen van de getuigen, of delen daarvan, kunnen slechts voor het bewijs worden gebruikt indien ze in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de aangever op 30 juli 2017 in Dordrecht door een aantal anderen is aangevallen en daar letsel aan heeft overgehouden. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij het openlijk geweld in vereniging. Hij was daar wel aanwezig, maar hij heeft geen aandeel gehad in het tegen de aangever gepleegde geweld, aldus de verdachte.
De aangever verklaart dat hij van de verdachte een klein schopje heeft gekregen. Maar de aangever geeft ook aan dat hij het niet goed kon zien, omdat hij op de grond lag en zijn armen voor zijn hoofd hield om zijn hoofd te beschermen. Behalve de aangever wijst alleen de medeverdachte [naam medeverdachte 1] specifiek de verdachte aan als één van de personen die geweld hebben gepleegd. [naam medeverdachte 1] heeft in zijn verhoor bij de politie weliswaar verklaard dat de verdachte een schop heeft gegeven, maar eerder in dit verhoor verklaarde hij nog minder stellig: “ [naam verdachte] was er volgens mij ook bij”. Bovendien verklaren de andere getuigen onvoldoende specifiek over de rol van de verdachte en over het al dan niet door hem toegepaste geweld. Weliswaar verklaart getuige [naam getuige 2] dat ze van medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft gehoord dat de verdachte ook een trap in de rug van de aangever heeft gegeven, maar dat betreft geen eigen waarneming van deze getuige over de rol van de verdachte.
De getuige [naam getuige 1] verklaart dat zij zag dat een jongen met een witte fiets er bij betrokken was, maar niet zeker is of dit de verdachte was, aangezien zij later in haar verklaring medeverdachte [naam medeverdachte 3] noemt als de jongen met de witte fiets en niet de verdachte. Daarnaast verklaart ze dat ze niet weet of de verdachte erbij was.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangever en medeverdachte [naam medeverdachte 1] onvoldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen in het dossier. Van voldoende steunbewijs, zoals hierboven genoemd, is dus geen sprake. Dit betekent dat de rechtbank, anders dan de officier van jusititie, niet overtuigend bewezen acht dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Evenzo dient hij te worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van de aangever.