ECLI:NL:RBROT:2020:9043

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/599861 / KG ZA 20-594
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over oprichting en financiering van een dierenpension en afwikkeling van een huwelijksgemeenschap met vorderingen tot nakoming van een overeenkomst en opheffing van conservatoir beslag

In deze zaak, die op 6 oktober 2020 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eiseressen [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] een kort geding aangespannen tegen gedaagden [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], met als doel de oprichting en financiering van een dierenpension te realiseren en de afwikkeling van een huwelijksgemeenschap te bespoedigen. De eiseressen vorderden onder andere nakoming van een overeenkomst, opheffing van conservatoir beslag, medewerking aan de overdracht van onroerend goed en vestiging van een hypotheek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van eiseressen niet toewijsbaar zijn, omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in staat zijn om [naam gedaagde 2] te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de diverse geldleningen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gevorderde verklaringen voor recht en de opheffing van de beslagen niet voor toewijzing in kort geding in aanmerking komen, omdat deze vorderingen declaratoir van aard zijn. De voorzieningenrechter heeft de eiseressen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tegen [naam gedaagde 2] en hen veroordeeld in de proceskosten. In reconventie zijn de vorderingen van [naam eiseres 3] eveneens afgewezen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was voor de gevorderde rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/599861 / KG ZA 20-594
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2020
in de zaak van

1..[naam eiseres 1] ,

wonende te [woonplaats eiseres] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 2] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. M. Elmers te Brielle,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.J.A. Nieuwland te Dordrecht,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.J.J. van Dam-Lolkema te Rotterdam,
3.
[naam gedaagde 3], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan gedaagde sub 2,
kantoorhoudende te [plaatsnaam] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [naam eiseres 1] , [naam eiseres 2] , [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en de bewindvoerder genoemd. Eiseressen worden gezamenlijk [eiseressen] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding(en) van 1 september 2020, 26 augustus 2020 en 28 augustus 2020, met producties en aanvullende productie(s);
  • de eis in reconventie van [naam gedaagde 1] , met producties;
  • de producties van de bewindvoerder;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 22 september 2020;
  • de pleitnota van [eiseressen] ;
  • de pleitnota van [naam gedaagde 1] ;
  • de pleitnota van [naam gedaagde 2] ;
  • de pleitnota (spreeknotitie) van de bewindvoerder.
1.2.
In de dagvaarding staat vermeld dat [naam eiseres 1] procedeert mede in haar hoedanigheid van bestuurder van [naam eiseres 2] en er zijn ook vorderingen ingesteld ten behoeve van [naam eiseres 2] . [naam eiseres 2] is in de dagvaarding evenwel niet expliciet als eiseres aangemerkt. Desgevraagd heeft mr. Elmers ter zitting meegedeeld dat [naam eiseres 2] wel als procespartij moet worden aangemerkt. Dit is in de kop van het vonnis tot uitdrukking gebracht.
1.3.
De goederen van [naam gedaagde 2] zijn onder bewind gesteld, met benoeming van de bewindvoerder als zodanig. De vorderingen van [eiseressen] zien op onder bewind gestelde goederen. Op grond van artikel 1:438 en 1:441 BW is de bewindvoerder aan te merken als de formele procespartij. [naam gedaagde 2] zelf is procesonbevoegd. Zie ook Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525. Het feit dat [naam gedaagde 2] niet wilsonbekwaam is, maakt dat niet anders. [eiseressen] hebben zowel de bewindvoerder als [naam gedaagde 2] gedagvaard. Daarnaar gevraagd heeft mr. Van Dam-Lolkema verklaard dat zij alleen optreedt voor [naam gedaagde 2] . De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat [naam gedaagde 2] zich als belanghebbende heeft willen laten horen.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres 1] is van 19 juli 2002 tot 23 september 2016 gehuwd geweest met [naam gedaagde 2] . Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap hoort onder meer de voormalig echtelijke woning aan de [adres] en de eenmanszaak [naam bedrijf 1] en daaraan verbonden (hypothecaire) geldleningen.
2.2.
Het dierenpension werd en wordt geëxploiteerd door [naam eiseres 1] . [naam eiseres 1] wilde haar dierenpension uitbreiden en daarbij een zorgproject starten voor begeleiding en dagbesteding voor jongeren met een beperking. Mede-initiatiefnemer van het project en tevens de aannemer van de bouw van het nieuwe dierenpension is [naam bedrijf 2] , een onderneming van [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam eiseres 1] en [naam 1] waren bevriend met elkaar en met [naam gedaagde 1] .
2.3.
[naam eiseres 1] heeft [naam gedaagde 1] omstreeks februari 2016 benaderd met het verzoek om te investeren in de uitbreiding van haar dierenpension. [naam gedaagde 1] heeft zich hiertoe bereid verklaard. Een derde zou zorgdragen voor de financiering van het zorgproject.
2.4.
Partijen hebben besproken dat [naam eiseres 1] een aparte vennootschap zou oprichten, [naam eiseres 2] , dat [naam eiseres 1] de grond waarop het nieuwe dierenpension zou worden gebouwd (bekend als Sectie [sectienummer 1] ) aan [naam eiseres 2] zou overdragen en dat [naam gedaagde 1] een hypotheekrecht zou krijgen op die onroerende zaak, als onderpand voor de te verstrekken geldlening.
2.5.
Vanaf medio 2017 tot en met juni 2018 heeft [naam gedaagde 1] diverse facturen van [naam 1] voldaan, voor een totaalbedrag van € 503.677,75.
2.6.
In een in juli 2018 opgemaakte concepthypotheekakte is in artikel 5 en 6 het volgende bepaald:

5. Looptijd/Doel
De looptijd van de Overeenkomst bedraagt vijfentwintig (25) jaren vanaf de datum van terbeschikkingstelling van de eerste Tranche aan Kredietnemer.
De Lening mag uitsluitend worden aangewend ten behoeve van de financiering van de bouw/vervaardiging van het dierenpension, aan partijen genoegzaam bekend.
6. Rente lening
Kredietnemer is over het uitstaande bedrag van de Lening een rente op jaarbasis verschuldigd van (...) 4,25% (...).
De rente over de periode van drie maanden na de betreffende Trekkingsdatum, is onmiddellijk na het verstrijken van deze periode opeisbaar en dient alsdan door Kredietnemer aan Kredietgever te worden voldaan. De rente die Kredietnemer na het verstrijken van die periode verschuldigd wordt, vervalt aan het einde van ieder kwartaal, is alsdan direct opeisbaar en dient door Kredietnemer aan Kredietgever te worden voldaan.
Ter berekening van de rente wordt een jaar of kwartaal geteld op het daadwerkelijke aantal dagen dat het betreffende jaar of kwartaal telt.
2.7.
Nadien hebben [naam eiseres 1] en [naam gedaagde 1] opnieuw gesproken over (onder meer) de looptijd van de geldlening en de omvang van hypotheekbedrag. Mede in verband met de afwikkeling van de echtscheiding tussen [naam eiseres 1] en [naam gedaagde 2] is de hypotheek tot op heden niet gevestigd.
2.8.
In een door [eiseressen] gedeeltelijk overgelegde e-mail van 19 juli 2018 heeft de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ), de financieel adviseur van [naam gedaagde 1] – voor zover hier van belang – het volgende geschreven aan onder meer [naam eiseres 1] :

We wachten al weken – onze afspraak was op 28 juni 2018 – op gegevens over subsidie en investeringsbegroting.
Ik help je op weg. Er wordt gebouwd voor 1.5M, dit is inclusief € 275.000 voor de grond.
2.9.
In een door [naam eiseres 1] overgelegde begroting is onder meer opgenomen dat de totaalprijs van de opstal met grond € 1.540.248.66 bedraagt, waarop € 275.000 (de kosten van de grond) in mindering strekt, zodat € 1.265.248,66 ter financiering resteert.
2.10.
In juli of augustus 2018 is onenigheid ontstaan tussen [naam eiseres 1] en [naam gedaagde 1] .
2.11.
Na daartoe verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [naam gedaagde 1] conservatoir beslag doen leggen op de onroerende zaak, die bestaat uit de voormalig echtelijke woning (bekend als Sectie [sectienummer 2] ) met daarbij de grond met het nieuwe dierenpension in aanbouw (bekend als Sectie [sectienummer 1] ).
2.12.
Op 2 november 2018 heeft [naam gedaagde 1] bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] , waarin [naam gedaagde 1] onder meer terugbetaling van de door haar verstrekte voorschotten (te vermeerderen met de wettelijke handelsrente) heeft gevorderd. Aan deze vordering heeft [naam gedaagde 1] ten grondslag gelegd dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van geldlening is vernietigd dan wel ontbonden. In reconventie hebben [eiseressen] onder meer gevorderd om [naam gedaagde 1] te veroordelen medewerking te verlenen aan het vestigen van de hypotheek op de onroerende zaak. Daarnaast hebben [eiseressen] gevorderd dat [naam gedaagde 1] wordt veroordeeld tot betaling van de schade die zij hebben geleden als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten door [naam gedaagde 1] in haar verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening.
2.13.
Begin 2019 heeft [naam gedaagde 1] opnieuw conservatoir beslag doen leggen op de onroerende zaak.
2.14.
Bij vonnis van 4 december 2019 van deze rechtbank, verbeterd op 8 januari 2020,
is [naam gedaagde 1] in reconventie veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst van geldlening, in die dat zij het nog resterende bedrag van de overeengekomen € 1.200.000,- aan [eiseressen] ter beschikking dient te stellen in de vorm van het betalen van de facturen voor de nieuwbouw van het dierenpension en dat zij – voor zover vereist – haar medewerking moet verlenen aan het vestigen van een recht van hypotheek op het onroerende goed op het perceel. Daarnaast is [naam gedaagde 1] veroordeeld tot betaling van de schade die [eiseressen] hebben geleden als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening, nader op te maken bij staat. De vorderingen van [naam gedaagde 1] zijn afgewezen.
In dit vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen dat [naam eiseres 1] en [naam gedaagde 1] overeenstemming hadden bereikt over een hypothecaire geldlening van [naam gedaagde 1] aan [eiseressen] ter hoogte van € 1.200.000,-, tegen een rentepercentage van 4,25 %, met een looptijd van 20 jaar en met als onderpand het onroerend goed van [eiseressen] Aan de veroordeling tot medewerking aan het vestigen van de hypotheek is geen dwangsom verbonden, aangezien het moment waarop de hypotheek kan worden gevestigd afhankelijk is van de medewerking van [naam gedaagde 2] .
2.15.
Tegen dit (verbeterde) vonnis (hierna gezamenlijk: het Vonnis van 4 december 2019) heeft [naam gedaagde 1] hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep is bepaald dat arrest zal worden gewezen in december 2020.
2.16.
Bij e-mail van 5 februari 2020 heeft de advocaat van [naam gedaagde 1] aan notaris Blok verzocht om medewerking te verlenen aan het vestigen van de hypotheek.
2.17.
In verband met de verdeling van hun huwelijksgemeenschap hebben [naam eiseres 1] en [naam gedaagde 2] een gerechtelijke procedure gevoerd. Bij arrest van 1 augustus 2018 heeft Gerechtshof Den Haag bepaald dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap dient plaats te vinden conform het tussen partijen gesloten en aan het arrest gehechte convenant en addendum.
2.18.
In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de eigendom van de voormalig echtelijke woning (sectie [sectienummer 2] ) en van de grond waarop het dierenpension moet komen (sectie [sectienummer 1] ) wordt toegescheiden aan [naam eiseres 1] . Ook de Rabo OpbouwSpaarrekening wordt toegescheiden aan [naam eiseres 1] . Daarnaast worden ook een aantal (hypothecaire) geldleningen toegescheiden aan [naam eiseres 1] . Deze leningen betreffen onder meer:
  • een hypothecaire geldlening met nummer [nummer 1] ten bedrage van € 750.000;
  • een hypothecaire geldlening met nummer [nummer 2] ten bedrage van € 34.166,96;
  • een restant “lening durfkapitaal” met een negatief saldo van € 84.500;
  • een rekening-courant op rekeningnummer [bankrekeningnummer] bij Rabobank op naam van [naam bedrijf 1] met een stand van € 65.330,72;
  • een lening op naam van [naam bedrijf 1] met nummer [nummer 3] met een stand van € 287.300.
Ten aanzien van deze geldleningen is bepaald dat [naam eiseres 1] binnen zes maanden na ondertekening van het convenant ervoor dient te zorgen dat [naam gedaagde 2] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en uit de overige hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van eventuele schulden samenhangend met de echtelijke woning en de eenmanszaak.
2.19.
In 2018 heeft [naam eiseres 1] [naam gedaagde 2] en de bewindvoerder verzocht tot medewerking aan het leveren van het perceel(deel) bekend als Sectie [sectienummer 2] .
2.20.
Op 28 februari 2020 heeft [naam eiseres 1] bij deze rechtbank een kort geding aanhangig tegen [naam gedaagde 2] en de bewindvoerder. In deze procedure heeft [naam eiseres 1] nakoming van het echtscheidingsconvenant gevorderd, meer in het bijzonder medewerking aan de overdracht van de onroerende zaak waarop het dierenpension is gevestigd.
2.21.
Bij vonnis in kort geding van 26 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vorderingen van [naam eiseres 1] afgewezen. In dit vonnis heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [naam gedaagde 2] niet tot medewerking gehouden is, omdat [naam eiseres 1] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om [naam gedaagde 2] te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de diverse geldleningen.
2.22.
Op enig moment heeft mr. Elmers namens [naam eiseres 1] aan [naam gedaagde 2] en de bewindvoerder verzocht om medewerking te verlenen aan de toescheiding van de Rabo OpbouwSpaarrekening aan [naam eiseres 1] en overdracht van onroerende zaak. Hierbij heeft mr. Elmers een deels onleesbaar gemaakte hypotheekofferte verzonden aan de bewindvoerder.
2.23.
Bij brieven van 1 juni en 7 juli 2020 heeft de bewindvoerder aan de kantonrechter van deze rechtbank verzocht om een machtiging voor de gedeeltelijke nakoming van het echtscheidingsconvenant. Daarnaast heeft de bewindvoerder aan de kantonrechter gevraagd of aan de machtiging de voorwaarde kan worden gesteld dat de rest van het echtscheidingsconvenant ook binnen afzienbare tijd wordt afgehandeld.
2.24.
Bij brieven van 9 en 23 juli 2020 heeft de rechtbank het volgende geantwoord:

Namens de kantonrechter deel ik u mede dat u een en ander zult moeten uitzoeken bv. bij uw brancheorganisatie. Omdat betrokkene wilsbekwaam is zult u zijn instemming moeten hebben en bij weigering – waarvan blijkbaar vooralsnog geen sprake is – toestemming vragen bij de kantonrechter.
2.25.
Bij brief van 14 juli 2020 heeft de Rabobank aan [naam eiseres 1] meegedeeld dat zij [naam gedaagde 2] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal ontslaan, zodra de opgebouwde waarde van de verpande Rabo OpbouwSpaarrekening is afgelost op de financiering van € 750.000 met hypotheeknummer [nummer 1] . In deze brief schrijft de Rabobank verder dat zij een hypotheek heeft op de onroerende zaak bekend als sectie [sectienummer 2] .

3..Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
In conventie vorderen [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] , letterlijk overgenomen uit de dagvaarding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
1.
Voor recht wordt verklaard, dat [naam eiseres 2] gerechtigd is om uit de gelden,
welke zij ontvangt uit de door [naam gedaagde 1] te vestigen hypotheek, de betaling
van het bedrag van € 275.000,-- te financieren, dat [naam eiseres 2] aan de
[naam eiseres 1] verschuldigd is voor de aankoop van de grond van de onroerende
zaak bekend als sectie [sectienummer 1] , aan de [adres] ,
waarna [naam eiseres 1] gerechtigd is om met dit bedrag van € 275.000,-- de door de
Rabobank verstrekte schulden op naam van het dierenpension met nummer
[nummer 3] en met nummer [bankrekeningnummer] af te lossen;
2.
alle door gedaagde sub 1 gelegde beslagen onrechtmatig zijn gelegd en
gedaagde sub 1 de beslagen dient op te heffen, met de veroordeling van
gedaagde sub 1 om de algehele door [eiseressen] door dit beslag geleden
schade, nader op te stellen bij staat, te voldoen;
3.
gedaagde sub 1 wordt veroordeeld tot nakoming binnen 14 dagen na de
betekening van het in deze te wijzen vonnis van de door de Rechtbank
Rotterdam gewezen vonnissen d.d. 4 december 2019 en 8 januari 2020
(C/10/562288/ HA ZA 18-1087), en dient over te gaan tot het verlenen van haar
medewerking ter vestiging van het recht van hypotheek op de onroerende
zaak, bekend als sectie [sectienummer 1] aan de [adres] , op
straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van€ 500,00
voor elke keer dat gedaagde sub 1 na de betekening van het in deze te wijzen
vonnis weigert toestemming te geven, dan wel medewerking te verlenen, aan
de voor de vestiging van de hypotheek benodigde (rechts)handelingen;
4.
gedaagde sub 2 het geldende echtscheidingsconvenant dient na te komen en
Primair
het in deze te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm
opgemaakte akte, waarin gedaagde sub 2, volmacht afgeeft voor het notariële
transport aan [naam eiseres 1] van de onroerende zaak staande en gelegen aan de
[adres] , waarop het [naam bedrijf 1] "
(sectie [sectienummer 1] ) en het woonhuis (sectie [sectienummer 2] ) zijn gevestigd aan de notaris,
die zal zorgdragen voor het verlijden van de notariële transportakte en
gedaagde sub 3 wordt gelast om gedaagde 2 toestemming te geven om de
volmacht af te geven aan de notaris;
Subsidiair
gedaagde sub 2 en sub 3 worden gelast om hun medewerking te verlenen
aan alle (rechts)handelingen benodigd voor de levering aan [naam eiseres 1] van
de onroerende goed staande en gelegen aan de [adres]
, waarop het [naam bedrijf 1] " (sectie [sectienummer 1] )
en het woonhuis (sectie [sectienummer 2] ) zijn gevestigd, op straffe van verbeurte van
een dwangsom ter hoogte van € 500,00 voor elke keer dat gedaagden sub 2
en 3 na de betekening van het in deze te wijzen vonnis weigeren
toestemming te geven, dan wel medewerking te verlenen, aan de
voor levering van de onroerende zaak benodigde (rechts)handelingen;
Zowel primair als subsidiair met de bepaling, dat gedaagde sub 2 wordt
veroordeeld tot medeondertekening en retourneren, binnen 14 dagen na de
betekening van het in deze te wijzen vonnis, van het als productie 19 in de
procedure van het door de Rabobank opgestelde wijzigingsformulier, op
straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 500,00 voor elke
keer dat gedaagde sub 2 na de betekening van het in deze te wijzen
vonnis weigert tot medeondertekening en retourneren over te gaan;
Zowel primair als subsidiair met de bepaling, dat de kosten van de notaris voor
rekening van gedaagde sub 2 komen;
en verder met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de werkelijke proceskosten van € 7.358,30.
3.2.
Aan deze vordering leggen [eiseressen] het volgende ten grondslag.
Nadat [naam gedaagde 2] de grond voor het dierenpension heeft overgedragen aan [naam eiseres 1] , koopt [naam eiseres 2] die grond voor € 275.000,-. Met dat bedrag kan [naam eiseres 1] de leningen op naam van het dierenpension bij de Rabobank aflossen. Onder die voorwaarde is de Rabobank bereid aan [naam eiseres 1] een hypotheek te verschaffen op het woonhuis (sectie [sectienummer 2] ) voor een bedrag van € 750.000.-.
Uit de begroting en de e-mail van 19 juli 2018 van de financieel adviseur van [naam gedaagde 1] volgt dat de aankoop van de grond begrepen is in de financiering door [naam gedaagde 1] . De grond is nodig voor de bouw van het dierenpension. Het standpunt van [naam gedaagde 1] dat zij op grond van de hypotheekakte niet gehouden is de grond te financieren is daarom ongegrond.
Uit de stukken blijkt dat tussen [eiseressen] en [naam gedaagde 1] overeenstemming bestaat over de te vestigen hypotheek. [naam gedaagde 1] werkt tegen. Zij moet daarom worden veroordeeld tot medewerking aan het vestigen van de hypotheek.
Aangezien de vorderingen van [naam gedaagde 1] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis zijn afgewezen, heeft zij geen vorderingen op [eiseressen] Het gelegde beslag is daarom onrechtmatig. Zonder opheffing van het beslag kan de overdracht van de onroerende zaak door [naam gedaagde 2] aan [naam eiseres 1] niet plaatsvinden en kunnen ook de hypotheken niet worden gevestigd. De te maken belangenafweging valt daarom uit in het voordeel van [eiseressen]
Hoewel [naam eiseres 1] [naam gedaagde 2] en de bewindvoerder daartoe heeft verzocht, hebben zij hun medewerking geweigerd aan de overdracht van de onroerende zaak. De situatie is ten opzichte van het eerdere kort geding tegen [naam gedaagde 2] in zoverre veranderd dat [naam eiseres 1] een deel van de hypothecaire leningen heeft afgelost en dat zij met de nieuwe hypothecaire lening van de Rabobank en de lening van [naam gedaagde 1] een ander deel van de leningen kan aflossen, zodat [naam gedaagde 2] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden ontslagen. Vervolgens kan [naam gedaagde 2] ook worden ontheven uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld uit durfkapitaal. De door [naam eiseres 1] voorgestelde (gefaseerde) eigendomsoverdracht is daarom niet nadelig voor [naam gedaagde 2] . [naam gedaagde 2] en de bewindvoerder dienen daarom mee te werken aan de overdracht van de onroerende zaak aan [naam eiseres 1] .
Aangezien [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] de totstandkoming van het nieuwe dierenpension bewust tegenwerken, dienen zij te worden veroordeeld in de reële proceskosten.
3.3.
[naam gedaagde 1] en de bewindvoerder voeren ieder voor zich gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, ieder met veroordeling van [eiseressen] in de proceskosten.
3.4.
[naam gedaagde 1] voert het volgende aan.
De gevorderde verklaringen voor recht en de verwijzing naar de schadestaatprocedure lenen zich niet voor toewijzing in kort geding. [naam gedaagde 1] erkent dat het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis moeten worden nagekomen. [naam gedaagde 1] is ook bereid haar medewerking te verlenen aan het vestigen van de hypotheek, die immers ook in haar belang is. Partijen zijn evenwel niet overeengekomen dat het resterende deel van de door [naam gedaagde 1] te verstrekken geldlening wordt aangewend voor de aankoop van de grond of voor de financiering van de verdeling van de gemeenschap tussen [naam eiseres 1] en [naam gedaagde 2] . Zoals partijen zijn overeengekomen mag deze lening uitsluitend worden aangewend ten behoeve van de financiering van de bouw/vervaardiging van het dierenpension. Voor de gevorderde proceskostenveroordeling bestaat geen grond, aangezien er van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen geen sprake is.
3.5.
De bewindvoerder voert het volgende aan.
De bewindvoerder is bereid om mee te werken aan de overdracht van de onroerende zaak mits [naam gedaagde 2] daarbij geen risico loopt en hij wordt ontslagen uit alle hoofdelijke aansprakelijkheden. Hoewel daartoe verzocht heeft [naam eiseres 1] hierover geen duidelijkheid gegeven. Ook de Rabobank heeft geen duidelijkheid kunnen of willen geven. Zo is tot op heden niet duidelijk of de overdracht van de grond ( [sectienummer 1] ) gelijktijdig zal plaatsvinden met de vestiging van de hypotheek van de Rabobank en/of [naam gedaagde 1] . Ook heeft de bewindvoerder geen bewijsstukken gezien voor de stelling dat [naam gedaagde 2] zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor het durfkapitaal. Het verwijt van [naam eiseres 1] dat de bewindvoerder nalatig is, is niet juist.
3.6.
In reconventie vordert [naam eiseres 3] [verweersters] te veroordelen:
I. om hun medewerking te verlenen aan het vestigen van het recht van hypotheek op de onroerende zaak, bekend als sectie [sectienummer 1] aan de [adres] op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 500,-- voor elke dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat gedaagden in reconventie na betekening van het in deze te wijzen vonnis weigeren althans in gebreke blijven met het verlenen van medewerking aan het vestigen van de hypotheek zoals vastgelegd in productie 7 bij de dagvaarding, met dien verstande dat het totale bedrag van de lening € 1.200.000,-- en de looptijd 20 jaar bedraagt.
II. tot betaling, hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten,
zonnodig bij wijze van voorlopige voorziening als voorschot, van de tot 1 juli 2020 opgekomen rente op de reeds verstrekte lening, ten bedrage van € 49.298,46.
met veroordeling van [verweersters] in de proceskosten.
3.7.
Aan deze vordering legt [naam eiseres 3] het volgende ten grondslag.
Gelet op de reeds door haar betaalde bedragen heeft [naam eiseres 3] er belang bij dat de hypotheek wordt gevestigd.
Onderdeel van de tussen [naam eiseres 3] en [verweersters] gesloten overeenkomst is dat [naam eiseres 1] een rente van 4,25% per jaar voldoen. Ondanks betalingsverzoeken hebben [naam eiseres 1] nog geen rente betaald. De tot op 1 juli 2020 opgekomen rente bedraagt € 49.298,46.
3.8.
[verweersters] voeren gemotiveerd verweer en concluderen tot afwijzing van het gevorderde.
3.9.
Op de stellingen van partijen zowel in conventie als in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in conventie en in reconventie

In conventie

4.1.
De vorderingen van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] hebben betrekking op het vestigen van een hypotheek ten gunste van [naam gedaagde 1] , de aanwending van de hypothecaire geldlening van [naam gedaagde 1] , de door [naam gedaagde 1] gelegde beslagen en de nakoming van het convenant door de bewindvoerder. Deze vorderingen hangen met elkaar samen, aangezien [eiseressen] gelden nodig heeft om [naam gedaagde 2] te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, waarna de onroerende zaak kan worden overgedragen, zodat [eiseressen] daarop een recht van hypotheek kunnen vestigen ten behoeve van [naam gedaagde 1] (en de Rabobank).
4.2.
De vordering onder 1 is declaratoir geformuleerd en overigens ook declaratoir van aard. Deze vordering leent zich daarom niet voor toewijzing in kort geding. Hoewel dat mede gelet op het door [naam gedaagde 1] gevoerde verweer wel op hun weg lag, hebben [eiseressen] hun eis op dit punt niet gewijzigd. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter hierbij op dat het antwoord op de vraag of [eiseressen] de geldlening van [naam gedaagde 1] ook mogen aanwenden voor de aankoop van de grond afhangt van wat partijen terzake zijn overeengekomen. Aangezien partijen in vriendschappelijke sfeer met de uitvoering van de overeenkomst zijn begonnen voordat zij hun verplichtingen over en weer hadden vastgelegd en zij vervolgens – ook voor de definitieve vastlegging – onenigheid hebben gekregen, laat deze vraag zich niet op eenvoudige wijze beantwoorden. Uit het Vonnis van 4 december 2019 noch uit de concepthypotheekakte volgt zonder meer dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De aankoop van grond kan niet zonder meer begrepen worden geacht in “facturen ter zake van de nieuwbouw/vervaardiging van het dierenpension”. Dat het dierenpension niet zonder de grond kan worden gebouwd, betekent niet noodzakelijkerwijs dat deze door [naam gedaagde 1] moet worden gefinancierd. Dat [naam gedaagde 1] een en ander wel heeft toegezegd kan zonder nadere toelichting niet worden afgeleid uit de door [eiseressen] overgelegde begroting en/of de e-mail van [naam 2] (zie 2.8 en 2.9).
4.3.
Ook de onder 2 gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de door [naam gedaagde 1] gelegde beslagen leent zicht niet voor toewijzing in kort geding. Ook deze vordering is declaratoir van aard. Hetzelfde geldt voor de verwijzing naar de schadestaatprocedure. Met betrekking tot de gevorderde opheffing van de beslagen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.4.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt een gelegd beslag opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad ligt het op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert (in dit geval [eiseressen] ) om, met inachtneming van de beperkingen van de procedure in kort geding, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger ( [naam gedaagde 1] ) gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
4.5.
Anders dan [eiseressen] kennelijk menen, volgt uit de afwijzing van vordering in de hoofdzaak niet dat het beslag moet worden opgeheven. Op grond van artikel 704 lid 2 Rv vervallen de beslagen immers pas van rechtswege indien de eis in de hoofdzaak wordt afgewezen én deze afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. De afwijzing in deze zaak is (nog) niet in kracht van gewijsde gegaan.
4.6.
Uit de afwijzing van de vorderingen in de hoofdzaak kan ook niet zonder meer worden afgeleid dat de vordering van [naam gedaagde 1] ondeugdelijk is. [naam gedaagde 1] heeft een evident belang bij handhaving van de beslagen voor het geval haar vorderingen in hoger beroep alsnog worden toegewezen. Voorts geldt dat op grond van het Vonnis van 4 december 2019 moet worden aangenomen dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten, hetgeen impliceert dat de gelden moeten worden terugbetaald, zodat vaststaat dat [naam gedaagde 1] (ter zake van aflossing en rente) een vordering heeft op [eiseressen] Zolang het voor die geldlening overeengekomen recht van hypotheek niet is gevestigd, heeft [naam gedaagde 1] belang bij handhaving van het beslag. Na vestiging van de hypotheek wordt dat anders. Dit betekent dat het beslag gelijktijdig met of direct voorafgaand aan de vestiging van de hypotheek moet worden opgeheven. Ter zitting heeft [naam gedaagde 1] zich bij monde van haar advocaat daartoe ook bereid verklaard. Gelet daarop hebben [eiseressen] thans geen belang bij de gevorderde opheffing van de beslagen.
4.7.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting alsmede de reconventionele vordering van [naam gedaagde 1] volgt dat zij bereid is haar medewerking te verlenen aan het vestigen van de hypotheek. [naam gedaagde 1] heeft ter zake zelf ook een reconventionele vordering ingesteld. [eiseressen] hebben gesteld dat de hypotheek niet kan worden gevestigd voordat [naam gedaagde 2] de onroerende zaak aan [naam eiseres 1] heeft overgedragen. Die overdracht heeft nog niet plaatsgevonden. Uit niets blijkt dat [naam gedaagde 1] na die overdracht haar medewerking niet zal verlenen. De vordering onder 3 wordt daarom bij gebrek aan belang afgewezen.
4.8.
Met betrekking tot de vorderingen tegen [naam gedaagde 2] /de bewindvoerder overweegt de voorzieningenrechter dat [naam eiseres 1] geen belang heeft bij de primair gevorderde nakoming van het echtscheidingsconvenant. Tussen [naam eiseres 1] en de bewindvoerder is immers niet in geschil dat nakoming van dat convenant ook meebrengt dat [naam eiseres 1] ervoor dient te zorgen dat [naam gedaagde 2] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Uit niets blijkt dat de bewindvoerder bij ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet tot die medewerking bereid is. [naam eiseres 1] heeft weliswaar gesteld dat zij [naam gedaagde 2] (in ieder geval deels) heeft of kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, maar zij heeft dit niet met stukken aangetoond. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat de door [naam eiseres 1] overgelegde (deels zwartgelakte) hypotheekofferte alleen lijkt te zien op een deel van de hypotheekschulden en dat de gestanddoening van die hypotheekofferte door de Rabobank onder meer afhangt van de aflossing van een geldlening en een rekening-courantschuld waarvoor [naam eiseres 1] stelt (indirect) de financiering van [naam gedaagde 1] nodig te hebben. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat de bewindvoerder haar medewerking aan de gedeeltelijke nakoming van het echtscheidingsconvenant ten onrechte heeft geweigerd.
4.9.
De slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen van [eiseressen] moeten worden afgewezen. [eiseressen] worden niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tegen [naam gedaagde 2] . [eiseressen] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van [naam gedaagde 1] , de bewindvoerder en [naam gedaagde 2] . Deze kosten worden voor ieder van partijen begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.284,00
Reconventie
4.10.
Zoals reeds is overwogen in conventie hebben beide partijen belang bij vestiging van de hypotheek. [verweersters] zijn hiertoe ook bereid. Deze hypotheek kan nog niet worden gevestigd voordat de overdracht van de onroerende zaak aan [naam eiseres 1] (en [naam eiseres 2] ) heeft plaatsgevonden. Bij de gevorderde veroordeling bestaat daarom geen belang.
4.11.
De door [naam eiseres 3] gevorderde rente over de reeds door haar betaalde facturen betreft een geldvordering. Gelet op de in kort geding voor geldvorderingen geldende strenge eisen, kan deze vordering hier niet worden toegewezen. In de eerste plaats is deze vordering strijdig met het door [naam eiseres 3] in de bodemprocedure ingenomen standpunt dat de overeenkomst van geldlening is vernietigd dan wel ontbonden. In de bodemprocedure vordert [naam eiseres 3] ter zake de wettelijke handelsrente. Een spoedeisend belang heeft [naam eiseres 3] niet gesteld en mede gelet op de overige tussen [verweersters] en [naam eiseres 3] aanhangige procedures is daarvan ook niet gebleken.
4.12.
De vorderingen van [naam eiseres 3] worden dus afgewezen. Zij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [verweersters] worden begroot op € 490,00 aan salaris advocaat.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
verklaart [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] niet ontvankelijk in de vorderingen tegen [naam gedaagde 2] ;
5.2.
wijst de overige vorderingen af;
5.3.
veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en de bewindvoerder voor ieder tot op heden begroot op € 1.284,00;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.5.
wijst het gevorderde af;
5.6.
veroordeelt [naam eiseres 3] in de proceskosten, aan de zijde van [verweersters] tot op heden begroot op € 490,00;
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2020.
3077/676