2.2De kantonrechter bespreekt nu eerst de kwestie van de schade aan de riolering.
[eiser] verwijst naar de door hem bij dagvaarding als productie 7 overgelegde verklaring van de heer [naam] van 19 juni 2018.
Die verklaring luidt als volgt:
“Betreft: uw verzoek tot toelichting rioolproblemen.
L.S.
Naar aanleiding van stankklachten in op het kantoor is bij nader onderzoek gebleken dat, de riolering onder het toilet is afgebroken en waaruit tevens een vetophoping plaats vind onder het kantoorgedeelte alwaar de stank ontstaat. Tevens is er geconstateerd dat de vetopvang niet conform de norm is die daar voor deze keukenopstelling van toepassing is. Er zijn van deze bevindingen foto’s gemaakt die eventueel beschikbaar zijn.
(…)”.
Het toilet, zo stelt [eiser] , is direct gesitueerd naast het door [gedaagden]
gehuurde. [eiser] verwijst naar de door hem bij dagvaarding als productie 8 overgelegde foto’s.
[eiser] legt thans als productie 1 over een kopie van een ondertekende verklaring van de heer [naam] van 3 juni 2020.
Die verklaring luidt:
“Ik, [naam] , verklaar het volgende.
Na uitgebreide inspectie en onderzoek, bij het plek waar de pijpleidingen gebarsten was, heb ik ook de ruimte van afkomst geïnspecteerd, de ruimte van de [gedaagde 1] .
Ik heb geconstateerd dat de pijpleiding afgebroken is bij de aansluiting van [gedaagde 1] . De leidingen zijn gebarsten door de enorme vet proppen afkomstig van de leidingen van de beren. Juist een vetafscheider voorkomt dat er veel vet in de leidingen naar de riool wordt vervoerd. Ik heb hier foto’s van gemaakt.
Ik heb geconstateerd dat de vetafscheider van de beren totaal niet werkte. Het was te oud en lang kapot. Het was ook technisch geen vetafscheider maar amateuristisch in elkaar gefrommeld en stuk. Ze konden mij toen ook geen onderhoudsrapporten overdragen.
Ik heb foto’s gemaakt en mij bevindingen gepresenteerd. Door dat de beren geen aansprakelijkheid erkenden was er geen budget voor herstel werkzaamheden.
Ik ben een erkend bedrijf als loodgieter en installateur.
(…)”
[eiser] acht met deze verklaring het bewijs van het causale verband geleverd.
Hij meldt dat de heer [naam] niet als getuige wil optreden en dat verder bewijs via getuigen daarom niet mogelijk zal zijn.
[gedaagden] twijfelt aan de mate van deskundigheid van de heer [naam] . Ook doet het feit dat [naam] niet als getuige wil optreden haar vermoeden dat zijn verklaring niet betrouwbaar is. Bovendien zegt de verklaring volgens haar niets over het causale verband. Zij wijst erop dat er meer gebruikers zijn aangesloten op de riolering. Omdat een beschrijving van de staat van het gehuurde bij aanvang van de huurovereenkomst ontbreekt is het de vraag hoe de leidingen in en onder het gehuurde lopen en of [gedaagden] überhaupt wel gebruik maakt van de bewuste leidingen, aldus [gedaagden]
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 152 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering is de waardering van bewijs overgelaten aan het oordeel van de rechter, tenzij de wet anders bepaalt. Ten aanzien van de waardering van schriftelijk bewijs gelden geen bijzondere wettelijke voorschriften.
Bij de beoordeling van dit bewijs zal de rechter zich in het bijzonder moeten afvragen in hoeverre aan de betrouwbaarheid van de verklaring afbreuk wordt gedaan door het feit dat hij de persoon die de verklaring heeft afgelegd, niet zelf heeft kunnen horen in een verhoor waarbij ook de tegenpartij aanwezig heeft kunnen zijn, en door het feit dat de verklaring niet onder ede is afgelegd. Voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaring is voorts niet slechts de inhoud ervan van belang, maar zal ook betekenis kunnen worden gehecht aan andere feiten en omstandigheden ( ECLI:NL:HR:2003:AL8422, r.o. 3.2.2). [eiser] is
nietgeslaagd in het bewijs. De verklaring van [naam] is, zo blijkt uit de toelichting van [eiser] , zijn enige bewijsmiddel. De kantonrechter heeft de heer [naam] niet zelf kunnen bevragen over zijn deskundigheid, zijn waarnemingen in relatie tot het niet voldoen door [gedaagden] aan de eisen van het Activiteitenbesluit Milieubeheer, en de aannames die hij in zijn schriftelijke verklaring doet. Ook de wederpartij, [gedaagden] heeft die gelegenheid niet gehad. Uit de foto’s valt, zonder toelichting, niets af te leiden over de oorzaak van de schade.
Vast staat weliswaar dat [gedaagden] is tekortgeschoten doordat zij niet had voldaan aan de eisen van het Activiteitenbesluit Milieubeheer (r.o. 5.2.1 van het tussenvonnis van 28 mei 2020), maar nu het gaat om het bewijs van het causaal verband tussen die tekortkoming en de schade aan de riolering ontbeert de verklaring de daarvoor noodzakelijke soliditeit.
De vordering van [eiser] zal, zoals onder 5.5 van het hiervoor genoemde tussenvonnis is overwogen, daarom op dit punt worden afgewezen, evenals de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
2.3.1Servicekosten
De kantonrechter stelt voorop dat in de huurovereenkomst de volgende kosten als servicekosten zijn overeengekomen:
Het gebruik van energie (gas en elektriciteit), gebruik van centrale verwarming, waterverbruik,
administratie, beheer, belastingen, rioolrechten.
Het is, zoals in het vonnis van 28 mei 2020 onder 5.6 is overwogen, aan [eiser] om de hoogte van de overeengekomen servicekosten vast te stellen en die te verrekenen met het betaalde voorschot. Die vaststelling en verrekening moet hij voor [gedaagden] inzichtelijk maken. (Anders dan [gedaagden] veronderstelt gaat het hier niet om een bewijsopdracht, maar om een onderbouwing door [eiser] van zijn stellingen.)
[eiser] heeft als productie 2 bij zijn akte uitlating overgelegd een “rapport servicekosten Dubbelborgh” (hierna: het rapport). Onbekend is wie de auteur van het rapport is.
Het rapport vermeldt in het Voorwoord dat er in het geval van kantoorruimte geen vaste wettelijke definitie van servicekosten is en dat de rapporteur zich daarom heeft laten leiden door de regels van de Huurcommissie, hetgeen overeen zou komen met de werkelijkheid bij Dubbelborgh. Het gaat in dit geval echter niet om gehuurde kantoorruimte. De vraag die moet worden beantwoord is welke de werkelijk gemaakte
overeengekomenservicekosten zijn, waarom bepaalde kosten onder de overeengekomen kosten zijn gebracht en welke verdeelsleutel wordt gehanteerd en waarom.
2.3.2In hoofdstuk 2 van het rapport (bladzijden 8 en 9) worden onder administratiekosten gerekend:
- bruto loon/uitzendkrachten
- energiekosten
- kantoorbenodigdheden
- overige kantoorkosten.
De toelichting op de post “bruto loon/uitzendkrachten” luidt:
“Dit zijn de kosten van het personeel die de receptie werkzaamheden uitvoeren. Ze zijn er van 8.30 tot 17.00 iedere werkdag. Telefoon aanname, post en pakket aanname, openen van de voordeur, telefoonbeantwoording, algemene hygiëne zorg en bevoorrading. Deze functie bestond al jaren voordat [gedaagde 1] het overnam van een bestaande franchisenemer en was dus al reeds op de hoogte van het bestaan ervan.”
De toelichting op de post “energiekosten” luidt:
“Dit zijn de kosten van gas, water en elektra van geheel het complex verminderd met de eigen tussenmeter van [gedaagde 1] . Daar [gedaagde 1] geen eigen toiletten heeft maakt zij via de gang gebruik van de beiden toiletten. Ook maakt men gebruik van de toiletten op de eerste verdieping. Vanaf 15.00 doet zij de tussen deur open en maakt men iedere dag tot 23.00 gebruik van de algemene ruimte. [gedaagde 1] is 7 dagen in de week in bedrijf dat in tegenstelling tot andere huurders die maximaal 5 dagen in de week actief zijn. [gedaagde 1] heeft 40 medewerkers die minimaal 2 keer per week gebruik maken van het toilet. Toiletten schoonmaken doet men niet dat in tegen stelling tot de eerdere franchisenemer.”
De posten “kantoorbenodigdheden” en “overige kantoorkosten” zijn als volgt toegelicht:
“Benodigdheden waardoor de receptie haar administratieve werkzaamheden kan uitvoeren.”
Onder “beheer” worden in het rapport gerekend en toegelicht:
- onderhoud gebouwen
(“Glazenwassen, terrein en groenonderhoud, ledigen en onderhoud riolering leidingen, reinigen ventilatiekanalen, centrale verwarming, schilderwerkzaamheden”)
- beveiligingskosten
(“Plaatsen van alarmsysteem, jaarlijkse onderhoud en contract met de meldkamer. Verzekering eis is ook dat het complex 7 dagen in de week beveiligd dient te zijn.”)
- schoonmaakkosten
(“Door dat de werknemers van [gedaagde 1] per week minimaal 80 keer gebruik maakten van de gangen en de toiletten, moesten de schoonmakers dagelijks werken. Gebruik van schoonmaakartikelen steeg evenredig.”)
- overige huisvestingskosten
(“Gladheidsbestrijding en onderhoud van de fietsenstalling. De bezorgers van [gedaagde 1] maakten dagelijks tientalen keer gebruik van de oprit. Vanuit professioneel beheer perspectief moesten deze werkzaamheden worden uitgevoerd. Vervangen van lampen in de gangen en toiletten.”)
- verzekering
(“Glas en inboedelverzekering”).
[gedaagden] heeft gemotiveerd bestreden dat de door [eiser] genoemde posten zouden moeten worden begrepen onder “administratie” en “beheer”.
2.3.3De kantonrechter oordeelt als volgt.
De basis voor de vaststelling van gemaakte
overeengekomenservicekosten is gelegen in artikel 3.5 van de huurovereenkomst. De vraag is nu of [eiser] terecht onder de servicekosten de hiervoor door hem genoemde posten schaart. [eiser] lijkt de kwestie te bezien vanuit commercieel oogpunt en van daaruit in te vullen wat er volgens hem onder servicekosten zou moeten vallen, maar die benadering is niet juist. Nogmaals: het gaat erom wat destijds tussen de toenmalige contracterende partijen is overeengekomen.
De tekst van het bewuste artikel 3.5 moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenaamde Haviltexformule, die erop neer komt dat de vraag hoe in een overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld niet kan worden beantwoord op grond van alleen een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Het gaat om de bedoeling die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en om wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
In dat verband is van belang dat de huurovereenkomst dateert uit 2011en dat noch [eiser] , noch [gedaagden] bij de totstandkoming daarvan toen zelf betrokken is geweest, zodat geen van hen zich voor de invulling van de verschillende posten op eigen wetenschap over de gemaakte afspraken kan baseren. Een jaarlijkse opgave en afrekening heeft tot dusverre niet plaatsgevonden, zodat deze posten vanaf december 2015 in retrospectief moeten worden bezien.
Het is dus van belang wat [eiser] en [gedaagden] aangaande de overeengekomen servicekosten over de periode van december 2015 tot en met januari 2019 over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Een vingerwijzing daarvoor vormt het bedrag dat in de huurovereenkomst is opgenomen als voorschot voor de servicekosten: € 90,- per maand, en dat tussentijds niet is verhoogd. Een jaarbedrag van (12 x € 90,-) € 1.080,- staat niet in verhouding tot de door [eiser] genoemde bedragen, die, rekening houdend met de door hem bepleite en door [gedaagden] overigens betwiste verdeelsleutel, een veelvoud daarvan zijn. Omdat er kennelijk geen noodzaak is geweest het voorschotbedrag tussentijds aan te passen is voorzichtigheid geboden bij de beoordeling wat [eiser] en [gedaagden] over de periode 2015-2019 over en weer van elkaar mochten verwachten.
[gedaagden] hoefde, bezien vanuit dit perspectief, redelijkerwijs niet te verwachten dat onder “administratie” de loonkosten van het receptiepersoneel, kantoorbenodigdheden en overige kantoorkosten, alsmede de energiekosten van de gemeenschappelijke ruimten zouden vallen. [eiser] heeft onvoldoende toegelicht waarom dat het geval zou zijn, nu hij niet heeft bestreden dat [gedaagden] geen gebruik maakt van de algemene balie en de receptiediensten. Het enkele feit dat de post voor [gedaagden] vanwege hetzelfde huisnummer arriveert bij [eiser] is onvoldoende voor doorberekening aan [gedaagden] van deze kosten. Doorberekening van energiekosten vanwege gebruik door medewerkers van [gedaagden] van toiletten is ongespecificeerd en dus niet controleerbaar gebleven.
Ook voor de post “beheer” geldt dat [gedaagden] de (omvang van de) door [eiser] daaronder gebrachte kosten redelijkerwijs niet hoefde te verwachten, met uitzondering van een deel van de schoonmaakkosten, nu [gedaagden] heeft erkend dat haar medewerkers gebruik hebben gemaakt van de toiletten van [eiser] . [eiser] heeft deze kosten in het rapport echter onvoldoende specifiek en herleidbaar opgenomen, zodat de kantonrechter daarmee geen rekening kan houden.
[eiser] noemt een overeengekomen bedrag van € 161,- per maand voor het ophalen van afval, onder verwijzing naar artikel 3.4 van de huurovereenkomst. Het is [eiser] echter bekend dat [gedaagden] eigen afvalcontainers heeft en dat voor haar geen afval hoeft te worden opgehaald. Ook die kosten kan hij daarom niet in rekening brengen.
Nu niet kan worden aangenomen dat de door [eiser] genoemde posten alle en volledig kunnen worden begrepen onder de overeengekomen servicekosten, en daar waar zij voor een deel wel daaronder kunnen vallen voldoende specificatie en herleidbaarheid ontbreken, moet de kantonrechter ervan uitgaan dat [gedaagden] met de betaling van de maandelijkse voorschotten heeft voldaan aan haar betalingsverplichting. Voor het meerdere heeft [eiser] zijn vordering onvoldoende onderbouwd en is die op dit punt niet toewijsbaar.