ECLI:NL:RBROT:2020:8831

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/594735 / HA ZA 20-374
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een overeenkomst van opdracht in het kader van COVID-19 en de gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam eiser], die werkzaamheden verrichtte voor Tigers International Logistics B.V., en de gedaagde partij. De eiser vorderde schadevergoeding van Tigers, omdat deze de uitvoering van de overeenkomst had opgeschort in verband met de COVID-19 pandemie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst op 19 maart 2020 door de eiser is ontbonden en dat Tigers tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de opschorting door Tigers niet gerechtvaardigd was, omdat de gevolgen van de pandemie geen dringende reden vormden volgens de overeenkomst. De rechtbank heeft de schade van de eiser vastgesteld op EUR 31.356,00, maar na toerekening van genoten voordelen, zoals een uitkering onder de Tozo-regeling, is de schadevergoeding gematigd tot EUR 15.000,00. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke kosten toegewezen en is de wettelijke rente over het schadebedrag vanaf de vijftiende dag na het vonnis toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/594735 / HA ZA 20-374
Vonnis van 30 september 2020
in de zaak van
[naam eiser] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. G.C. Haulussy te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TIGERS INTERNATIONAL LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.D. Bekius te Zwolle.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en Tigers genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 april 2020 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de oproepingsbrieven van 24 juni 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 13 augustus 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Tigers houdt zich bezig met logistieke dienstverlening en opslag van goederen in distributiecentra. [naam eiser] was tot eind november 2019 in dienst bij Tigers.
2.2.
Partijen hebben op 29 november 2019 een overeenkomst van opdracht (hierna: de overeenkomst) gesloten op grond waarvan [naam eiser] voor de duur van 832 uur werkzaamheden (o.a. logistiek advies op het gebied van kostprijsberekening) zou verrichten voor Tigers tegen een tarief van EUR 78,00 exclusief btw per uur. [naam eiser] zou gemiddeld 20 uur per week aan de opdracht besteden. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [naam eiser] (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing.
2.3.
Artikel 6 van de overeenkomst heeft als titel ‘Looptijd’. Lid 5 van dat artikel luidt:
“Partijen zijn gerechtigd deze overeenkomst per direct te beëindigen en/of hun
verplichtingen uit deze overeenkomst per direct op te schorten, indien zich hiertoe een
dringende reden voordoet welke deze maatregel rechtvaardigt. Hiervan is volgens partijen in elk geval sprake indien de andere partij:
failliet is verklaard
(voorlopige) surseance van betaling wordt verleend
diens bedrijf heeft stilgelegd of aan het liquideren is
ondanks sommatie zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet (voldoende) nakomt, dan wel er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de andere partij deze verplichtingen niet zal nakomen;
zich schuldig maakt aan fraude, handelingen in strijd met de wet en/of regelgeving of onbetamelijk gedrag op grond waarvan van de andere partij in redelijkheid niet verwacht kan worden deze overeenkomst te continueren;
overlijdt.”
Artikel 8 van de overeenkomst heeft als titel ‘Opzegging overeenkomst’ en luidt:
“Opdrachtgever kan te allen tijde de overeenkomst opzeggen op grond van artikel 7:408 lid 1 BW. Indien de overeenkomst tussentijds (voor het afronden van de opdracht) eindigt, is Opdrachtgever de volledige contractuele betaling verschuldigd, tenzij deze tussentijdse beëindiging voor rekening en risico van Opdrachtnemer komt. In dat geval is Opdrachtgever met terugwerkende kracht enkel een betaling verschuldigd over dat deel van de opdracht dat ook daadwerkelijk is uitgevoerd.”
2.4.
In de algemene voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
“Tenzij de klant een consument is, doet de klant afstand van het recht om de nakoming van enige uit deze overeenkomst voortvloeiende verbintenis op te schorten.”
en:
“Partijen kunnen alleen afwijken van deze voorwaarden als zij dat uitdrukkelijk en schriftelijk zijn overeengekomen.”
2.5.
[naam eiser] is op 2 december 2019 met de werkzaamheden begonnen. [naam eiser] factureerde de door hem gewerkte uren wekelijks. Tot 12 maart 2020 heeft [naam eiser] 430 uur aan de opdracht gewerkt. Deze uren zijn door Tigers betaald.
2.6.
Bij e-mail van 12 maart 2019 heeft de heer [naam] (hierna: “ [naam] ”) van Tigers het volgende aan [naam eiser] bericht:
“Zoals ik al mondeling had toegelicht schorten wij met ingang van heden alle externe opdrachten / uren tot nader order op. Dit betekent dat wij, Tigers International Logistics BV, voor nu geen beroep zullen doen op de diensten van JTA-logistics.
Ik wil erbij benadrukken dat deze beslissing van tijdelijke aard is. Wij hopen dat we met ingang van Mei 2020 weer gebruik kunnen maken van de diensten van JTA-Logistics, maar dat hangt af van de verdere ontwikkelingen omtrent Covid-19 virus.”
2.7.
Na een e-mailwisseling met [naam] tussen 12 en 15 maart 2019 schrijft [naam eiser] bij brief van 17 maart 2019 aan [naam] onder meer:
“(…) Ik zie geen andere mogelijkheid dan jullie hierbij in gebreke te stellen. Ik verzoek jullie, zo nodig sommeer ik jullie, mij uiterlijk donderdag 19 maart a.s. voor 14:00 uur mede te delen dat ik mijn werkzaamheden conform de overeenkomst kan voltooien.
Als ik de mededeling niet of niet tijdig ontvangen heb, stel ik jullie hierbij en voor als dan in gebreke en kunnen jullie de overeenkomst als ontbonden beschouwen. (…)”

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert veroordeling van Tigers bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover wettelijk geoorloofd, tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiser] van een bedrag van EUR 31.356,-, te vermeerderen met de contractuele rente ad 1% per maand dan wel de wettelijke handelsrente, dan wel de wettelijke rente, vanaf 12 maart 2020, dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van EUR 1.088,56 , te vermeerderen met de contractuele rente ad 1% per maand, dan wel de wettelijke handelsrente, dan wel de wettelijke rente, vanaf 12 maart 2020 , althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Tigers in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.
3.2.
[naam eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Tigers was op grond van de overeenkomst en de algemene voorwaarden niet bevoegd de uitvoering van de overeenkomst op te schorten. [naam eiser] maakt aanspraak op vervangende schadevergoeding. De schade die [naam eiser] heeft geleden bestaat uit gederfd inkomen van (de resterende 402 uur x EUR 78,00 = ) EUR 31.356,00.
3.3.
Tigers betwist dat zij aansprakelijk is en voert daartoe het volgende aan. Tigers was op grond van de overeenkomst en de algemene voorwaarden bevoegd de uitvoering van de overeenkomst op te schorten. Uit artikel 8 van de overeenkomst volgt dat voor vergoeding van de resterende uren slechts plaats kan zijn bij opzegging van de overeenkomst door Tigers. De schadevergoeding die [naam eiser] vordert is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Ontbinding, tekortkoming in de nakoming, verzuim?

4.1.
Tussen partijen staat vast dat de overeenkomst per 19 maart 2020 is ontbonden. [naam eiser] heeft de overeenkomst door middel van de in 2.7 weergegeven brief ontbonden en Tigers heeft - zoals door haar ter zitting bevestigd - die ontbinding aanvaard.
4.2.
Uit hetgeen door [naam eiser] ter zitting is gesteld, begrijpt de rechtbank dat de vordering tot schadevergoeding van [naam eiser] is gegrond op artikel 6:277 BW. Ingevolge dit artikel is de partij wier tekortkoming in de nakoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht om, indien de overeenkomst wordt ontbonden, haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. Partijen debatteren over de vraag of Tigers bevoegd was de uitvoering van de overeenkomst op te schorten en, derhalve, of Tigers door die opschorting is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de overeenkomst.
4.3.
[naam eiser] wijst erop dat artikel 6 lid 5 van de overeenkomst als dringende reden voor opschorting slechts gevallen als faillietverklaring en surséance van betaling noemt. Partijen zijn volgens [naam eiser] niet overeengekomen dat Tigers de overeenkomst op grond van overmacht mag opschorten.
4.4.
Tigers stelt dat zij tot opschorting bevoegd was en motiveert dit als volgt. Partijen zijn met artikel 6 lid 5 van de overeenkomst afgeweken van het opschortingsverbod in de algemene voorwaarden. Artikel 6 lid 5 geeft een niet-limitatieve opsomming van gevallen die een beroep op opschorting rechtvaardigen. De term “
in ieder geval” in dat artikel impliceert dat naast deze opsomming ook andere omstandigheden kunnen kwalificeren als dringende reden die een beroep op opschorting rechtvaardigen. De gevolgen die de uitbraak van het COVID-19 virus en de daarmee samenhangende overheidsmaatregelen voor haar onderneming hebben gehad, leveren een zodanige dringende reden op.
4.5.
Dat artikel 6 lid 5 van de overeenkomst een voor partijen bindende afwijking van de algemene voorwaarden inhoudt, lijdt naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel. Artikel 6 lid 5 van de overeenkomst is immers uitdrukkelijk en schriftelijk tussen partijen overeengekomen en voldoet daarmee aan de voorwaarden voor een geldige afwijking van de algemene voorwaarden.
4.6.
Bij de uitleg van artikel 6 lid 5 van de overeenkomst komt het, naast een taalkundige uitleg, aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen (vgl. HR 12 januari 2001, NJ 2001,199).
4.7.
Partijen hebben geen feiten gesteld die betrekking hebben op de totstandkoming van artikel 6 lid 5 van de overeenkomst. De rechtbank gaat er daarom van uit dat over dit artikel geen discussie is gevoerd tussen partijen voorafgaand aan de ondertekening van de overeenkomst. Uit het feit dat partijen bij het opsommen van voorbeelden van situaties die een dringende reden opleveren slechts hebben gedacht aan omstandigheden die in de andere partij gelegen zijn, leidt de rechtbank af dat partijen met “dringende reden” niet het oog hebben gehad op omstandigheden die in de risicosfeer liggen van de partij die zich op opschorting beroept. Een redelijke uitleg van artikel 6 lid 5 van de overeenkomst brengt derhalve met zich mee dat de gevolgen die de uitbraak van het COVID-19 virus en de daarmee samenhangende overheidsmaatregelen voor de onderneming van Tigers hebben gehad, geen dringende reden in de zin van artikel 6 lid 5 van de overeenkomst opleveren. Tigers kon aan dat artikel dus niet de bevoegdheid ontlenen om de uitvoering van de overeenkomst op te schorten.
4.8.
Tigers stelt dat haar opschortingsbevoegdheid ook volgt uit het feit dat partijen
geen specifieke einddatum voor de opdracht zijn overeengekomen. Indien deze stelling zou worden gevolgd, zou Tigers onder de overeenkomst bevoegd zijn zonder reden en onbeperkt uitvoering van de overeenkomst op te schorten. Dit is geen redelijke uitleg van de overeenkomst en strookt niet met het feit dat in artikel 6 lid 5 van de overeenkomst een specifieke regeling voor opschorting van de werkzaamheden is getroffen. De rechtbank volgt dit verweer van Tigers daarom niet.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat Tigers door de opschorting van haar verplichtingen onder de overeenkomst is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [naam eiser] .
Verzuim?
4.10.
Eveneens volgt uit het voorgaande dat het verweer van Tigers, dat zij niet in verzuim is geraakt omdat aan haar een gerechtvaardigd beroep op opschorting toekomt, faalt. Bij de in 2.7 genoemde brief van 17 maart 2020 heeft [naam eiser] Tigers in gebreke gesteld. Dit is door Tigers ter zitting erkend. Dit betekent dat Tigers in verzuim is en dat zij verplicht is de schade die [naam eiser] door de tekortkoming in de nakoming heeft geleden, te vergoeden.
Recht op schadevergoeding?
4.11.
Ten aanzien van de stelling van Tigers dat uit artikel 8 van de overeenkomst volgt dat voor vergoeding van het positief contractsbelang slechts plaats kan zijn bij opzegging van de overeenkomst door Tigers, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 8 is Tigers, indien zij de overeenkomst opzegt, “
de volledige contractuele betaling” aan [naam eiser] verschuldigd, tenzij de tussentijdse beëindiging voor rekening en risico van [naam eiser] komt. Tigers verbindt hieraan de conclusie dat partijen bedoeld hebben vergoeding van het positief contractsbelang te reserveren voor het geval van opzegging door Tigers. De rechtbank volgt Tigers hierin niet. Uit het feit dat partijen vergoeding van het positief contractsbelang hebben voorzien bij opzegging van de overeenkomst door Tigers, kan niet worden afgeleid dat zij een dergelijke vergoeding in alle andere gevallen hebben willen uitsluiten. Artikel 8 van de overeenkomst staat dus niet in de weg aan een vordering tot vergoeding van het positief contractsbelang na ontbinding van de overeenkomst op grond van artikel 6:265 BW.
4.12.
Ter zitting heeft Tigers aangevoerd dat bij ontbinding van een overeenkomst geen plaats is voor vervangende schadevergoeding. [naam eiser] grondt zijn vordering tot schadevergoeding echter op artikel 6:277 BW en de schade waarvan [naam eiser] vergoeding vordert, te weten de schade die hij lijdt door het niet (verder) uitvoeren van de overeenkomst, is gevolgschade. In artikel 6:277 BW ligt besloten dat dergelijke schade, daaronder begrepen het zogenoemde positief contractsbelang, vergoed moet worden door de schuldenaar wiens verzuim heeft geleid tot het niet (verder) uitvoeren van de overeenkomst (HR 08-07-201; ECLI:NL:HR:2011:BQ1684).
Omvang schade?
4.13.
[naam eiser] heeft de schade die hij heeft geleden als gevolg van het niet verder uitvoeren van de overeenkomst begroot op (402 uur x EUR 78,00 = ) EUR 31.356,00. Dit schadebedrag is door Tigers niet betwist en staat derhalve tussen partijen vast.
4.14.
Bij de begroting van de te vergoeden schade dient het genoten voordeel in aanmerking te worden genomen (artikel 6:100 BW). [naam eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij in de maanden april, mei en juni 2019 een uitkering onder de tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) heeft ontvangen. Deze uitkering bedroeg EUR 1.500,- netto per maand. Deze uitkering zou [naam eiser] niet hebben gekregen indien hij zijn werkzaamheden onder de overeenkomst had voortgezet. Het bedrag van die uitkering (totaal EUR 4.500,00) dient derhalve op de door [naam eiser] geleden schade in mindering te worden gebracht.
4.15.
[naam eiser] heeft voorts ter zitting verklaard dat hij sinds 1 juli 2020 weer een
full-timedienstverband heeft. Dit voordeel zou [naam eiser] bij het verder uitvoeren van de overeenkomst niet gehad hebben. Uitgaande van de afspraak dat [naam eiser] gemiddeld 20 uur per week aan de opdracht zou besteden, zou [naam eiser] tussen 12 maart 2020 en 1 juli 2020 ongeveer (15,5 weken x 20 uur =) 310 uur aan de opdracht hebben besteed. Dit betekent dat hij vanaf 1 juli onder normale omstandigheden nog (402 -/- 310 =) 92 uur, ofwel 20 uur per week gedurende 4,6 weken aan de opdracht zou hebben besteed. Deze tijd heeft hij, door het wegvallen van de opdracht, aan ander betaald werk kunnen besteden en ook daadwerkelijk aan ander betaald werk besteed. De rechtbank begroot het netto-voordeel dat [naam eiser] hierdoor heeft genoten op EUR 2.800,00.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat, bij de vaststelling van de door Tigers te vergoeden schade, op de schade die [naam eiser] door het niet verder uitvoeren van de overeenkomst heeft geleden (EUR 31.356,00) een bedrag van (EUR 4.500,00 + EUR 2.800,00 =) EUR 7.300,00 ter zake van behaald voordeel in mindering moet worden gebracht. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bedraagt dus (EUR 31.356,00 -/- EUR 7.300,00) =) EUR 24.056,00.
Matiging vergoedingsplicht?
4.17.
Tigers heeft aangevoerd dat het gevolg van de tussen partijen geldende overeenkomst, te weten dat Tigers aan [naam eiser] het positief contractsbelang dient te vergoeden, in het licht van de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [naam eiser] voert daartoe aan dat de samenwerking tussen partijen in de beleving van Tigers naar behoren verliep en dat zij de overeenkomst daarom niet heeft willen beëindigen maar slechts voor betrekkelijk korte duur wenste op te schorten. Tigers kon hard worden geraakt door de uitbraak van het COVID-19 virus en de daarmee samenhangende, wereldwijde maatregelen, terwijl de gevolgen van opschorting voor [naam eiser] te overzien waren. Desalniettemin heeft [naam eiser] Tigers een dag na de
lockdownin Nederland “
het mes op de keel gezet” door ongewijzigde voortzetting van de overeenkomst te verlangen. In die omstandigheden is het contractuele gevolg waar [naam eiser] zich op beroept naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.18.
De rechtbank laat de stelling dat de gevolgen van opschorting voor [naam eiser] te overzien waren voor rekening van Tigers. Vast staat dat Tigers in elk geval formeel de opschorting niet aan een bepaalde tijd gebonden heeft.
4.19.
De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen met zich dat partijen bij een overeenkomst rekening moeten houden met elkaars gerechtvaardigde belangen (HR 19 oktober 2007; ECLI:NL:HR:2007:BA7024 (Vodafone/ETC)). Indien zich onvoorziene omstandigheden voordoen, zoals de uitbraak van het COVID-19 virus en de in verband daarmee genomen overheidsmaatregelen, kan dit betekenen dat partijen jegens elkaar verplicht zijn tot heronderhandelen van de tussen hen geldende overeenkomst.
4.20.
Partijen hebben tussen 12 en 17 maart 2020 contact gehad via e-mail en telefoon, maar tot werkelijk te goeder trouw heronderhandelen van de overeenkomst is het niet gekomen. Tigers en [naam eiser] hebben beiden derhalve onvoldoende rekening gehouden met elkaars gerechtvaardigde belangen. Geen van beide partijen treft blaam voor de coronacrisis. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een veroordeling van Tigers tot vergoeding van de gehele schade die [naam eiser] heeft geleden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank zal deze schadevergoeding daarom matigen tot EUR 15.000,00.
Vergoeding van buitengerechtelijke kosten?
4.21.
De rechtbank stelt vast dat [naam eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Vergoeding van contractuele rente, handelsrente of wettelijke rente?
4.22.
[naam eiser] vordert over zowel de hoofdsom als de buitengerechtelijke kosten vergoeding van de contractuele rente ad 1% per maand, dan wel de wettelijke handelsrente, dan wel de wettelijke rente, en wel vanaf 12 maart 2020 dan wel de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
4.23.
De contractuele rente komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat de vordering tot schadevergoeding is gebaseerd op de wet en niet op de overeenkomst. De wettelijke handelsrente komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat de regeling van de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW geen betrekking heeft op verbintenissen tot schadevergoeding. De vordering tot vergoeding van wettelijke rente is in beginsel toewijsbaar. In het licht van hetgeen de rechtbank heeft overwogen in 4.20 acht de rechtbank een veroordeling van Tigers tot vergoeding van wettelijke rente over de periode voorafgaand aan de vijftiende dag na de datum van dit vonnis echter niet redelijk.
4.24.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Tigers tot betaling aan [naam eiser] van een schadevergoeding van EUR 15.000,00 (vijftienduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman op 30 september 2020.
1573/3310