Bijlage
De Richtlijn (EU) nr. 2013/36 (
Richtlijn Kapitaalsvereisten of CRD IV) van 26 juni 2013 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Artikel 35
Kennisgevingsplicht en interactie tussen bevoegde autoriteiten
1. Iedere kredietinstelling die op het grondgebied van een andere lidstaat een bijkantoor wenst te vestigen, stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis.
2. De lidstaten schrijven voor dat elke kredietinstelling die een bijkantoor in een andere lidstaat wenst te vestigen, de in lid 1 bedoelde kennisgeving vergezeld doet gaan van de volgende gegevens:
de lidstaat op het grondgebied waarvan zij voornemens is een bijkantoor te vestigen;
een programma van werkzaamheden waarin onder meer de aard van de voorgenomen activiteiten en de organisatiestructuur van het bijkantoor worden vermeld;
het adres in de lidstaat van ontvangst waar documenten kunnen worden opgevraagd;
e naam van de degenen die het bijkantoor gaan besturen.
3. Tenzij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, gelet op het betrokken project, redenen hebben om aan de deugdelijkheid van de administratieve structuur of van de financiële positie van de kredietinstelling te twijfelen, doen zij binnen drie maanden na ontvangst van alle in lid 2 bedoelde gegevens, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en stellen zij de betrokken kredietinstelling hiervan in kennis.
Artikel 36
Aanvang van de werkzaamheden
1. Voordat het bijkantoor van de kredietinstelling met zijn werkzaamheden aanvangt, beschikken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst over twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de in artikel 35 bedoelde mededeling, om het in hoofdstuk 4 bedoelde toezicht op de kredietinstelling voor te bereiden en om, in voorkomend geval, de voorwaarden aan te geven waaronder deze werkzaamheden om redenen van algemeen belang in de lidstaat van ontvangst moeten worden uitgeoefend.
2. Zodra een mededeling van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst is binnengekomen of wanneer deze niet reageren binnen de in lid 1 bedoelde termijn, kan het bijkantoor gevestigd worden en met zijn werkzaamheden aanvangen.
De Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 926/2014 (
Uitvoeringsverordening) van 27 augustus 2014 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) „kennisgeving paspoort bijkantoor”: een kennisgeving die overeenkomstig artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU wordt gedaan door een kredietinstelling die een bijkantoor wil vestigen binnen het grondgebied van een andere lidstaat aan de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst;
(…).
Artikel 4
Indiening van de kennisgeving paspoort bijkantoor
Kredietinstellingen gebruiken het in bijlage I neergelegde formulier om een kennisgeving paspoort bijkantoor bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in te dienen.
Artikel 6
Mededeling van de kennisgeving paspoort bijkantoor
1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst gebruiken het in bijlage II neergelegde formulier om een kennisgeving paspoort bijkantoor aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst mee te delen samen met een kopie van de kennisgeving paspoort bijkantoor en met de laatste beschikbare informatie over het eigen vermogen aan de hand van het formulier als neergelegd in bijlage III.
2. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst bevestigen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst onverwijld de ontvangst van de kennisgeving paspoort bijkantoor en vermelden daarbij de datum waarop de kennisgeving paspoort bijkantoor is ontvangen.
3. Na de bevestiging van ontvangst door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de kredietinstelling onverwijld in kennis van het volgende:
a. a) de mededeling van de kennisgeving paspoort bijkantoor aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst;
b) de datum van ontvangst van de kennisgeving paspoort bijkantoor door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst.”
De Verordening (EU) nr. 575/2013 (
GTM-verordening of SSM-verordening) van 26 juni 2013 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
(17) "bijkantoor": een bedrijfszetel welke een deel zonder juridische zelfstandigheid vormt van een instelling en welke rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk de handelingen verricht die eigen zijn aan de werkzaamheden van een instelling;
(…)”
De Verordening (EU) nr. 468/2014 (
GTM-kaderverordening of SSM-Kaderverordening) van 16 april 2014 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Artikel 2
Definities
In deze verordening gelden, tenzij anders bepaald, de definities die zijn vastgelegd in de GTM-verordening en daarnaast de volgende definities:
(…)
2. „ bijkantoor”: een bijkantoor zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
Artikel 11
Recht van vestiging van kredietinstellingen binnen het GTM
(…)
2. Een minder belangrijke onder toezicht staande entiteit die een bijkantoor op het grondgebied van een andere deelnemende lidstaat wil vestigen, geeft kennis van haar intentie aan haar NBA, met inachtneming van de in artikel 35, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU vermelde vereisten.
4. Indien geen andersluidend besluit is genomen door de NBA van de lidstaat van herkomst binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving, mag het in lid 2 genoemde bijkantoor worden gevestigd en aanvangen met haar activiteiten. De NBA stuurt deze informatie door naar de ECB en naar de NBA van de deelnemende lidstaat waar het bijkantoor gevestigd zal worden.
5. Indien er een wijziging optreedt met betrekking tot enige krachtens lid 1 of 2 doorgestuurde informatie, brengt de onder toezicht staande entiteit de NBA die de initiële informatie ontving schriftelijk in kennis van een dergelijke wijziging, ten minste één maand voor de implementatie van de wijziging. Deze NBA informeert de NBA van de lidstaat waar het bijkantoor wordt gevestigd.
Artikel 12
Uitoefening van het recht tot het vrij verrichten van diensten door kredietinstellingen binnen het GTM
1. Een belangrijke onder toezicht staande entiteit die haar recht tot het vrij verrichten van diensten wil uitoefenen door haar werkzaamheden voor het eerst op het grondgebied van een andere deelnemende lidstaat uit te voeren, stelt de NBA van de deelnemende lidstaat waar de belangrijke onder toezicht staande entiteit haar hoofdkantoor heeft in kennis van haar intentie. Er wordt informatie verstrekt in overeenstemming met de vereisten van artikel 39, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU. De NBA brengt de ECB direct op de hoogte van de ontvangst van deze kennisgeving. De NBA stuurt de kennisgeving ook door naar de NBA van de deelnemende lidstaat waar de diensten zullen worden verricht.
2. Een minder belangrijke onder toezicht staande entiteit die haar recht tot het vrij verrichten van diensten wil uitoefenen door haar werkzaamheden voor het eerst op het grondgebied van een andere deelnemende lidstaat uit te voeren, stelt haar NBA hiervan in kennis in overeenstemming met de vereisten van artikel 39, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU. Deze kennisgeving wordt doorgestuurd naar de ECB en naar de NBA van de deelnemende lidstaat waar de diensten zullen worden verricht.”
De Verordening (EU) nr. 1024/2013 van 15 oktober 2013 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Artikel 33
Overgangsbepalingen
(…)
2. De ECB begint op 4 november 2014 aan de haar bij deze verordening opgedragen taken, overeenkomstig de in dit lid bepaalde uitvoeringsregeling en uitvoeringsmaatregelen. (…)
5. Kredietinstellingen die op 3 november 2013 of, in voorkomend geval, op de in de leden 2 en 3 van dit artikel vermelde data beschikken over een door de deelnemende lidstaten afgegeven vergunning, worden geacht over een vergunning te beschikken overeenkomstig artikel 13 en mogen hun werkzaamheden verder uitoefenen. De nationale bevoegde autoriteiten doen de ECB vóór de datum waarop deze verordening van toepassing wordt of, in voorkomend geval, vóór de in de leden 2 en 3 van dit artikel vermelde data, de gegevens betreffende die kredietinstellingen toekomen, alsmede een verslag waarin de toezichtantecedenten en het risicoprofiel van de betrokken instellingen zijn vermeld, alsmede alle verdere door de ECB verlangde informatie. Deze informatie wordt in het door de ECB verlangde format ingediend.”
De
Wet op het financieel toezicht (Wft)luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Artikel 1:80
De toezichthouder kan een bestuurlijke boete opleggen terzake van overtreding van:
a. voorschriften, gesteld ingevolge de in de bijlage bij dit artikel genoemde artikelen;
In de Bijlage bij artikel 1:80 is artikel 2:60, eerste lid genoemd.
Afdeling 2.2.2
Artikel 2:14 (
tot 12 juni 2015)
1. Indien de Nederlandsche Bank een mededeling van het voornemen van een bank met zetel in een andere lidstaat tot het uitoefenen van haar bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, deelt zij de betrokken bank onverwijld deze ontvangst mede.
2. De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de mededeling de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de bank in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de bank.
Artikel 2:14 (
vanaf 12 juni 2015)
1. Indien de Nederlandsche Bank een mededeling van het voornemen van een bank met zetel in een andere lidstaat niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht, tot het uitoefenen van haar bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, deelt zij de betrokken bank onverwijld deze ontvangst mede.
2. De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de mededeling de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de bank in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de bank.
Artikel 2:15 (
tot 12 juni 2015)
1. Een bank met zetel in een andere lidstaat die een vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf, verleend door de toezichthoudende instantie van die lidstaat, en voornemens is haar bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor kan daartoe overgaan twee maanden na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, of onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, tweede lid.
2. Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken, te verrichten, tenzij in de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.
Artikel 2:15 (
vanaf 12 juni 2015)
1. Een bank met zetel in een andere lidstaat niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht, die een vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf, verleend door de toezichthoudende instantie van die lidstaat, en voornemens is haar bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor kan daartoe overgaan twee maanden na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, of onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, tweede lid.
2. Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten, te verrichten, tenzij in de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.
Artikel 2:18 (
tot 12 juni 2015)
1. Een bank met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar Nederland haar bedrijf uit te oefenen, kan daartoe overgaan nadat zij de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen.
2. Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken, te verrichten, tenzij de Nederlandsche Bank van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de desbetreffende bank een mededeling heeft ontvangen waarin uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.
Artikel 2:18 (
vanaf 12 juni 2015)
1. Een bank met zetel in een andere lidstaat niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht, die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar Nederland haar bedrijf uit te oefenen, kan daartoe overgaan nadat zij de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen.
2. Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten, te verrichten, tenzij de Nederlandsche Bank van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de desbetreffende bank een mededeling heeft ontvangen waarin uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.
1. Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning krediet aan te bieden.
2. De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.
Artikel 2:61 (
tot 12 juni 2015)
1. Artikel 2:60, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:
c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben.
Artikel 2:61 (
vanaf 12 juni 2015)
1. Artikel 2:60, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:
c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben.
Artikel 2:62
Artikel 2:60, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:
a. als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan krediet aan te bieden;
De
Algemene wet bestuursrecht (Awb)luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
1. Indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, beslist het bestuursorgaan omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport.