In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonstad Rotterdam (eiseres) en De Maas Dienstverlening B.V. (gedaagde), die optreedt als bewindvoerder over de goederen van een huurder, aangeduid als [naam 1]. De eiseres vorderde ontruiming van de door [naam 1] gehuurde woning, gelegen aan [adres], en betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde is niet verschenen in de procedure, ondanks eerdere aankondigingen. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 augustus 2020, waarbij de sociaal beheerder van Woonstad, mevrouw [naam 2], aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat Woonstad voldoende aannemelijk had gemaakt dat [naam 1] structurele en ernstige overlast veroorzaakte, ondanks een eerder ondertekende gedragsaanwijzing. Dit leidde tot de conclusie dat Woonstad een spoedeisend belang had bij de gevorderde ontruiming. De kantonrechter oordeelde dat de ernst van de tekortkoming van [naam 1] zodanig was dat de huurovereenkomst naar verwachting in een bodemprocedure zou worden ontbonden. Daarom werd de ontruiming toegewezen, met een termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis.
Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en is openbaar uitgesproken.