ECLI:NL:RBROT:2020:8387

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
10/701034-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak voor afpersing en heling. Werkstraf voor verduistering en afpersing in vereniging. Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van afpersing, heling en verduistering. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de afpersing en heling, omdat deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. Echter, de verduistering werd wel bewezen verklaard, aangezien de verdachte had erkend de telefoon van het slachtoffer in handen te hebben gehad en deze te hebben gefilmd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de afpersing, die door anderen was gepleegd, en dat zijn bijdrage aan de groep tijdens het delict als medeplegen kon worden aangemerkt.

De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uur, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte op zeventienjarige leeftijd handelde en dat hij eerder was veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte begeleiding kreeg en dat hij zich aan zijn schorsingsvoorwaarden hield. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van € 250,-- aan schadevergoeding aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij in een ander deel van de vordering niet-ontvankelijk, omdat deze niet voldoende was onderbouwd.

De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact die dergelijke delicten hebben op slachtoffers, evenals de noodzaak van begeleiding voor jongeren die in aanraking komen met de justitie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/701034-20
Datum uitspraak: 22 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] 2002 te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. J.J. Boelaars, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 8 september 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uur, met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

3.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder
1 primair (afpersing) en subsidiair (heling) ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
3.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde verduistering is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
3.3.
Bewijswaardering feit 2 (afpersing)
3.3.1.
Standpunt verdediging en officier van justitie
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat niet is voldaan aan de vereisten van medeplegen. De verdachte was niet aanwezig op het daadwerkelijke moment van de beroving en had ook geen opzet op de afpersing.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden nu sprake is van medeplegen.
3.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) gericht op het gezamenlijk uitvoeren van het delict.
Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen zoals die in bijlage III zijn uitgewerkt, overweegt de rechtbank over de betrokkenheid van de verdachte bij de onder 2 ten laste gelegde afpersing het volgende.
Uit de verklaringen van aangever [naam slachtoffer 1] blijkt dat een groep van 7 à 8 jongens kwam aanrennen. De aangever rende weg, werd ingehaald, op de grond geduwd en onder bedreiging van een mes gedwongen om zijn telefoon af te geven. Vervolgens begonnen de verdachte en nog een andere jongen uit de groep van 7 à 8 jongens de aangever te filmen, waarbij zij hem dwongen om het woord “Lombardijen” te spellen. De groep is hierna gezamenlijk vertrokken.
Op de telefoon van de verdachte is een filmpje aangetroffen waaruit blijkt dat de verdachte de telefoon van het slachtoffer in handen heeft gehad. Te horen is dat de filmer zegt “Lomba wordt je tellie geraced. Tellie krijg je ook niet meer terug broer.” Ter terechtzitting heeft de verdachte erkend de gestolen telefoon in handen te hebben gehad en deze te hebben gefilmd met zijn eigen telefoon. Ook is er in de videogalerij van de eigen opgenomen video’s op de telefoon van de verdachte een filmpje aangetroffen waarop de aangever wordt gefilmd, meermalen tegen hem wordt gezegd “spel Lombardijen” en waarop de aangever wordt geslagen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. De rechtbank stelt voorop dat de afpersing zich niet beperkt tot het daadwerkelijk afpakken van de telefoon, maar begint met het achterna rennen van aangever en eindigt op het moment dat de groep wegloopt. De verdachte heeft hieraan een wezenlijke bijdrage geleverd door de groep getalsmatig te versterken. Als onderdeel van deze groep heeft de verdachte vervolgens bijgedragen aan de agressie richting aangever door hem en zijn gestolen telefoon te filmen. Ook is opgenomen dat aangever is gedwongen om “Lombardijen” te spellen. De verdachte heeft de buit naderhand onder zich gehad. Hoewel de verdachte zelf niets heeft weggenomen van het slachtoffer, is de bijdrage van de verdachte aan het onder 2 ten laste gelegde van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde medeplegen bewezen.
3.3.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. meer subsidiair.
hij omstreeks de periode van 12 maart 2020 tot en met 16 maart 2020 te
Rotterdam opzettelijk een gsm, toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , welk goed verdachte
anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door vinding, wederrechtelijk
zich heeft toegeëigend;
2.
hij op 16 maart 2020 te Rotterdam
op de openbare weg tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot
de afgifte van een telefoon (Iphone XR), toebehorende aan
genoemde [naam slachtoffer 1] , welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- achterna rennen en achtervolgen van die [naam slachtoffer 1] , en
- ( in de nek) vast pakken van die [naam slachtoffer 1] , en
- dreigend tonen van een mes aan die [naam slachtoffer 1] , en
- het filmen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

4..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1 meer subsidiair
verduistering
2
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

5..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6..Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zeventienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan verduistering door een op straat gevonden telefoon in gebruik te nemen. Door aldus te handelen heeft de verdachte geen blijk gegeven van respect voor de eigendomsrechten van een ander. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de eigenaar van de telefoon en deze niet heeft afgegeven bij een politiebureau.
Daarnaast heeft de verdachte zich op zeventienjarige leeftijd samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing, waarbij het slachtoffer onder dreiging van een mes zijn telefoon heeft afgegeven. De verdachte heeft het slachtoffer gefilmd. Beelden van de straatroof zijn naderhand op sociale media verschenen. Een straatroof heeft veel impact op het slachtoffer. Bovendien heeft de verspreiding van het gemaakte filmpje via sociale media bijgedragen aan de verdere vernedering van het slachtoffer. De verdachte heeft zich niet bekommerd om de psychische gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Dergelijke feiten hebben niet alleen gevolgen voor de directe slachtoffers, maar leveren, vanwege het feit dat zij in het openbaar zijn gepleegd, ook gevoelens van angst en onveiligheid op in de maatschappij. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
21 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
6.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 augustus 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Het dynamisch risicoprofiel is laag. Op de verschillende domeinen zijn er veel beschermende factoren die de kans op herhaling verlagen. De verdachte krijgt begeleiding vanuit Urban Skillsz, die zicht houdt op hoe het met de verdachte gaat en wat er nodig is. Het is belangrijk dat de gesprekken over de keuzes die de verdachte maakt, de omgang met vrienden en wat te doen in bepaalde situaties, doorgang blijft vinden. Doordat er voldoende toezicht op de verdachte is door de betrokkenheid van Urban Skillsz en de verdachte hier ook goed aan meewerkt, is een jeugdreclasseringsmaatregel niet nodig.
Geadviseerd wordt een taakstraf op te leggen in de vorm van een onvoorwaardelijke werkstraf.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 september 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
In de afgelopen maanden heeft de verdachte zich goed aan zijn schorsingsvoorwaarden gehouden. Hij komt de afspraken met de jeugdbeschermer en zijn begeleider vanuit Urban Skillsz na en heeft zich voor de zomervakantie aangemeld voor een nieuwe opleiding bij het ROC. Gedurende de zomervakantie heeft de verdachte zijn stiefmoeder veel geholpen.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, dan wordt geadviseerd een taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf.
Ter terechtzitting is namens JBRR naar voren gebracht dat het van belang is dat de begeleiding vanuit Urban Skillsz op vrijwillige basis wordt voorgezet. Begeleiding van de jeugdreclassering heeft daarbij geen meerwaarde.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten en de gegeven adviezen zal de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van na te noemen duur opleggen. Bij de bepaling van de duur van de werkstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden.

7..Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Feit 1 primair
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 2] , vertegenwoordigd door [naam 1] , ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 689,-- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu niet is bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de beroving van de benadeelde partij.
7.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair wordt verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering nu deze niet is onderbouwd en de vordering geen verband houdt met de verduisterde telefoon.
7.1.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
7.2.
Feit 2
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam 2] , ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 720,-- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het gevorderde bedrag ziet op de kosten voor een nieuwe Iphone XR ter vervanging van de gestolen Iphone XR, namelijk een bedrag van € 30,-- per maand gedurende 24 maanden.
7.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
7.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair wordt verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu deze niet is onderbouwd.
7.2.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, te weten de waarde van de weggenomen Iphone XR. De benadeelde moet zo veel mogelijk in de positie worden gebracht alsof de schadeveroorzakende gebeurtenis niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal de schade begroten op basis van de economische waarde van de telefoon, te weten € 250,--. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat dit type telefoon niet het nieuwste model betreft en het scherm een beschadiging had.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 maart 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.3.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding van de benadeelde partij
[naam slachtoffer 2] geen inhoudelijke beslissing genomen.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van € 250,--, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 317 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een werkstraf voor de duur van
80 ( tachtig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek 46 (zesenveertig) uur te verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 250,-- (zegge: tweehonderdvijftig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] te betalen € 250,--(hoofdsom, zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
16 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F. Aukema-Hartog, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. K.J. van den Herik en T. van den Akker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 september 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[ [plaats delict 1] ]
hij op of omstreeks 12 maart 2020 te Rotterdam
op of nabij de openbare weg, te weten het [plaats delict 1] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een rugtas [Eastpack] met inhoud en/of een telefoon [I-phone XR], in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van
voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het die [naam slachtoffer 2]
van zijn fiets duwen [tengevolge waarvan die [naam slachtoffer 2] op de grond viel] en/of
die [naam slachtoffer 2] fouilleren en/of die [naam slachtoffer 2] toevoegen: "tellie, tellie";
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2020 tot 19 maart 2020 te
Rotterdam
een goed, te weten een blauwe I-phone XR telefoon, heeft verworven en/of heeft
voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de
verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, althans redelijkerwijs
had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf, namelijk door diefstal,
althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed betrof;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2020 tot en met 16 maart 2020 te
Rotterdam
opzettelijk een gsm, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte
anders dan door misdrijf onder zich had, te weten vinding, wederrechtelijk
zich heeft toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2020 te Rotterdam
op de openbare weg (op of nabij [plaats delict 2] ),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot
de afgifte van een telefoon (Iphone XR), geheel of ten dele toebehorende aan
genoemde [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- achterna rennen en/of achtervolgen van die [naam slachtoffer 1] , en/of
- ( in de nek) vast pakken van die [naam slachtoffer 1] , en/of
- dreigend tonen van een mes, althans een daarop gelijkend voorwerp aan die
[naam slachtoffer 1] , en/of
- het filmen van (een of meer van) genoemde handelingen.