ECLI:NL:RBROT:2020:8292

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
ROT 19/4424
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen rioolheffing voor verzamelgebouw met units

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslagen rioolheffing die aan eiser zijn opgelegd voor de percelen [straatnaam] 12a tot en met 12y te [plaats]. Eiser, vertegenwoordigd door zijn belastingadviseur, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de heffingsambtenaar, die het bezwaar tegen de aanslagen ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat de heffingsambtenaar ten onrechte was uitgegaan van 25 afzonderlijke units, terwijl er op de waardepeildatum feitelijk 22 belastbare units waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de units als samenstel moesten worden aangemerkt, omdat ze feitelijk bij dezelfde belastingplichtige in gebruik waren en dat de scheidingswanden ontbraken. Hierdoor zijn drie aanslagen ten onrechte als afzonderlijke percelen belast.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de units niet als garageboxen in de zin van de Verordening rioolheffing 2019 konden worden aangemerkt, omdat het voorzieningenniveau van de units te hoog was en niet voldeed aan de definitie van een garagebox. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en belastingrecht, en de rechtbank heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. A. Gerde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4424

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Blom.

Procesverloop

Verweerder heeft bij gecombineerd aanslagbiljet met aanslagnummer [nummer aanslag] van 28 februari 2019 aan eiser voor [straatnaam] 12a tot en met 12y te [plaats] , onder meer, een aanslagen rioolheffing eigenaar opgelegd voor het belastingjaar 2019 met een totaalbedrag van (25 × € 246,48 =) € 6.162,- (het aanslagbiljet).
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 16 juli 2019 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar tegen de aanslagen rioolheffing ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft eiser een overzicht overgelegd.

Overwegingen

1. In geschil is of de aanslag rioolheffing voor [straatnaam] 12a tot en met 12y te [plaats] terecht is opgelegd en of de hoogte daarvan juist is. Het geschil spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of verweerder daarbij is uitgegaan van het juiste aantal units en in de tweede plaats, of het al of niet gaat om garageboxen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder g, van de Verordening rioolheffing 2019 van de gemeente Westvoorne (de Verordening).
2.
Het aantal belaste units
2.1.
Volgens artikel 1, aanhef en onder b, aanhef, van de Verordening (voor zover hier van belang) wordt voor de toepassing van de Verordening als één onroerende zaak aangemerkt: (onderdeel 1) een gebouwd eigendom, (onderdeel 2) een ongebouwd eigendom en (onderdeel 4) een samenstel van twee of meer van de in onderdeel 1 of onderdeel 2 bedoelde eigendommen (…) die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar horen.
2.2.
Eiser is (mede-)eigenaar van de percelen [straatnaam] 12a tot en met 12y te [plaats] . Volgens de door hem in beroep ingebrachte technische omschrijving (’ [naam omschrijving] ’) zijn die percelen gelegen in een multifunctionele accommodatie met vrij indeelbare ruimte. Door de demonteerbare scheidingswanden zijn de units te huren vanaf circa 32,8 m² tot en met maximaal ca. 789 m². Verweerder is uitgegaan van 25 units als afzonderlijke percelen met een vast belastingtarief per unit van € 246,48, ongeacht de grootte daarvan.
2.3.
Eiser betoogt dat een aantal afzonderlijk belaste units al op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) feitelijk bij elkaar hoorden en dat de objectafbakening daarom in zoverre onjuist is. Ter onderbouwing daarvan heeft hij – eerst ter zitting – een overzicht overgelegd. Daarin staat vermeld welke units op en rond de waardepeildatum werden verhuurd en aan wie (het huurdersoverzicht). Het huurdersoverzicht had, zoals eiser erkent, eerder kunnen worden overgelegd en het overleggen daarvan ter zitting is zonder meer tardief, maar omdat de omvang van het huurdersoverzicht beperkt is (één bladzijde), verweerder zich tegen het overleggen daarvan niet heeft verzet en inhoudelijk daarop heeft willen reageren, acht de rechtbank strijd met een goede procesorde in dit geval niet aanwezig.
2.4.
Op basis van het huurdersoverzicht is ter zitting komen vast te staan dat de tweetallen percelen [straatnaam] 12a en 12j, [straatnaam] 12t en 12u en [straatnaam] 12v en 12w op de waardepeildatum als samenstellen in de zin van de Verordening hadden moeten worden aangemerkt, omdat de scheidingswand daartussen ontbrak en deze tweetallen units telkens door eenzelfde (rechts)persoon werden gehuurd. Naar de omstandigheden op de waardepeildatum beoordeeld, horen deze tweetallen units bij elkaar en hadden zij daarom voor de toepassing van de Verordening telkens als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt. Verweerder betwist dit niet.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn aanvullende betoog dat bij het samenstel van de (tegenover elkaar gelegen) percelen [straatnaam] 12a en 12j ook het (naast 12j gelegen) perceel [straatnaam] 12k moet worden betrokken, zodat een L-vorm ontstaat met 12j als hoekpunt en 12k en 12a als uiteinden. Volgens eiser waren deze drie percelen op de waardepeildatum feitelijk in gebruik bij dezelfde huurder. De rechtbank acht dat niet aannemelijk, omdat het huurdersoverzicht voor het perceel [naam perceel] op de waardepeildatum een andere huurder vermeldt, terwijl het dossier geen stukken bevat waaruit blijkt dat dit feitelijk anders was.
2.5.
Naar aanleiding van het voorgaande heeft verweerder ter zitting het nadere standpunt ingenomen dat van de in totaal 25 aanslagen rioolheffing in het aanslagbiljet er 3 moeten worden doorgehaald om tot het juiste totaalbedrag te komen, daar het aantal belastbare units per waardepeildatum feitelijk 22 bedroeg. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, maar uitsluitend voor zover dat ziet op de aanslagen rioolheffing over het belastingjaar 2019 voor de ten onrechte als afzonderlijke percelen belaste units [straatnaam] 12j, 12u en 12w (die met, respectievelijk, de percelen [straatnaam] 12a , 12t en 12v op de waardepeildatum een samenstel vormden).
2.6.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of verweerder de percelen terecht niet als garageboxen in de zin van de Verordening heeft aangemerkt en, in het verlengde daarvan, het juiste belastingtarief heeft toegepast.
3.
Het soort units: garagebox of niet?
3.1.
Eiser betoogt dat [straatnaam] 12a tot en met 12y te [plaats] één verzamelgebouw is met daarin garageboxen zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder g, van de Verordening. Verweerder heeft de garageboxen ten onrechte niet als zodanig aangemerkt. Dat sommige huurders de garageboxen voor iets anders gebruiken dan het stallen van een auto, maakt dit niet anders. Eiser verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:185. Verder wijst hij op een e-mailbericht van 23 augustus 2019 van mevrouw [naam persoon 2] , projectleider / beleidsadviseur ruimtelijke ordening bij de gemeente Westvoorne, die daarin tegen een potentiële huurder opmerkt dat de locatie ( [naam locatie] in [plaats] ) ‘een garagebox’ betreft zonder wat voor voorziening dan ook. Ook verwijst eiser naar een bouwtekening en de hiervoor onder 2.2. vermelde technische informatie, waaruit volgens hem blijkt dat er nauwelijks voorzieningen zijn. Tot slot verwijst eiser naar een termijnfactuur van het waterbedrijf Evides over de periode juli 2019 t/m september 2019, waaruit blijkt dat het waterverbruik nagenoeg nihil is.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de percelen geen garageboxen zijn. Ze zijn veel groter dan garageboxen. In de door eiser overgelegde stukken worden zij ook niet als garageboxen aangeduid maar als units en wordt het verzamelgebouw een loods genoemd. In de WOZ-administratie van de gemeente Westvoorne zijn de onroerende zaken aangeduid als ‘opslag/magazijn’. Het e-mailbericht van [naam persoon 2] maakt dit niet anders. Dat bericht is onzorgvuldig geformuleerd, want er staat ook in dat er geen voorzieningen zijn, terwijl uit de verhuurinformatie blijkt dat er een wateraansluiting is, verlichting en telefoonvoorbereiding. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat de units niet in een woonwijk liggen, zoals met garageboxen het geval is, maar op een bedrijventerrein. Ook uit het bestemmingsplan blijkt niet dat dit garageboxen zijn.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens artikel 1, aanhef en onder g van de Verordening, wordt in de Verordening onder een garagebox verstaan: ‘een overdekte en afsluitbare ruimte bedoeld voor het stallen van een auto.’ Het belastingtarief voor garageboxen bedraagt volgens artikel 5, eerste lid, van de Verordening € 0,00, terwijl het tarief voor een onroerende zaak € 246,49 bedraagt.
Uit de door eiser ingebrachte gegevens blijkt niet dat de units een specifiek gebruiksdoel kennen, zoals het stallen van een auto. Het verzamelgebouw wordt omschreven als een multifunctionele accommodatie met vrij indeelbare ruimte met door demonteerbare scheidingswanden te huren units. Het dak is geconstrueerd op een hoogte van circa 5,5 meter. Elke unit is voorzien van een stopkraan met aftapkraan en keerklep en een koud water tapinstallatie boven een plaatstalen uitstortgootsteen, die op een binnenrioleringsinstallatie wordt aangesloten. Tevens is er een mogelijkheid tot een toiletaansluiting en is er voorbereiding voor een telefoonaansluiting.
Het voorzieningenniveau van de afzonderlijke units is naar het oordeel van de rechtbank zodanig hoog, dat hieruit in redelijkheid niet kan worden afgeleid dat deze units (primair) zijn bedoeld voor het stallen van een auto. De mogelijkheid tot een toiletaansluiting en de voorbereiding voor een telefoonaansluiting, waarvan de units zijn voorzien, passen veeleer bij de gestelde multifunctionaliteit van de accommodatie waarvan de units deel uitmaken, dan bij een garagebox, nu die voorzieningen voor het stallen van een auto overbodig zijn. Dat wordt niet anders doordat sommige units feitelijk worden gebruikt voor het stallen van één of meerdere auto’s, nu uit rechtsoverweging 2.3.4 van het door eiser aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2017 volgt dat het feitelijke gebruik van een ruimte niet als onderscheidend criterium worden gebruikt voor het bepalen van het karakter van die ruimte. Voor het oordeel dat verweerder de units ten onrechte niet heeft aangemerkt als garageboxen in de zin van de Verordening bestaat daarom geen grond. Dat betekent dat verweerder het belastingtarief voor garageboxen van € 0,00 terecht niet heeft toegepast.
4. Omdat het beroep gegrond is, dient het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
5.
Proceskostenvergoeding
5.1.
Eiser verzoekt om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Omdat verweerder betwist dat van beroepsmatig verleende rechtsbijstand sprake is, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
5.2.
Uit de nota van toelichting bij het Bpb (Stb. 1993, 763) blijkt dat met een rechtsbijstandverlener in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb wordt bedoeld, een persoon van wie het verlenen van rechtsbijstand tot zijn beroepsmatige taak behoort. Personen zonder enige juridische scholing vallen daarbuiten, aldus de nota van toelichting. Volgens vaste jurisprudentie is het voor het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand van belang dat deze werkzaamheid een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening (onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2606 en de daarin aangehaalde jurisprudentie).
5.3.
Eisers gemachtigde is als belastingadviseur werkzaam bij Hoek en Blok accountants, belastingadviseurs en juristen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8446), heeft als uitgangspunt te gelden dat een belastingadviseur over een zekere juridische deskundigheid beschikt. Dit vermoeden kan worden weerlegd. Door enkel te stellen dat eisers gemachtigde belastingadviseur is en te betwijfelen of hij een professionele rechtsbijstandverlener is, slaagt verweerder hierin niet. Nu aannemelijk is te achten dat de door de gemachtigde voor eiser verrichte werkzaamheden op het gebied van lokale heffingen een vast onderdeel vormen van de – op het verdienen van een inkomen gerichte – taken van de gemachtigde, moet de door de gemachtigde verleende bijstand in dit geval worden aangemerkt als beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb.
5.4.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten, zoals door eiser ter zitting verzocht, bestaat geen aanleiding. Op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient een dergelijk verzoek in bezwaar te worden gedaan voordat op het bezwaar is beslist. Uit het dossier blijkt niet dat dit is gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de aanslagen rioolheffing van de percelen [straatnaam] 12j, 12u en 12w te [plaats] en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt daarvan;
  • vermindert het totaalbedrag van de aanslagen rioolheffing van € 6.162,- met een bedrag van (3 × € 246,48 =) € 739,44 tot een totaalbedrag van € 5.422,56;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is gedaan op 16 september 2020.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).