ECLI:NL:RBROT:2020:826

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
10/750541-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit mensenhandel met schatting van gemiddelde inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden

Op 3 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in de zaak tegen de veroordeelde, die in verband met mensenhandel was aangeklaagd. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie, mr. M. Blom, tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, geboren in Kaapverdië en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, had naar verluidt voordeel behaald uit de exploitatie van prostitutiewerkzaamheden van een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 33.665,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald, gebaseerd op een schatting van de gemiddelde inkomsten van het slachtoffer uit prostitutie.

De rechtbank heeft de gemiddelde inkomsten per dag geschat op € 250,00, ondanks dat het slachtoffer wisselend had verklaard over haar werkelijke inkomsten. De rechtbank heeft de pleegperiode van de strafbare feiten vastgesteld op 143 dagen, wat resulteert in een totale schatting van € 35.750,00 aan inkomsten. Na aftrek van kosten van € 2.085,00, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het netto wederrechtelijk verkregen voordeel € 33.665,00 bedraagt. De rechtbank heeft geen aanwijzingen gevonden dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om dit bedrag aan de staat terug te betalen.

De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken van de Rechtbank Rotterdam, met mr. P. Putters als voorzitter en mrs. J. Bergen en F. Wegman als rechters. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 3 februari 2020.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/750541-18
Datum uitspraak: 3 februari 2020
Tegenspraak

VONNIS

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] (Kaapverdië) op [gebooretdatum veroordeelde] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Schiedam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2020.
GELIJKTIJDIGE VEROORDELING
Bij gelijktijdig vonnis van deze rechtbank van 3 februari 2020 is de veroordeelde wegens na te noemen strafbare feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Van dat vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
VORDERING
De vordering van de officier van justitie, mr. M. Blom, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 69.415,00.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De vordering betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
STANDPUNT VAN DE VERDEDIGING
De verdediging heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering, omdat in de hoofdzaak vrijspraak is bepleit.
STRAFBARE FEIT WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Blijkens het vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 3 februari 2020 is de veroordeelde onder andere veroordeeld ter zake van mensenhandel, gepleegd in de periode van 11 september 2018 tot en met 9 maart 2019. In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat dit feit door de veroordeelde is begaan.
VASTSTELLING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van het hiervoor vermelde strafbare feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen. Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt geschat op
€ 33.665,00.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt door de rechtbank nader het volgende overwogen.
In het proces-verbaal van bevindingen wederrechtelijk verkregen voordeel [1] wordt op basis van verklaringen van [naam slachtoffer] geconcludeerd dat [naam slachtoffer] gemiddeld € 500,00 per dag verdiende uit de prostitutiewerkzaamheden. De rechtbank constateert echter dat [naam slachtoffer] wisselend heeft verklaard over haar gemiddelde inkomsten per dag en dat zich in het dossier geen objectieve en verifieerbare gegevens bevinden over deze gemiddelde inkomsten. Gelet hierop zal de rechtbank de gemiddelde inkomsten per dag schatten op € 250,00. De rechtbank heeft bij deze schatting aansluiting gezocht bij de in recente uitspraken gehanteerde maatstaf bij het schatten van inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden (zie onder meer rechtbank Amsterdam 4 maart 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:1489 en gerechtshof Den Haag 26 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2865). Nu de vastgestelde pleegperiode 143 dagen betreft, zal de rechtbank de inkomsten van [naam slachtoffer] schatten op 143 x € 250,00 = € 35.750. [naam slachtoffer] heeft al haar inkomsten afgestaan aan de verdachte.
Verder wordt in het proces-verbaal van bevindingen wederrechtelijk verkregen voordeel geconcludeerd dat de verdachte in totaal € 2.085,00 aan kosten heeft gemaakt. Deze conclusie neemt de rechtbank over en deze kosten zullen in mindering worden gebracht op voornoemde opbrengsten.
Al met al wordt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op
€ 35.750,00 - € 2.085,00 = € 33.665,00.
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
De rechtbank zal - gelet op het vorenstaande - het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk genoten voordeel wordt geschat, vaststellen op € 33.665,00.
Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de veroordeelde thans of in de (nabije) toekomst over onvoldoende draagkracht zal beschikken om het vastgestelde te betalen bedrag aan de staat terug te betalen.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 33.665,00 (zegge: drieëndertigduizendzeshonderdvijfenzestig euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 33.665,00 (zegge: drieëndertigduizendzeshonderdvijfenzestig euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en F. Wegman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. in ’t Veld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 februari 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het ambtsedig proces-verbaal van politie nummer [proces-verbaalnummer] , op 13 juni 2019 opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant] .