Uitspraak
VONNIS
[naam veroordeelde] ,
€ 35.750,00 - € 2.085,00 = € 33.665,00.
€ 33.665,00 (zegge: drieëndertigduizendzeshonderdvijfenzestig euro).
Rechtbank Rotterdam
Op 3 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in de zaak tegen de veroordeelde, die in verband met mensenhandel was aangeklaagd. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie, mr. M. Blom, tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, geboren in Kaapverdië en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, had naar verluidt voordeel behaald uit de exploitatie van prostitutiewerkzaamheden van een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 33.665,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald, gebaseerd op een schatting van de gemiddelde inkomsten van het slachtoffer uit prostitutie.
De rechtbank heeft de gemiddelde inkomsten per dag geschat op € 250,00, ondanks dat het slachtoffer wisselend had verklaard over haar werkelijke inkomsten. De rechtbank heeft de pleegperiode van de strafbare feiten vastgesteld op 143 dagen, wat resulteert in een totale schatting van € 35.750,00 aan inkomsten. Na aftrek van kosten van € 2.085,00, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het netto wederrechtelijk verkregen voordeel € 33.665,00 bedraagt. De rechtbank heeft geen aanwijzingen gevonden dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om dit bedrag aan de staat terug te betalen.
De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken van de Rechtbank Rotterdam, met mr. P. Putters als voorzitter en mrs. J. Bergen en F. Wegman als rechters. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 3 februari 2020.