ECLI:NL:RBROT:2020:8249
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Einduitspraak na tussenuitspraak over disciplinair ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim en onderzoek naar toerekenbaarheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de Minister van Justitie en Veiligheid over een disciplinair ontslag. De rechtbank had eerder op 26 juli 2019 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het besluit van 13 november 2018 gebreken vertoonde. De Minister kreeg de kans om deze gebreken te herstellen, wat leidde tot een nieuwe beslissing op bezwaar op 26 mei 2020. De ambtenaar had hierop een zienswijze ingediend, waarna de rechtbank het onderzoek op 2 september 2020 sloot.
De rechtbank oordeelde dat de Minister in de nieuwe beslissing op bezwaar het aanleggen van een nekklem niet meer als plichtsverzuim aanmerkte, maar dat de overige verweten gedragingen wel als plichtsverzuim konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de Minister voldoende onderzoek had gedaan naar de toerekenbaarheid van de ambtenaar en dat de disciplinaire straf van ontslag evenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank verwierp de argumenten van de ambtenaar over de onafhankelijkheid van de ingeschakelde deskundigen en oordeelde dat de Minister terecht het standpunt had ingenomen dat de ambtenaar de ontoelaatbaarheid van zijn gedragingen had kunnen inzien.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigde dat besluit, maar verklaarde het beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar ongegrond. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af en bepaalde dat de Minister het door de ambtenaar betaalde griffierecht moest vergoeden. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.312,50. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden aanwezig waren, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.