ECLI:NL:RBROT:2020:8169

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
C/10/594552 / HA ZA 20-359
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ouders over beheer en eigendom van spaarrekeningen voor kinderen na relatiebreuk

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de spaarrekeningen van hun kinderen na de beëindiging van hun relatie. De partijen hebben van 1995 tot 2013 samengewoond en hebben drie kinderen. Tijdens hun relatie hebben zij spaarrekeningen geopend voor elk van de kinderen, maar na de breuk heeft de man de saldi van deze rekeningen overgeboekt naar zijn eigen rekening en de rekeningen opgeheven. De vrouw vordert inzage in de bankafschriften en terugbetaling van de onttrokken bedragen, terwijl de man stelt dat hij het beheer op een correcte manier heeft uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat het spaargeld in gemeenschappelijke eigendom is en dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de man zijn verplichtingen niet is nagekomen. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van de man.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/594552 / HA ZA 20-359
Vonnis van 16 september 2020
in de zaak van
[eiseres in conventie/verweerster in reconventie],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.A. de Lange te Barendrecht,
tegen
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.M. Hueting te Rhoon, gemeente Albrandswaard.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden. Gezamenlijk zullen partijen ook wel
de oudersworden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie,
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie
  • de overgelegde producties,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 augustus 2020 (inclusief de daaraan gehechte schriftelijke verklaring, die door de man ter zitting is voorgedragen).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben in de periode van 19 juni 1995 tot januari 2013 een affectieve
relatie gehad en samengewoond. Uit de relatie van partijen zijn drie kinderen geboren:
- [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] ,
- [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum kind 2] ,
- [naam kind 3] , geboren op [geboortedatum kind 3] .
De man heeft de kinderen erkend. De ouders hebben/ hadden het gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen.
2.2.
Tijdens de samenwoning hebben partijen ten behoeve van ieder van de drie kinderen een spaarrekening geopend bij de ING bank. Deze drie spaarrekeningen staan volgens de tekst van de bankrekeningafschriften op naam van ‘de ouder(s)/voogd.’
2.3.
Partijen hebben, in het kader van de verbreking van hun relatie in 2013, onderhandeld over het sluiten van een convenant, onder begeleiding van ‘Echtscheidingsadvocaten Barendrecht.’
2.4.
In de tekst van het concept-convenant staat over de drie spaarrekeningen:
“1.12 De genoemde spaarvormen op het aan dit convenant gehechte en geparafeerde overzicht (bijlage 3 - vermogensoverzicht) komen ten goede aan de kinderen, door de ouders in overleg te bepalen. Zij zijn bedoeld voor de kosten van opleiding/studie en/of het zelfstandig worden van de kinderen. Deze spaarvormen blijven buiten enige verdeling c.q. verrekening tussen partijen.
NOG TE BESPREKEN
Het betreft de spaarrekeningen bij de ING met de nummers (…). De man zal het beheer over deze spaarrekeningen houden. Hij zal de vrouw op eerste verzoek informeren over de stand van zaken betreffende de polis. De man geeft in zijn aangifte inkomstenbelasting de spaarrekeningen ten aanzien van de kinderen aan.
De daadwerkelijk over deze spaarrekeningen verschuldigde inkomstenbelasting komt te zijner laste.”
2.5.
Na de verbreking van de relatie van partijen zijn de kinderen in eerste instantie bij de man blijven wonen.
2.6.
De vrouw heeft tegen de man een kort gedingprocedure aangespannen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Bij vonnis in kort geding van 14 augustus 2013 zijn de vorderingen van de vrouw afgewezen en is beslist dat de kinderen hoofdverblijf hebben bij hun vader. In het vonnis staat onder meer dat de man en de vrouw vanwege animositeit niet in staat zijn om met elkaar overleg te voeren over de kinderen.
2.7.
Inmiddels hebben de kinderen geen hoofdverblijf meer bij de man. [naam kind 3] is in 2018 bij de vrouw gaan wonen. De (meerderjarige) tweeling woont thans, gezamenlijk, zelfstandig.
2.8.
De saldi op de drie spaarrekeningen bedroegen volgens rekeningafschriften gedateerd 12 april 2016: € 11.280,37 ( [naam kind 1] ), € 11.280,34 ( [naam kind 2] ) en € 9.009,97 ( [naam kind 3] ).
2.9.
De man heeft de saldi op de drie spaarrekeningen overgeboekt naar zijn eigen betaalrekening, waarna de drie spaarrekeningen op 22 mei 2016 zijn opgeheven.
2.10.
De advocaat van de vrouw heeft aan de man bij brief van 6 mei 2019 onder meer geschreven:
“Er spelen op dit moment met betrekking tot de kinderen wat cliënte betreft 3 kwesties, te weten: het ouderlijk gezag over [naam kind 3] , het bedrag aan achterstallige kinderalimentatie (en andere bedragen), de hoogte daarvan en tot slot het terugbetalen van de door u opgenomen bedragen van de voor de kinderen bestemde spaarrekeningen.
[…]
Het laatste punt gaat over de voor de door u opgenomen spaargelden, bestemd voor de kinderen. De dochters hebben hier formeel een eigen aanspraak jegens u, maar hebben cliënte verzocht eerst te proberen dit langs deze weg met u op te lossen. Ik verzoek u mij afschriften te verstrekken van de verschillende spaarrekeningen en het verloop daarvan, dit graag met uw voorstel tot terugbetaling.
[…]
Graag verneem ik van u, dit uiterlijk binnen 2 weken na heden.
[…]
In het geval u onverhoopt niet tot medewerking en afwikkeling willen komen of niet reageren binnen genoemde termijn, dan zal ik cliënte adviseren de nodige stappen in rechte te zetten. Ik acht mij dan vrij daartoe dan zonder nadere aankondiging over te gaan.”
2.11.
De advocaat van de man heeft bij brief van 31 mei 2019 onder meer geantwoord:
“Nu de intentie van partijen destijds was om de spaargelden ten goede te laten komen aan de kinderen, is dit nog altijd de nadrukkelijke wens van cliënt. Met aftrek van de reeds gemaakte studiekosten is hij dan ook bereid om de thans resterende bedragen direct uit te keren aan [naam kind 1] en [naam kind 2] op de bij hem bekende rekeningnummers.
Ook ten aanzien van [naam kind 3] is cliënt bereid om de regeling te wijzigen. In dat kader is hij allereerst bereid het beheer over te dragen aan uw cliënt, weliswaar onder de nadrukkelijke voorwaarde dat de hoogte van een eventuele periodieke uitkering aan [naam kind 3] tot en met zijn 21e in overleg geschiedt.
Nu [naam kind 3] echter nog minderjarig is, lijkt het cliënte goed dat hij dit bedrag overmaakt aan uw cliënte, onder de nadrukkelijke voorwaarde dat hij ieder jaar tot en met het moment dat [naam kind 3] de leeftijd van 21 jaren bereikt, rekening en verantwoording ontvangt van uw cliënte voor alle uitgaven die worden gedaan van het spaarsaldo.”

3..Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De vrouw vordert
in conventiebij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar
bij voorraad de man te veroordelen:
1. uiterlijk binnen 2 weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis de man te veroordelen alle bankafschriften of een kopie daarvan met betrekking tot de litigieuze spaarrekeningen van de kinderen, dit vanaf het moment van het openen van de verschillende rekeningen tot aan de dag der sluiting aan de vrouw te overleggen, dit op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of deel van een dag zolang de man weigert aan de ten deze te wijzen veroordeling te voldoen;
2. de aan de spaarrekeningen van de kinderen onttrokken bedragen, - telkens te
vermeerderen met wettelijke rente vanaf de respectievelijke opname c.q. overboekingsdata - ten behoeve van de kinderen van partijen te betalen aan de vrouw en de vrouw met uitsluiting van de man te machtigen volgens de oorspronkelijke bedoeling van partijen ten behoeve van de kinderen het beheer over die spaargelden te voeren.
3. in de kosten van dit geding, een bedrag aan salaris advocaat daaronder begrepen.
3.2.
De man voert verweer in conventie. De man vordert:
-
in voorwaardelijke reconventie: de vrouw te veroordelen, wanneer haar vordering in conventie geheel of gedeeltelijk zal worden toegewezen, tot betaling van de vermogensbelasting vanaf 2012;
- in beide instanties: de vrouw te veroordelen in de proceskosten, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis, en voor het geval dat voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor de voldoening.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
De vrouw stelt twee hoofdvorderingen in: 1) afgifte van stukken en 2) overmaking door de man van het in geding zijnde spaargeld, zodat de vrouw daarover het beheer kan voeren. De rechtbank zal eerst vordering 2 beoordelen.
4.2.
De rechter heeft ter zitting aan partijen gevraagd aan wie het onderhavige spaargeld in eigendom toebehoort. Beide partijen hebben daarop geantwoord dat het geld in gemeenschappelijke eigendom aan hen - en dus niet aan de kinderen - toebehoort, met dien verstande dat tussen partijen de afspraak is gemaakt om dit spaargeld aan te zullen wenden ten behoeve van de kinderen. Aldus staat tussen partijen vast dat het spaargeld een gemeenschappelijk goed vormt en dat partijen afspraken hebben gemaakt over hetgeen met dat gemeenschappelijke goed moet gebeuren.
4.3.
De man voert het verweer dat de vrouw geen vorderingsrecht heeft ter zake van het spaargeld voor de tweeling omdat de tweeling inmiddels meerderjarig is, zodat de tweeling zelf de vordering zou moeten instellen. Dit verweer faalt. Het verweer berust op de onjuiste aanname dat het desbetreffende spaargeld in eigendom toebehoort aan de tweeling. Dat is nu juist niet het standpunt van de man. Het is zoals gezegd het standpunt van de man, en van de vrouw, dat het geld toebehoort aan partijen zelf.
4.4.
Het standpunt van de vrouw laat zich als volgt samenvatten: de wijze waarop de man het beheer over het voor de kinderen bestemde spaargeld heeft uitgevoerd is ondeugdelijk. De vrouw vordert daarom dat zij voortaan met het beheer belast zal worden over dit spaargeld. De man voert aan dat hij het beheer over het spaargeld voor de kinderen wél op een deugdelijke wijze heeft uitgevoerd, binnen de grenzen van hetgeen daarover tussen partijen is overeengekomen. De man voert aan dat hij van het spaargeld kosten van de kinderen heeft voldaan, dat hij sinds 2018 het spaargeld niet meer heeft aangewend en dat hij het spaargeld zich niet heeft toegeëigend.
4.5.
Om te kunnen beoordelen of de man de tussen partijen gemaakte afspraken over het beheer van het spaargeld voor de kinderen heeft geschonden, moet eerst worden vastgesteld wat die afspraken behelzen.
4.6.
Bij het uiteengaan van partijen is onder begeleiding van een derde de tekst van een concept-convenant opgesteld. Dit concept bevat onder meer een regeling over het spaargeld voor de kinderen. Tot ondertekening van dit convenant is het niet gekomen. Niettemin hebben partijen, voor wat betreft dit spaargeld, feitelijk gehandeld op de wijze die is vastgelegd in het concept-convenant. Zo is in het concept-convenant bepaald dat de man het beheer over het spaargeld van de kinderen zou voeren. De man heeft dit beheer feitelijk ook gevoerd. Ter zitting beriepen beide partijen zich op de bedoeling van het concept-convenant. Uit een en ander volgt dat de tekst van het concept-convenant de afspraken behelst die zijn gemaakt over het spaargeld voor de kinderen.
4.7.
Dan is het de vraag of de wijze waarop de man met het spaargeld voor de kinderen is omgegaan, een schending oplevert van de tussen partijen gemaakte afspraken. De rechtbank is van oordeel dat uit de stellingen van de vrouw niet of althans onvoldoende af te leiden dat zulks het geval is. De vrouw blijkt sowieso weinig consistent in haar stellingname. Ter zitting stelde de advocaat van de vrouw dat slechts dan ingeteerd mag worden op het spaargeld indien partijen (zelf) het financieel moeilijk hebben, terwijl de man geenszins in financiële moeilijkheden verkeert. Zijn cliënte stelde echter, even later op dezelfde zitting, dat het spaargeld (slechts) mag worden aangewend als
de kinderen(en dus niet partijen) in financieel moeilijke omstandigheden verkeren.
Bovendien staat niet in het concept-convenant dat slechts in geval van financieel moeilijke omstandigheden de kosten van de kinderen mogen worden bekostigd met het spaargeld. In dit concept valt slechts te lezen dat het spaargeld bestemd is voor ‘
de kosten van opleiding/studie en/of het zelfstandig worden van de kinderen.’ De vrouw stelt geen verklaringen of gedragingen die meebrengen dat middels uitleg plaats is voor een afwijking van de letterlijke tekst van het concept-convenant.
4.8.
Er zijn dus geen concrete aanwijzingen dat de man het beheer over het spaargeld voor de kinderen slecht heeft uitgevoerd. Daarom zal de vordering om de vrouw met het beheer over spaargeld te belasten, worden afgewezen.
4.9.
Over vordering 1, tot afgifte van stukken, wordt als volgt geoordeeld. De vrouw stelt dat zij geen inzage heeft in het verloop van het spaargeld sinds 2018. De man heeft daarop aangevoerd dat hij sinds 2018 geen uitgaven meer heeft bekostigd vanuit het spaargeld en dat de bedragen op het door hem opgestelde overzicht (bijlage bij productie 6 van de man) aanwezig zijn. De vrouw wil kunnen controleren of het spaargeld niet (deels) is opgemaakt. Nu de man verklaart dat dat niet zo is, is het belang van de vrouw bij inzage in stukken komen te vervallen. De man heeft verklaard/toegezegd dat vanaf 2018 niet is ingeteerd op het spaargeld en de vrouw mag de man aan deze verklaring/toezegging houden.
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij ook inzage wil in de renteontwikkeling op de spaarrekeningen, maar het is een feit van algemene bekendheid dat rente op spaargeld de laatste jaren minimaal is. Overigens kan de vrouw ook bij de bank navragen hoe hoog de rente op een spaarrekening is. Aldus heeft de vrouw geen, of althans onvoldoende belang bij haar vordering.
4.10.
De vrouw zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de man. Deze kosten worden begroot op € 1.694,-, zijnde € 304,- aan griffierecht en € 1.390,- aan salaris advocaat (conform de Liquidatietarieven, 2 punten, tarief III ad € 695,- per punt). De proceskostenveroordeling zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente en uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden.
in reconventie
4.11.
De voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld is niet vervuld, zodat aan de inhoudelijke beoordeling daarvan wordt toegekomen.
4.12.
Het niet vervullen van de voorwaarde voor het instellen van de vordering in reconventie, impliceert niet dat geen proceskostenveroordeling kan worden opgelegd (vgl. HR 11 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9673). De (extra) proceskosten in reconventie worden echter begroot op nihil, zodat een proceskostenveroordeling achterwege kan blijven.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten van de man, tot op heden begroot op € 1.694,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
verstaat dat de voorwaarde voor het instellen van de eis in reconventie niet is vervuld en dat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 16 september 2020.
[2517/2294]