ECLI:NL:RBROT:2020:8158

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
8449387 CV EXPL 20-11548
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van vakantiegeld en wettelijke verhoging in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde, waarbij de eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.S. Schuurink, een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde. De eiseres is sinds 18 november 2016 in dienst bij de gedaagde en heeft zich op 3 februari 2020 ziekgemeld na zwangerschaps- en bevallingsverlof. De eiseres vorderde onder andere betaling van achterstallig loon, vakantiegeld en wettelijke verhogingen. De gedaagde heeft verweer gevoerd, onder andere met de stelling dat de dagvaarding op het verkeerde adres was betekend en dat aan de verplichtingen uit een eerder vonnis was voldaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2020 heeft de eiseres haar eis verminderd en toegelicht dat het achterstallige loon inmiddels was betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet tijdig aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan en heeft de vordering tot betaling van vakantiegeld en de wettelijke verhoging toegewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde in de proceskosten van de eiseres wordt veroordeeld, maar dat de kosten beperkt blijven tot de eigen bijdrage van de eiseres. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8449387 CV EXPL 20-11548
uitspraak: 4 september 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.S. Schuurink te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 8 april 2020, met producties;
  • de aantekeningen van 29 april 2020 van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
  • het aanvullende antwoord van [gedaagde] van 10 juli 2020, met producties;
  • het e-mailbericht van 10 juli 2020 aan de zijde van [eiseres] , inhoudende een uittreksel van de KvK, met producties;
  • het tussenvonnis van 24 juli 2020 waarbij een mondelinge behandeling is gelast.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 14 augustus 2020. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen [eiseres] in persoon, bijgestaan door collega’s van haar gemachtigde mr. F. Laros en mr. De Brouwer. Namens [gedaagde] is niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiseres] is sinds 18 november 2016 voor onbepaalde tijd in dienst bij [gedaagde] voor 40 uur per week.
2.2
Het overeengekomen bruto loon bedraagt € 1.810,00 bruto per maand.
2.3
[eiseres] genoot zwangerschaps- en bevallingsverlof en heeft zich tegen het einde van haar verlof, op 3 februari 2020, ziekgemeld.
2.4
Bij onder zaaknummer 8399131 VV EXPL 20-109 tussen partijen gewezen vonnis van 28 mei 2020 van de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is [gedaagde] veroordeeld:
  • om vanaf 7 februari 2020 en zolang [eiseres] ziek is aan [eiseres] te betalen € 1.267,00 bruto per maand (70% van het brutoloon van € 1.810,00 exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten) en € 1.810,00 bruto per maand (exclusief vakantiebijslag en overig emolumenten) vanaf het moment waarop zij is hersteld, een en ander tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde is gekomen;
  • tot betaling van de wettelijke verhoging van 20% op grond van artikel 7:625 BW over het salaris over de maanden februari 2020 tot en met mei 2020;
  • tot betaling van de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW over het loon over de maanden februari 2020 tot en met mei 2020 en over de toegewezen wettelijke verhoging, een en ander gerekend vanaf de verschillende data van opeisbaarheid tot aan de dag van de volledige betaling;
  • tot betaling van € 40,00 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
  • tot betaling van de kosten van de procedure.

3..De vordering

3.1
[eiseres] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen:
  • het loon ten bedrage van € 1.810,00 bruto per maand over de periode van februari tot april 2020, dat wil zeggen een bedrag van € 3.820,00 bruto;
  • het loon ten bedrage van € 1.810,00 bruto per maand dat is verschuldigd voor iedere maand vanaf april 2020 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
  • de vakantiebijslag over de periode van februari tot april 2020 ten bedrage van 8% over het brutoloon en de vakantiebijslag over de toekomstige periode vanaf april 2020 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
  • de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen;
  • de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden vanaf februari 2020 en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag van de betaling;
  • een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2020 tot aan de dag van de betaling;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

4..Het verweer

Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover nu van belang – het volgende aangevoerd.
[eiseres] heeft, net als in de kort geding-procedure, de dagvaarding op het verkeerde adres betekend. Voorheen was het bezoekadres van [gedaagde] de [adres 1] , maar dit is gewijzigd naar de [adres 2] . Daarnaast begrijpt [gedaagde] niet waarom deze dagvaardingsprocedure nog loopt, aangezien aan alle verplichtingen die in het vonnis van 28 mei 2020 zijn opgelegd is voldaan.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Voor zover [gedaagde] met haar verweer heeft bedoeld te zeggen dat de dagvaarding nietig is nu zij niet op de hoogte was van deze dagvaardingsprocedure en de mondelinge behandeling omdat de dagvaarding op het verkeerde adres is betekend en de uitnodiging niet zou zijn ontvangen, wordt dat verweer verworpen. Daargelaten dat [gedaagde] heeft gereageerd waardoor de nietigheid is gedekt heeft [eiseres] op 10 juli 2020 een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd, waaruit blijkt dat [gedaagde] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding stond ingeschreven op de [adres 1] in Rotterdam. Aangezien de betekening van de dagvaarding op dit adres heeft plaatsgevonden, komt het voor rekening en risico van [gedaagde] dat zij het adres niet tijdig heeft gewijzigd bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast had [gedaagde] op de hoogte moeten zijn van de mondelinge behandeling in de onderhavige procedure, omdat de uitnodiging voor de mondelinge behandeling naar het nieuwe adres op de [adres 2] te Rotterdam is gestuurd.
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar eis verminderd en nader toegelicht. Het achterstallige loon, zoals dat is toegewezen in het vonnis van 28 mei 2020, en het loon over de maand juni 2020 is betaald op 25 juni 2020. Vanaf juli 2020 is de betaling van het loon overgenomen door het UWV, waardoor [eiseres] maandelijks rechtstreeks van het UWV haar loon krijgt uitbetaald. De vorderingen die zien op de doorbetaling van haar loon en de wettelijke rente hierover zijn - gelet op het voorgaande - tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
5.3
Ten aanzien van de vordering tot betaling van het vakantiegeld wordt als volgt overwogen. Vast staat dat [eiseres] op grond van punt 6 van de arbeidsovereenkomst recht heeft op betaling van vakantietoeslag van 8%. Dit wordt naar evenredigheid van de duur van de arbeidsovereenkomst opgebouwd in de periode van 1 juni tot en met 31 mei en wordt uitbetaald in juni. [eiseres] heeft gesteld dat zij tot op heden het netto equivalent van het bedrag aan vakantietoeslag waar zij dit jaar recht op heeft nog niet uitbetaald heeft gekregen. Aangezien [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om deze gemotiveerde stelling van [eiseres] te betwisten, wordt in rechte uitgegaan van de juistheid van de stelling van [eiseres] . Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het gevorderde bedrag aan vakantietoeslag wordt toegewezen.
5.4
Verder heeft [eiseres] over het verschuldigde loon en de vakantiebijslag de wettelijke verhoging gevorderd. De wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon tijdig te betalen. Op grond van artikel 7:625 BW is de kantonrechter bevoegd om bij het niet tijdig betalen van een loonbetalingsverplichting een wettelijke verhoging toe te passen. Uit rechtsoverweging 5.2 en 5.3 volgt dat [gedaagde] heeft nagelaten om (tijdig) aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. In het vonnis van 28 mei 2020 is door de kantonrechter over het loon voor de maanden februari 2020 tot en met mei 2020 een wettelijke verhoging van 20% toegewezen. Nu de kort geding rechter reeds de wettelijke verhoging over het achterstallige loon tot en met mei 2020 heeft toegewezen ziet de kantonrechter geen aanleiding om een wettelijke verhoging over dat loon toe te wijzen. Ten aanzien van de wettelijke verhoging die ziet op de betalingsverplichting van de vakantietoeslag wordt 50% toegewezen, omdat door [eiseres] onbetwist is gesteld dat tot op heden niet aan deze verplichting is voldaan. [gedaagde] heeft in juni het achterstallige loon betaald en welbewust de betaling van het vakantiegeld achterwege gelaten. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat over de vakantietoeslag 50% wordt toegewezen.
5.6
De gevorderde rente over de toegewezen wettelijke verhoging, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, wordt als op de wet gegrond toegewezen.
5.7
[eiseres] maakt in principe aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Nu in het vonnis van 28 mei 2020 al een veroordeling omtrent deze kosten is toegewezen, wordt dit gedeelte van de vordering niet nogmaals toegewezen. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat na het gewezen vonnis van 28 mei 2020 nog nieuwe handelingen zijn verricht waarvoor [eiseres] in aanmerking zou komen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding wordt dan ook afgewezen.
5.8
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten van [eiseres] veroordeeld. Die proceskosten worden beperkt tot € 148,00 aan eigen bijdrage van [eiseres] . [eiseres] had in de onderhavige procedure immers om een voorlopige voorziening kunnen verzoeken en dan was een kort geding niet nodig geweest, zodat de overige proceskosten in de onderhavige procedure als nodeloos gemaakt voor rekening van [eiseres] moeten blijven. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen het vakantiegeld dat is opgebouwd tot en met 31 mei 2020 en de wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW van 50% over het verschuldigde bedrag aan vakantietoeslag, alles te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de data van opeisbaarheid tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt Tandartspraktijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 148,00 aan eigen bijdrage, en als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,00 aan nasalaris. Als daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet het bedrag aan nasalaris nog worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485