In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde, waarbij de eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.S. Schuurink, een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde. De eiseres is sinds 18 november 2016 in dienst bij de gedaagde en heeft zich op 3 februari 2020 ziekgemeld na zwangerschaps- en bevallingsverlof. De eiseres vorderde onder andere betaling van achterstallig loon, vakantiegeld en wettelijke verhogingen. De gedaagde heeft verweer gevoerd, onder andere met de stelling dat de dagvaarding op het verkeerde adres was betekend en dat aan de verplichtingen uit een eerder vonnis was voldaan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2020 heeft de eiseres haar eis verminderd en toegelicht dat het achterstallige loon inmiddels was betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet tijdig aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan en heeft de vordering tot betaling van vakantiegeld en de wettelijke verhoging toegewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde in de proceskosten van de eiseres wordt veroordeeld, maar dat de kosten beperkt blijven tot de eigen bijdrage van de eiseres. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.