In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Waterweg Wonen en een gedaagde, die in persoon procedeerde. De stichting vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning die aan de gedaagde was verhuurd, vanwege een huurachterstand. De gedaagde was maandelijks een huurprijs van € 557,28 verschuldigd, maar had een betalingsachterstand opgebouwd van € 3.996,33 tot en met maart 2020. De stichting heeft de gedaagde in gebreke gesteld en uiteindelijk een gerechtelijke procedure gestart om de huurachterstand te incasseren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juli 2020 was de gedaagde niet aanwezig, terwijl de gemachtigde van de stichting wel aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand inmiddels was opgelopen tot € 6.174,95, wat door de gedaagde niet was betwist. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van de huurovereenkomst, wat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning rechtvaardigde. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis.
De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens werd de gedaagde verplicht om de woning binnen de gestelde termijn te ontruimen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagde werd in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis benadrukt de gevolgen van wanbetaling in huurrelaties en de mogelijkheden voor verhuurders om juridische stappen te ondernemen bij betalingsachterstanden.