Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
- [naam persoon 1] deed zich als verhuurder voor en is de enige persoon die [gedaagde] in het kader van de gesloten huurovereenkomst ooit heeft gezien van de zijde van verhuurder en
- [naam persoon 1] is degene die met [gedaagde] de huurovereenkomst heeft gesloten en getekend en afspraken heeft gemaakt. Deze afspraken houden met name in dat de ernstige gebreken aan de woning verholpen zullen worden en dat [gedaagde] vanaf 1 september 2019 geen huurpenningen meer behoefde te betalen, zo lang dat niet het geval zou zijn.
- uit het kadaster blijkt dat [eiseres] eigenaar is van de woning;
- op de huurovereenkomst staat dat [naam persoon 1] beheerder en niet verhuurder is;
- [naam persoon 1] heeft zich nooit als verhuurder gepresenteerd. Hij was slechts bemiddelaar wat betreft de betaling van de huurpenningen en gaf eventuele schades en mankementen door;
- [eiseres] is samen met haar echtgenoot, de heer [naam persoon 2] (hierna te noemen “ [naam persoon 2] ”), regelmatig een kijkje gaan nemen in de woning en daarbij heeft [eiseres] zich voorgesteld als de eigenaresse;
- door [eiseres] is persoonlijk een overzicht verstrekt van de betalingsachterstand en een voorstel gedaan om de huurachterstand in te lossen. Hierover heeft [eiseres] ook overlegd met de zoon en dochter van [gedaagde] via e-mail;
- uit diverse berichten die [gedaagde] via WhatsApp naar [naam persoon 1] heeft gestuurd, blijkt dat [gedaagde] wist dat [naam persoon 1] niet de huisbaas is;
- [gedaagde] heeft enige tijd de huur door de Sociale Dienst laten betalen op de rekening van [eiseres] .
beheerder”. Uit de huurovereenkomst mocht [gedaagde] derhalve niet afleiden dat [naam persoon 1] optrad als verhuurder. Uit het feit dat [naam persoon 1] afspraken maakte met [gedaagde] omtrent huurbetaling en reparaties en dat [naam persoon 1] “
de enige persoon is geweest die zij in het kader van de huurovereenkomst ooit heeft gezien”, zoals [gedaagde] stelt, mocht [gedaagde] dit evenmin afleiden. Dat [naam persoon 1] zich voordeed als de verhuurder is niet gebleken. Andere feiten op grond waarvan zij mocht aannemen dat [naam persoon 1] de verhuurder was, heeft [gedaagde] niet gesteld. In de door [gedaagde] overgelegde correspondentie via WhatsApp tussen haar en [naam persoon 1] in juli, augustus en september 2019 wordt meerdere malen melding gemaakt van de eigenaar en de huisbaas op een wijze waaruit blijkt dat [gedaagde] bekend was met het bestaan van een andere huisbaas dan [naam persoon 1] . Zo schrijft [gedaagde] op 1 augustus 2019 aan [naam persoon 1] : “
leg maar uit aan de huisbaas”. Onbetwist is dat [gedaagde] enige tijd de huur door de Sociale Dienst op de rekening van [eiseres] heeft laten betalen. Voorts heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat [naam persoon 1] heeft toegezegd dat zij vanaf september 2019, “
als de eigenaar niks doet”, geen huur meer behoefde te betalen.
als de eigenaar niks doet”, geen huur meer behoefde te betalen. Hieruit blijkt dat het [gedaagde] duidelijk moet zijn geweest dat [naam persoon 1] de gestelde afspraak niet met goedvinden van [eiseres] maakte, maar om [eiseres] onder druk te zetten. Ook aan de voorwaarde van artikel 3:61 lid 2 BW dat [gedaagde] onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat [naam persoon 1] de gestelde toezegging namens [eiseres] deed, is derhalve niet voldaan.
Ik zelf ben niet fysiek aanwezig geweest in het pand, op de foto’s welke zijn genomen en door uw uitleg heb ik de conclusie getrokken dat u aan het opknappen bent. Hierdoor zijn sommige zaken nog niet geregeld of opgelost.
Doordat het een oud pand is, blijft ook bij nieuwe kozijnen sprake van kou en tocht. Het plaatsen van nieuwe ramen is lastig vanwege de maat”. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] als gevolg van de kieren in de raamkozijnen niet het woongenot heeft gehad dat zij mocht verwachten. Wat in 1912 aan de eisen van die tijd voldeed, voldoet in 2020 niet meer. De kieren zijn derhalve een gebrek als bedoeld in artikel 7:204 lid 2 BW. [verweerster] was tot het verhelpen van dit gebrek verplicht omdat reparatie van raamkozijnen niet een “kleine herstelling” is tot het verrichten waarvan [eiser] op grond van artikel 7:217 BW verplicht was.
De balkonvlonder wordt nog vernieuwd, maar het is niet bekend wanneer. Het balkon is geen gemeenschappelijke ruimte maar het is begrijpelijk dat de huurders dit gebruiken”. Huurder [naam persoon 6] heeft tijdens de bezichtiging verklaard dat de huurders het balkon gebruiken om hun was op te hangen, dat het hek op instorten staat en dat de Omgevingsdienst dit laatste ook heeft geconstateerd.
4..De beslissing
: