ECLI:NL:RBROT:2020:800

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
C/10/569679 / HA ZA 19-228
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedwongen tussenkomst in civiele procedure op basis van artikel 118 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 29 januari 2020 vonnis gewezen in een zaak waarin [eiser 1] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betrokken zijn. De procedure betreft een verzoek tot gedwongen tussenkomst op basis van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [eiser 2] en [eiseres] hebben verzocht om [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Iran), op te roepen in de onderhavige procedure, omdat zij stellen dat de vastgoedportefeuille waarover in reconventie wordt gevorderd, tot een gemeenschap behoort waar ook [naam] deel van uitmaakt. Dit zou leiden tot een processueel ondeelbare rechtsverhouding.

De rechtbank heeft de argumenten van [verweerder] gehoord, die aanvoert dat het verzoek tardief is en in strijd met de goede procesorde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het noodzakelijk is om [naam] in het geding te betrekken, omdat een uitspraak in de reconventie niet effectief kan zijn zonder haar betrokkenheid. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot gedwongen tussenkomst toegewezen en de comparitie van partijen uitgesteld tot een nader te bepalen datum. De beslissing omtrent de kosten is aangehouden tot de hoofdzaak is beslist.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.B. Smits en is een belangrijke uitspraak in het kader van de procedurele vereisten voor gedwongen tussenkomst in civiele zaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/569679 / HA ZA 19-228
Vonnis van 29 januari 2020
in de zaak van
[eiser 1],
wonende te [woonplaats eiser 1] ,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident ex. art. 118 Rv,
advocaat mr. M.J. de Best te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het incident ex. art. 118 Rv,
advocaat mr. C.G. Huijsmans te Goes,

2.[gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in het incident ex. art. 118 Rv,
advocaat mr. M.H.S. Verhoeven te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 december 2018 met producties;
  • de conclusie van antwoord (tevens eis in reconventie) met producties zijdens [gedaagde 1] ;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties zijdens [gedaagde 2] ;
  • de brief van de rechtbank van 19 juni 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de vordering in het incident ex artikel 118 Rv. zijdens [gedaagde 1] ;
  • de vordering in het incident ex artikel 118 Rv. met producties zijdens [gedaagde 2] ;
  • het antwoord in het incident ex artikel 118 Rv. zijdens [eiser 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald ten aanzien van het verzoek tot gedwongen tussenkomst ex. art. 118 Rv.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser 2] en [eiseres] verzoeken, samengevat, dat hun wordt toegestaan om, op de voet van artikel 118 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, [naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Iran) op te roepen in de onderhavige procedure.
2.2.
[eiser 2] en [eiseres] voeren daartoe, onder meer, aan dat de vastgoedportefeuille ten aanzien waarvan [eiser 2] en [eiseres] in reconventie vorderen dat zij als deelgerechtigden in het kadaster worden ingeschreven, tot een gemeenschap behoort waar ook [naam] deel van uitmaakt. Daarmee is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding.
2.3.
[verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek. [verweerder] voert daartoe aan dat het verzoek tardief is gedaan en daarom in strijd met de goede procesorde. Er is geen sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. [eiser 2] en [eiseres] hebben onvoldoende ter onderbouwing daarvan gesteld. [naam] zou bovendien door toewijzing van het verzoek in haar verdediging worden geschaad doordat zij niet de mogelijkheid heeft (gehad) zich tegen de vordering in reconventie te verdedigen, aldus [verweerder] .
2.4.
Bij arrest van 10 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:411) heeft de Hoge Raad beslist dat in een procedure over een processueel ondeelbare rechtsverhouding alle bij die rechtsverhouding betrokken partijen in de procedure moeten worden betrokken. Het gaat dan immers om een beslissing die in dezelfde zin moet luiden ten aanzien van bij die rechtsverhouding betrokken partijen. Indien degene die de beslissing over een processueel ondeelbare rechtsverhouding wil uitlokken nalaat om alle betrokken partijen in het geding op te roepen, dient de rechter ook ambtshalve de gelegenheid te bieden om de niet opgeroepen (rechts)persoon/personen alsnog in het geding te betrekken op de voet van artikel 118 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.5.
Of noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokken partijen hetzelfde luidt is mede afhankelijk van het antwoord op de vraag of een uitspraak voldoende effectief is als deze niet ten opzichte van alle betrokkenen geldt.
2.6.
Uit de bij de akte tevens verzoek gedwongen tussenkomst zijdens [eiseres] in het geding gebrachte producties, blijkt dat [naam] ten minste ten aanzien van een of meer van de in de eis in reconventie betrokken onroerende zaken als (deel)gerechtigde in de kadastrale registers staat ingeschreven. Hieruit volgt dat indien en voor zover een of meer van de in reconventie gedane vorderingen toegewezen zouden worden, voor de effectuering daarvan de medewerking van [naam] noodzakelijk zou zijn. Een eventueel toewijzend vonnis in reconventie regardeert [naam] echter niet, indien zij niet in de procedure betrokken is geweest, zodat die uitspraak dan niet voldoende effectief is.
2.7.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat noodzakelijk is [naam] in het geding op te roepen om haar standpunt kenbaar te maken. Het verzoek zal worden toegewezen. De reeds geplande comparitie van partijen zal worden uitgesteld tot een nader te bepalen datum nadat door [naam] van antwoord zal zijn gediend, dan wel de termijn daartoe ongebruikt zal zijn verstreken.
2.8.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
staat toe dat [naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Iran), woonachtig aan de [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] , door [eiser 2] en [eiseres] tegen de rolzitting van
19 februari 2020als partij wordt opgeroepen in de hoofdzaak in reconventie,
3.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de voor 2 maart 2020 geplande comparitie van partijen tot een nader te bepalen datum zal worden aangehouden,
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 april 2020voor conclusie van antwoord in reconventie zijdens [naam] .
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020.
[3195/2221]