ECLI:NL:RBROT:2020:7795

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
C/10/594547 / HA ZA 20-356
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot aanhouding in civiele procedure tussen SIDAM BEHEER B.V. en gedaagde

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 2 september 2020 een vonnis gewezen in een incident. De eiser, SIDAM BEHEER B.V., heeft een incidentele vordering tot aanhouding ingediend, waarbij hij aanvoert dat de uitkomst van een verzetprocedure van belangrijke betekenis is voor de hoofdzaak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de enkele stelling van de eiser onvoldoende is om aanhouding van de procedure te rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de procedure betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als de verzetprocedure, maar dat dit alleen niet voldoende is om de procedure aan te houden. De rechtbank benadrukt het belang van een doelmatige en voortvarende rechtspleging en wijst de incidentele vordering af. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 16 september 2020 weer op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/594547 / HA ZA 20-356
Vonnis in incident van 2 september 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SIDAM BEHEER B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.J. Fioole te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde in hoofdzaak, eiser in incident],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. H.J.R. Raven te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Sidam en [gedaagde in hoofdzaak, eiser in incident] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 maart 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende verzoek tot nazending aanvullende productie, tevens houdende incidentele vordering tot schorsing van de procedure, met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties;
  • de akte overlegging nadere productie van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in incident] van 1 juli 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
Sidam vordert in de hoofdzaak – kort weergegeven – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
- € 55.000,00 te vermeerderen met rente;
- de buitengerechtelijke kosten;
- de proceskosten waarin [gedaagde] bij verstekvonnis van 16 maart 2011 is veroordeeld;
- de proceskosten in de hoofdzaak, te vermeerderen met rente, en;
- de kosten van de in 2020 gelegde conservatoire beslagen.
2.2.
[gedaagde] concludeert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van Sidam af te wijzen, althans Sidam niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van Sidam in de kosten van de procedure.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[eiser] vordert in het incident om, al dan niet bij vonnis:
I. [eiser] toe te staan de verzetdagvaarding na te zenden als aanvullende productie bij zijn
incidentele vordering tot schorsing van de procedure uiterlijk binnen 4 weken na 17 juni
2020, althans binnen een door de rechtbank in goede orde te bepalen termijn;
II. de procedure te schorsen totdat de meest gerede partij een bindende eindbeslissing in de
verzetprocedure in het geding heeft gebracht, althans tot een door de rechtbank in goede
orde te bepalen moment;
III. Sidam te veroordelen in de kosten van deze incidenten.
3.2.
Sidam concludeert tot afwijzing van de incidentele vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
Bij vonnis van 16 maart 2011, gewezen onder zaak-/rolnummer 372759 / HA ZA 11-446, heeft de Rechtbank Rotterdam [eiser] bij verstek veroordeeld tot betaling aan Sidam van € 25.000,00, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 6% per jaar vanaf 24 maart 2010 tot aan de dag der voldoening, alsmede tot betaling van de beslag- en proceskosten van in totaal € 3.055,70.
4.2.
[eiser] heeft aan zijn incidentele vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Ten tijde van het indienen van de incidentele vorderingen was [eiser] voornemens een verzetdagvaarding uit te brengen, teneinde in verzet te komen tegen het onder 4.1 vermelde verstekvonnis. Ter onderbouwing van zijn vordering tot schorsing van de procedure, wenst hij de verzetdagvaarding in het geding te brengen. Ten aanzien van de incidentele vordering genoemd onder 3.1 onder II, voert [eiser] aan dat het in strijd is met de goede procesorde indien er twee procedures, die tegelijk aanhangig zijn en inhoudelijk betrekking hebben op dezelfde vorderingen en hetzelfde feitencomplex, tegelijkertijd inhoudelijk worden behandeld. De uitkomst van de verzetprocedure is van belangrijke betekenis in (de hoofdzaak in) deze procedure, en gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, moet de verzetprocedure met voorrang worden behandeld boven de hoofdzaak in de onderhavige procedure, aldus [eiser] . Bovendien, zo stelt [eiser] , heeft Sidam de mogelijkheid om in de verzetprocedure een vordering tot vermeerdering van eis in te stellen, waardoor de onderhavige procedure in feite overbodig wordt en Sidam daar onvoldoende belang bij heeft, aldus [eiser] .
4.3.
Het verweer van Sidam komt er – samengevat – op neer dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de door hem aangekondigde verzetprocedure en hij daarom geen rechtens te respecteren belang heeft bij zijn incidentele vorderingen, zodat deze moeten worden afgewezen. Sidam voert daartoe primair aan dat [eiser] in het verstekvonnis heeft berust en daartegen dus niet meer in verzet kan komen. Subsidiair en meer subsidiair stelt Sidam dat [eiser] op 11 september 2012 respectievelijk 6 mei 2020 een daad van bekendheid heeft gepleegd, waardoor [eiser] niet meer tijdig in verzet kan komen. Sidam veronderstelt dat het [eiser] er om te doen is na ruim tien jaar de aflossing van zijn schuld verder te traineren.
4.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Ten aanzien van de vordering genoemd onder 3.1 sub I geldt dat [eiser] bij akte overlegging nadere productie van 1 juli 2020 de door hem aangekondigde (en op 29 juni 2020 uitgebrachte) verzetdagvaarding reeds als productie in het geding heeft gebracht. Niet valt daarom in te zien welk belang hij (nog) heeft bij deze vordering. Gelet op het feit dat de productie in het geding is gebracht ter onderbouwing van de incidentele vordering tot schorsing van de procedure en omdat uit het navolgende zal blijken dat de productie geen rol speelt bij de beoordeling van die incidentele vordering, behoeft de vraag of de productie wel of niet in het geding had mogen worden gebracht, geen (verdere) bespreking.
4.5.
Ten aanzien van de onder 3.1 onder II oordeelt de rechtbank als volgt.
4.6.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorziet niet in een incident strekkende tot aanhouding, maar behelst ook niet de beperking dat geen andere dan in de wet genoemde incidenten naar voren kunnen worden gebracht. Dat een partij, die aanhouding van de behandeling van de zaak wenst, om een beslissing in een samenhangende procedure af te wachten, ervoor kan kiezen om een daartoe strekkende incidentele vordering in te stellen, is door de Hoge Raad bevestigd in zijn uitspraak van 2 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU8176).
4.7.
Of er voldoende grond bestaat voor een aanhouding wordt met name bepaald door de eisen van een goede procesorde, waaronder begrepen de eisen van een doelmatige en voortvarende rechtspleging. Uitgangspunt daarbij is onder meer dat moet worden gewaakt tegen een onredelijke vertraging van de procedure.
4.8.
Niet in geschil is dat de onderhavige procedure betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex en (gedeeltelijk) ook op dezelfde vorderingen als aan de orde waren in de verstekprocedure. Echter, (alleen) op grond daarvan is nog niet gerechtvaardigd dat de onderhavige procedure wordt aangehouden, te meer daar Sidam zich tegen aanhouding van de procedure verzet. De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling van [eiser] , dat de uitkomst van de te voeren verzetprocedure van belangrijke betekenis is in de hoofdzaak in de onderhavige procedure, onvoldoende is om strijd met de goede procesorde aan te kunnen nemen indien de onderhavige procedure in de hoofdzaak niet wordt aangehouden. Daarbij is mede in acht genomen dat het risico van tegenstrijdige beslissingen kan worden ondervangen door middel van een ambtshalve rolvoeging, waarbij de rechtbank een aantekening maakt in de roladministratie dat de zaken samenhangen. Ook overigens is niet gebleken dat een mogelijke gelijktijdige inhoudelijke behandeling van de beide procedures in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde. En als Sidam de mogelijkheid heeft om in de verzetprocedure een vordering tot vermeerdering van eis in te stellen, neemt dat niet weg dat Sidam de onderhavige procedure aanhangig heeft gemaakt, en er belang bij heeft dat wordt gewaakt tegen een onredelijke vertraging daarvan.
4.9.
Los van het voorgaande wordt nog opgemerkt dat het de rechtbank tot op heden niet is gebleken dat de door [eiser] overgelegde verzetdagvaarding ook daadwerkelijk is aangebracht. In zoverre kan dus ook al niet worden aangenomen dat [eiser] belang heeft bij de gevorderde aanhouding van (de hoofdzaak in de) onderhavige procedure.
4.10.
De conclusie uit voorgaande is dat de rechtbank onvoldoende reden ziet om deze procedure aan te houden, zoals door [eiser] verzocht. De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van Sidam tot op heden begroot op € 543,00,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 september 2020voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 2 september 2020.
3242/1977/638