ECLI:NL:RBROT:2020:7648

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
C/10/584309 / HA ZA 19-973
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma en waardebepaling van vermogensbestanddelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de ontbinding van een vennootschap onder firma (vof) en de waardebepaling van de vermogensbestanddelen van deze vof. De partijen, aangeduid als 'de man' en 'de vrouw', zijn voormalige partners die samen een strandpaviljoen exploiteerden. De rechtbank heeft op 26 augustus 2020 vonnis gewezen, waarin werd geoordeeld dat de vof ontbonden moet worden wegens gewichtige redenen, zoals vastgelegd in het Wetboek van Koophandel en het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontbinding per datum van het eindvonnis zal plaatsvinden, en dat een onafhankelijke deskundige zal worden benoemd om de waarde van de vermogensbestanddelen van de vof te taxeren.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 1 april 2020 al geoordeeld dat de vof nog bestaat en dat het strandpaviljoen aan de man zal worden toebedeeld. De partijen hebben geprobeerd om tot een minnelijke regeling te komen, maar zijn daar niet in geslaagd. De rechtbank heeft de peildatum voor de waardebepaling vastgesteld op de datum van het deskundigenrapport, en heeft de deskundige L. Arends benoemd om de waardering uit te voeren. De rechtbank heeft ook de kosten van het deskundigenonderzoek vastgesteld en bepaald dat beide partijen elk de helft van het voorschot moeten betalen.

De rechtbank heeft verder benadrukt dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige en dat zij de deskundige toegang moeten geven tot noodzakelijke informatie en plaatsen. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en de zaak is naar de parkeerrol verwezen voor verdere behandeling na het indienen van het deskundigenrapport.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/584309 / HA ZA 19-973
Vonnis van 26 augustus 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. L. Hennink te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A. Vreugdenhil te Naaldwijk.
Partijen zullen hierna ‘de man’ en ‘de vrouw’ genoemd worden.

1..De (verdere) procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 april 2020 en de daarin genoemde stukken,
  • de akte aan de zijde van de man,
  • de akte aan de zijde van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De (verdere) beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 1 april 2020 is reeds geoordeeld dat de vof thans nog altijd bestaat. Daarnaast is geoordeeld dat, indien de vof wordt ontbonden of als ontbonden moet worden beschouwd, het strandpaviljoen aan de man zal worden toebedeeld en dat een onafhankelijke deskundige zal worden benoemd om de vermogensbestanddelen van de vof te waarderen.
2.2.
Partijen is vervolgens de gelegenheid geboden om met elkaar in overleg te treden over de voorwaarden waaronder en tegen welke peildatum de vermogensbestanddelen van de vof na ontbinding verdeeld kunnen worden en ter zake een minnelijke regeling te beproeven. De zaak is daartoe naar de rol verwezen. Partijen hebben de rechtbank vervolgens te kennen gegeven dat zij geen schikking hebben weten te bereiken. Daarom zullen thans de resterende vorderingen in conventie en in reconventie aangaande de verdeling van de vof (nader) beoordeeld worden. Daarbij is van belang dat een vennootschapsovereenkomst.
2.3.
Met betrekking tot de door de man subsidiair in conventie en door de vrouw in reconventie gevorderde ontbinding van de vof wordt als volgt overwogen.
Vast staat dat partijen in november 2015 uit elkaar zijn gegaan en dat hun huwelijk in 2016 is ontbonden. Voorts staat vast dat de ontwrichte relatie heeft geleid tot de feitelijke beëindiging van de samenwerking binnen de vof, tegen de wens van de vrouw. Beide partijen wensen ontbinding van de vof, maar zijn het niet eens zijn geworden over een datum waarop deze als ontbonden kan worden beschouwd. Gelet hierop zal de rechtbank de ontbinding van de vof uitspreken wegens gewichtige redenen als bedoeld in artikel 16 van het Wetboek van Koophandel juncto artikel 7A:1684 BW. Dit deel van de reconventionele vordering van de vrouw ligt dan ook voor toewijzing gereed. Nu de wet geen ruimte laat voor ontbinding met terugwerkende kracht en het niet wenselijk is reeds thans een deelbeslissing te nemen, zal de ontbinding worden uitgesproken per datum van het te wijzen eindvonnis.
2.4.
Op de gevorderde verdeling van de alsdan ontbonden gemeenschap in de zin van artikel 3:189 lid 2 BW is titel 7 van Boek 3 BW van toepassing, waaronder artikel 3:185 BW waarin is bepaald dat de rechter de wijze van verdeling kan vaststellen rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemene belang.
2.5.
In het tussenvonnis is reeds beslist dat het strandpaviljoen aan de man zal worden toebedeeld. Dit brengt mee dat de man feitelijk de exploitatie van het strandpaviljoen (en alle daarmee samenhangende contractuele rechten en verplichtingen) zal voortzetten. Dit betekent dat de man zal zijn overbedeeld in de zin van artikel 3:185 lid 2 aanhef en onder b BW en dat hij daarom de overwaarde van het strandpaviljoen alsmede de overwaarde van de overige vermogensbestanddelen van de vof (de vof is immers enkel gericht op de exploitatie van het strandpaviljoen) aan de vrouw dient te vergoeden. Daarvoor dient de marktwaarde van alle vermogensbestanddelen van de te ontbinden vof, inclusief het strandpaviljoen, te worden vastgesteld, ter bepaling waarvan een onafhankelijk deskundige zal worden benoemd.
2.6.
Met betrekking tot de te hanteren peildatum bij de bepaling van de waarde van deze vermogensbestanddelen overweegt de rechtbank als volgt.
2.6.1.
Voorop staat dat volgens vaste jurisprudentie geldt dat ter bepaling van de waarde van de bij de verdeling van de tot een gemeenschap behorende vermogensbestanddelen, in beginsel moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling, tenzij door partijen anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit. Stelt de rechter de verdeling vast, dan geldt als datum van de verdeling en daarmee - in beginsel - als peildatum voor de waardering de datum van de uitspraak van de rechter (zie: HR 24-10-2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7035 en de daarin genoemde eerdere uitspraken). Dat betekent dat in beginsel moet worden uitgegaan van de datum van het te zijner tijd te wijzen eindvonnis. Dat ligt in het onderhavige geval te meer in de rede nu ook eerst bij dat vonnis de vof zal worden ontbonden.
2.6.2.
Overeenstemming tussen partijen ontbreekt ook op dit punt. De man heeft in eerste instantie bepleit uit te gaan van een waardebepaling per januari 2016 maar gesteld bereid te zijn zich te conformeren aan een door de vrouw gewenste peildatum. De man is daar bij akte van teruggekomen en wenst thans een waardering tegen een zo laat mogelijk peildatum omdat gezien de huidige Coronacrisis de waarde van de vof slechts afneemt. De vrouw is bij haar reconventionele vordering uitgegaan van een verdeling en waardering per ultimo 2019. Bij akte heeft zij echter bepleit uit te gaan van eind 2017 als peildatum, omdat zij voortgang wil maken en niet wenst te wachten op de (kennelijk nog ontbrekende, althans niet in het geding gebrachte) jaarrekeningen van 2018 en 2019 en een tussentijdse jaarrekening over 2020 tot datum ontbinding.
2.6.3.
De door de vrouw genoemde omstandigheden acht de rechtbank onvoldoende om van voormeld uitgangspunt af te wijken. Gelet op het bepaalde in de artikelen 3:15i en j BW juncto artikel 3:166 lid BW rust op de man als vennoot de verplichting een behoorlijke administratie te voeren en te bewaren respectievelijk daarin inzage aan de vrouw als medevennoot, alsook aan de te benoemen deskundige te verschaffen (ook) over de jaren 2018 en volgende tot datum ontbinding. Voor zover een jaarrekening ontbreekt, zal de deskundige op basis van de wel voorhanden gegevens zich kunnen bedienen van schattingen. Andere feiten of omstandigheden zijn niet gesteld.
2.6.4.
Een en ander in ogenschouw nemend, alsmede gelet op de omstandigheid dat de deskundige lastig de waarde zal kunnen bepalen op een later moment dan het moment van taxatie, zal bij eindvonnis de waarde worden bepaald naar het moment waarop de deskundige zijn taxatie zal uitbrengen.
2.6.5.
De vrouw heeft in haar akte aangevoerd dat voor de waardering van het strandpaviljoen en de exploitatie het taxatierapport van Knook & Verbaas van 21 februari 2016 gebruikt kan worden, omdat dit rapport volgens haar in gezamenlijke opdracht van partijen is opgesteld en de kosten daarvan zijn betaald uit de vof. Echter, nu voor de waardering uitgegaan zal worden van de marktwaarde zoals die geldt op de datum waarop de deskundige zijn taxatierapport zal uitbrengen, is het ruim vier jaar oude taxatierapport van Knook & Verbaas niet meer bruikbaar.
2.7.
Over de door de thans te benoemen deskundige bij zijn taxatie mee te nemen bijzondere aspecten en daarbij te hanteren uitgangspunten verschillen partijen van mening. Met betrekking daartoe wordt overwogen als volgt.
2.7.1.
De vrouw heeft gesteld dat zij nog recht heeft op een winstaandeel over de jaren vanaf 2015. De man heeft daartegenover gesteld dat de vrouw daarop geen aanspraak kan maken althans vanaf 1 januari 2016, omdat zij vanaf die datum geen arbeid voor de vof heeft verricht. De rechtbank volgt de vrouw in deze. Nu de vrouw tot aan datum ontbinding medeverantwoordelijk blijft voor de lasten van de vof (van een vrijwaring voor schulden is niet gebleken) brengen de redelijkheid en billijkheid mee dat zij ook deelt in de lusten. Daarbij weegt voorts nog mee dat als onweersproken vast staat dat de vrouw altijd de klanten heeft bediend en de man in de keuken heeft gewerkt, zodat mag worden aangenomen dat haar inspanningen zeker in enige mate nog zullen hebben bijgedragen aan de behaalde omzet na 2015 en dat, als de man dit had toegestaan, zij ook daarna nog graag haar steentje bij had willen dragen aan de exploitatie van het strandpaviljoen. Het is aan de deskundige dit te (laten) waarderen.
2.7.2.
De vrouw heeft voorts nog gesteld dat de eindbalans van 31-12-2017 dient te worden gecorrigeerd vanwege een ten onrechte door de man aangebrachte correctieboeking van € 17.500,- wegens in het verleden gedane schenkingen van de ouders van [eiser] , blijkbaar omdat hij van mening is dat de schenkingen uitsluitend aan hem toekomen. Volgens de vrouw zijn de schenkingen echter aan hen beide gedaan. Zij heeft er op gewezen dat in eerdere jaren de schenkingen ook zijn verwerkt naar een verdeling van 50-50. Om die reden dient de correctie uit 2015 ongedaan gemaakt te worden, aldus de vrouw. De man heeft een en ander niet gemotiveerd betwist, ook niet bij nadere akte, zodat in rechte wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van de vrouw. De deskundige zal daarom rekening dienen te houden met een onterecht aangebrachte correctie in de eindbalans van 2015 van € 17.500,-.
2.7.3.
Partijen hebben voorts nog gediscussieerd over de vraag of het feit dat het strandpaviljoen is gebouwd op erfpachtgrond (voldoende) is meegewogen in eerdere verrichte taxaties van de vof. Ook verschillen van partijen van mening over de vraag of de winstgevendheid van de samenwerkingsovereenkomst met het windmolenpark in die eerdere taxaties voldoende op waarde is geschat. Wat hier verder ook van zij, tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat voormelde aspecten in de waardering van de vof moeten worden betrokken. In hoeverre die aspecten al dan niet een waarde verminderend dan wel waarde vermeerderend effect hebben op de totale waarde van de vof, dient door de thans te benoemen deskundige nader te worden onderzocht.
2.7.4.
Ter zitting is ten slotte nog aan de orde gekomen de onzekerheid over het al dan niet voortzetten van de erfpachtovereenkomst. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen dat de erfpachtgrond (in ieder geval) vanaf 1 januari 2020 aan de gemeente toebehoort. De man heeft ter zitting verklaard dat de erfpachtovereenkomst op 31 december 2019 is afgelopen en dat hij nog niet van de gemeente heeft gehoord of de erfpacht wordt verlengd. De rechtbank acht het niet waarschijnlijk dat de gemeente nu nog zal besluiten de erfpachtovereenkomst niet te verlengen per die datum. In het geval alsnog andersluidende berichten van de gemeente worden ontvangen, dient de man deze in het geding te brengen en aan de deskundige te overhandigen. In hoeverre het al dan niet voortbestaan van de erfpachtovereenkomst thans een waarde drukkend effect heeft, dient door de deskundige te worden onderzocht en bepaald.
Benoeming deskundige
2.8.
In het tussenvonnis is reeds overwogen dat een onafhankelijke deskundige zal worden benoemd om de vermogensbestanddelen van de vof te waarderen. De rechtbank heeft L. Arends, horecamakelaar te Hilversum, bereid gevonden om in deze zaak als deskundige op te treden.
2.9.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich over de door de rechtbank voorgestelde deskundige uit te laten. De vrouw heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de benoeming van Arends tot deskundige. De man heeft wel bezwaar gemaakt omdat de voorgestelde deskundige geen financieel expert is en daardoor niet de waarde van de roerende opstal kan bepalen. De rechtbank verwerpt dit bezwaar, nu de voorgestelde deskundige ervaring heeft met de waardering van vermogensbestanddelen van vennootschappen en daardoor ook in staat wordt geacht om de bestanddelen van de vof van partijen te waarderen. Benoeming van een (register)accountant, zoals door de man geopperd, is daarvoor niet noodzakelijk. Voor zover de deskundige meent dat hij ten aanzien van een bepaald vermogensbestanddeel de waarde toch niet zelf kan bepalen, kan hij zo nodig een derde inschakelen.
2.10.
Gelet op het voorgaande zal Arends tot deskundige worden benoemd.
2.11.
Arends heeft de aan het onderzoek verbonden honorering en kosten begroot op € 3.859,90 (inclusief btw). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. Geen van partijen heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Daarom zal het te betalen voorschot worden bepaald op voormeld bedrag van € 3.859,90 inclusief btw.
2.12.
Gelet op de aard van het geschil wordt het redelijk geacht dat, in afwijking van de hoofdregel van artikel 195 Rv, ieder van partijen elk de helft van het voorschot (€ 1.929,95) dienen te voldoen.
2.13.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.14.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient hij of zij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij te verstrekken.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een schriftelijk deskundigenbericht ter beantwoording van de volgende vraag:
I. Wat is de waarde van de vermogensbestanddelen van de vennootschap onder firma, welke vennootschap strandpaviljoen [naam strandpaviljoen] aan het [adres 1] te [plaats] exploiteert, per de datum van het door u uit te brengen deskundigenrapport?
3.2.
benoemt tot deskundige:
L. Arends, horecamakelaar en registertaxateur,
Arends Horecamakelaars,
adres: [adres deskundige] , [postcode] [woonplaats] ,
telefoon: [telefoonnummer] , [mobiel nummer]
e-mailadres: [e-mailadres]
3.3.
gelast dat de man
binnen twee wekenna deze beslissing het volledige procesdossier in afschrift aan de deskundige doet toekomen;
3.4.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen, rekening houdend met hetgeen in dit vonnis nog is overwogen, op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats;
3.5.
bepaalt dat de griffier aan de deskundige doet toekomen:
  • een afschrift van dit vonnis;
  • de Leidraad deskundigen in civiele zaken;
  • de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken;
3.6.
bepaalt dat de deskundige ingeval van onduidelijkheden, vragen of opmerkingen over dit vonnis, het onderzoek of de kosten dan wel hij meent dat hij ten aanzien van een bepaald vermogensbestanddeel de waarde toch niet zelf kan bepalen, contact dient op te nemen met de contactpersoon van de rechtbank;
3.7.
wijst partijen er op dat zij in beginsel nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoeken, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek;
3.8.
draagt de deskundige op om uiterlijk twee maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport van het onderzoek met beantwoording van de vraagpunten in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
3.9.
wijst de deskundige er op dat:
  • hij het onderzoek pas dient aan te vangen na bericht van de griffier dat het voorschot is ontvangen,
  • hij partijen de gelegenheid moeten geven opmerkingen te maken en vragen te stellen en dat hij in het rapport van die opmerkingen en vragen, alsmede van hun reacties daarop doet blijken,
  • uit de rapporten moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moeten toezenden en partijen de gelegenheid moet geven binnen vier weken daarover opmerkingen te maken, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en de reacties van de deskundige daarop moet vermelden;
3.10.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden;
3.11.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het bedrag van € 3.859,90 inclusief btw;
3.12.
bepaalt dat partijen elk de helft van het voorschot, te weten € 1.929,95, dienen te deponeren overeenkomstig de betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) binnen twee weken na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek van het LDCR;
3.13.
wijst partijen erop dat indien zij het voorschot niet binnen de bepaalde of eventueel verlengde termijn storten, de rechtbank daaraan de gevolgtrekking zal verbinden die zij geraden acht;
3.14.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen zodra het voorschot zal zijn ontvangen;
3.15.
verwijst de zaak naar de parkeerrol van 7 april 2021 en bepaalt dat de zaak weer op de rol van lopende zaken zal komen zodra de deskundigenberichten zullen zijn gedeponeerd, om partijen, om te beginnen de man, de gelegenheid te geven een conclusie na deskundigenbericht te nemen;
3.16.
draagt de griffier op de zaak op de rol te plaatsen:
  • indien het voorschot niet binnen de in dit vonnis bepaalde of een verlengde termijn is ontvangen: voor akte uitlating partijen over de daaraan te verbinden gevolgen op een termijn van twee weken of
  • na ontvangst ter griffie van het rapport (dan wel rapporten): voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van de man op een termijn van vier weken;
3.17.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Heevel en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 26 augustus 2020.
2438/1515