In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de betaling van openstaande facturen. [Eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard en vorderde een bedrag van € 25.000,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst voor het opleveren van een brandmeld- en ontruimingsinstallatie, waarbij [eiseres] werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht. [Eiseres] stelde dat [gedaagde] in gebreke was gebleven met de betaling van een totaalbedrag van € 21.193,15, ondanks herhaalde aanmaningen.
[Gedaaagde] voerde verweer en stelde dat zij al het verschuldigde bedrag had betaald, met uitzondering van een bedrag van € 12.470,70. [Gedaaagde] had dit bedrag verrekend met een vordering die zij op [eiseres] zou hebben. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] zijn vermeende vordering onvoldoende had onderbouwd en dat het beroep op verrekening niet kon slagen, aangezien de algemene voorwaarden van [eiseres] verrekening uitsloten.
De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] tot betaling van € 21.193,15 toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten van € 986,93 en een gematigde wettelijke handelsrente. [Gedaaagde] werd veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.083,99 aan verschotten en € 960,00 aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.