ECLI:NL:RBROT:2020:7644

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
8315178 / CV EXPL 20-4952
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en verrekening in het kader van een overeenkomst voor brandmeld- en ontruimingsinstallatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de betaling van openstaande facturen. [Eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard en vorderde een bedrag van € 25.000,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst voor het opleveren van een brandmeld- en ontruimingsinstallatie, waarbij [eiseres] werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht. [Eiseres] stelde dat [gedaagde] in gebreke was gebleven met de betaling van een totaalbedrag van € 21.193,15, ondanks herhaalde aanmaningen.

[Gedaaagde] voerde verweer en stelde dat zij al het verschuldigde bedrag had betaald, met uitzondering van een bedrag van € 12.470,70. [Gedaaagde] had dit bedrag verrekend met een vordering die zij op [eiseres] zou hebben. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] zijn vermeende vordering onvoldoende had onderbouwd en dat het beroep op verrekening niet kon slagen, aangezien de algemene voorwaarden van [eiseres] verrekening uitsloten.

De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] tot betaling van € 21.193,15 toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten van € 986,93 en een gematigde wettelijke handelsrente. [Gedaaagde] werd veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.083,99 aan verschotten en € 960,00 aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8315178 / CV EXPL 20-4952
uitspraak: 31 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
statutair gevestigd te [vestigingplaats eiseres] en kantoorhoudende te [plaats] ,
eiseres,
gemachtigde: Trust Krediet Beheer B.V., te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door dhr. [naam gemachtigde] .
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het exploot van dagvaarding van 7 februari 2020, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord en het schriftelijk verweer van [gedaagde] , met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de schriftelijk reactie van [gedaagde] .
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot het opleveren van een brandmeld- en ontruimingsinstallatie. Uit hoofde van deze overeenkomst heeft [eiseres] meerdere werkzaamheden voor [gedaagde] verricht.
2.2.
Op deze overeenkomst zijn de ‘Algemene leveringsvoorwaarden [eiseres] B.V .’ (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing. In artikel 12.8 is van de algemene voorwaarden is het volgende bepaald:
“12.8 Alle betalingen dienen zonder enig aftrek of verrekening te geschieden ten kantore van [eiseres] of op een door [eiseres] aan te wijzen rekeningnummer.”
2.3.
[eiseres] heeft aan [gedaagde] twee facturen d.d. 22 februari 2018 met factuurnummers [nummer factuur 1] en [nummer factuur 2] voor een bedrag van € 16.823,84 respectievelijk € 4.369,31 gestuurd.
2.4.
Begin 2018 heeft [gedaagde] in opdracht van [eiseres] (als opdrachtgever) werkzaamheden verricht bij Uniper Maasvlakte.
2.5.
Onder meer op 5 oktober 2018 heeft [gedaagde] aan [eiseres] per e-mail laten weten dat [eiseres] nog openstaande facturen aan [gedaagde] moet betalen. Bij e-mail van 8 oktober 2018 reageert [eiseres] – voor zover van belang – als volgt op de e-mail van [gedaagde] :
“Bedankt voor de mail, echter is dit niet de mail waar ik om gevraagd heb.
Ik wil van jou van de openstaande facturen voor Uniper een specificatie hebben.
Deze heb ik nodig om e.e.a. te kunnen doorberekenen richting Uniper.
Ik heb een aantal keren gevraagd om deze specificaties, maar nog geen mogen ontvangen.(…)”
2.6.
Nadien heeft tussen partijen veelvuldig e-mail contact plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft [eiseres] aan [gedaagde] bij e-mail van 31 juli 2019 – voor zover van belang – het volgende bericht:
“(…) Tevens melden wij u dat uw factuur [kenmerk factuur] niet akkoord is bevonden en niet meer in behandeling genomen kan worden. Reeds meerdere malen hebben wij u verzocht ons de specificaties aan te leveren opdat wij deze kosten in rekening kunnen brengen bij Uniper. Zoals mijn collega reeds eerder gemeld heeft diende wij de specificaties uiterlijk 01/11/2018 ontvangen te hebben. Het is voor ons nu niet meer mogelijk om deze kosten nog in te dienen bij Uniper. Wij zullen de factuur verwijderen uit onze systemen.
Wij verzoeken u vriendelijk doch zeer dringend ervoor zorg te dragen dat het totaal openstaande bedrag van € 21.193,15 uiterlijk 8 augustus 2019 op onze rekening wordt bijgeschreven.
Betaling dient volledig verricht te worden. Het in mindering brengen van uw factuur [kenmerk factuur] is niet akkoord en zal dan ook niet geaccepteerd worden.(…)”

3..De vordering

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 21.193,15 vanaf 6 februari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
[gedaagde] is, ondanks herhaalde aanmaning en sommatie, in gebreke gebleven met de tijdige en volledige betaling van het door haar aan [eiseres] verschuldigde bedrag van in totaal € 21.193,15.
3.2.2.
Door de wanbetaling van [gedaagde] zag [eiseres] zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Deze kosten van € 986,93 komen voor rekening van [gedaagde] .
3.2.3.
Voorts maakt [eiseres] op grond van artikel 6:119a jo. artikel 120 lid 2 BW aanspraak op de wettelijke handelsrente, waaronder een bedrag van € 3.172,59 aan vervallen rente berekend tot en met 5 februari 2020.
3.2.4.
[eiseres] heeft haar vordering beperkt tot een bedrag van € 25.000,00.

4..Het verweer

4.1.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
4.2.
Daartoe heeft [gedaagde] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
[gedaagde] heeft alles al aan [eiseres] betaald, behalve een bedrag van € 12.470,70 (incl. btw). Dit betreft het bedrag op de factuur met factuurnummer [kenmerk factuur] , die door [eiseres] onbetaald gelaten is. Derhalve heeft [gedaagde] het bedrag dat zij nog verschuldigd was aan [eiseres] verrekend met het bedrag dat [eiseres] nog verschuldigd was aan [gedaagde] . Doordat [eiseres] de facturen niet (tijdig) heeft betaald, is [gedaagde] een rente misgelopen van € 5.000,00. Voorts heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de door [eiseres] gevorderde extra kosten.

5..De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid noch de hoogte van de factuur van [eiseres] bestreden. De vordering van [eiseres] tot betaling van die factuur ligt daarom voor toewijzing gereed, tenzij het beroep van [gedaagde] op verrekening slaagt en komt vast te staan dat het verschil door [gedaagde] is betaald. Ter zake geldt het volgende.
5.2.
Ingevolge artikel 6:217 BW heeft een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.
5.3.
Voornoemde bepaling waarin de wettelijke bevoegdheid tot verrekening is bepaald is van regelend recht, hetgeen betekent dat er bij overeenkomst van kan worden afgeweken. In dat kader heeft [eiseres] er terecht op gewezen dat in artikel 12.8 van de algemene voorwaarden de bevoegdheid tot verrekening is uitgesloten. Gelet hierop komt aan [gedaagde] reeds hierom geen beroep op verrekening ex artikel 6:127 BW toe.
5.4.
Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat, nog daargelaten dat [gedaagde] op grond van de algemene voorwaarden geen beroep op verrekening toekomt, van oordeel dat [gedaagde] zijn vermeende vordering op [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd. Een beroep op verrekening is slechts toewijsbaar als de vordering waarmee men wenst te verrekenen voor directe toewijzing, zonder nadere bewijslevering, gereed ligt. Gelet op de betwisting van [eiseres] , had het op de weg gelegen van [gedaagde] om de vermeende vordering die zij heeft op [eiseres] te onderbouwen en te specificeren. Dit heeft zij niet gedaan, zodat [gedaagde] ook daarom geen beroep kan doen op verrekening met het bedrag dat zij aan [eiseres] verschuldigd is.
5.5.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat zij het verschil tussen de vordering van [eiseres] en de vermeende vordering van [gedaagde] reeds heeft betaald. Dit is door [eiseres] betwist. Nu [gedaagde] geen betalingsbewijzen in het geding heeft gebracht en dit wel op haar weg had gelegen, kan er niet van uitgegaan worden dat [gedaagde] al een deel van de vordering aan [eiseres] heeft betaald. Gelet op hetgeen onder 5.1. is overwogen leidt het voorgaande tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] tot betaling van het bedrag van € 21.193,15 toewijsbaar is.
5.6.
Nu [gedaagde] geen tegenvordering heeft ingesteld en bovendien ook niet is komen vast te staan dat [eiseres] een bedrag van € 12.470,70 aan [gedaagde] verschuldigd is, behoeft het verweer van [gedaagde] dat zij rente is misgelopen geen bespreking.
5.7.
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Derhalve is aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 986,93 toewijsbaar.
5.8.
Nu [gedaagde] in gebreke is gebleven met de (tijdige) betaling van het door haar aan [eiseres] verschuldigde bedrag, is zij wettelijke handelsrente verschuldigd. De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde vervallen wettelijke handelsrente te matigen, nu [eiseres] pas na twee jaar is overgegaan tot het dagvaarden van [gedaagde] . De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.586,30, zijnde de helft van het gevorderde bedrag aan vervallen rente. De gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 6 februari 2020 wordt toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.
5.9.
Gelet op de (beperking van de) vordering van [eiseres] wordt een bedrag van
€ 25.000,00 aan hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten en vervallen rente toegewezen.
5.10.
Voorts heeft [gedaagde] verweer gevoerd tegen de proceskosten. Gelet op hetgeen onder 5.5. is overwogen, kan niet worden gezegd dat [eiseres] nodeloos tot dagvaarden is overgegaan, zodat [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld dient te worden in de proceskosten. De proceskosten worden vastgesteld op € 1.083,99 aan verschotten (€ 996,00 aan griffierecht en € 87,99 aan explootkosten) en € 960,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 480,00)

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 25.000,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW vanaf 6 februari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 1.083,99 aan verschotten en € 960,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37555