ECLI:NL:RBROT:2020:7640

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
8410425 VZ VERZ 20-5292
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens het binnensmokkelen van onbevoegden op het terminalterrein

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet. De verzoeker, een terminaloperator bij ECT Delta Terminal B.V., was op 5 februari 2020 betrokken bij een incident waarbij hij twee onbevoegde personen op het terminalterrein heeft binnengelaten. Dit leidde tot zijn arrestatie door de politie en uiteindelijk tot zijn ontslag op staande voet door ECT. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de verzoeker een dringende reden had gegeven door onbevoegden toegang te verschaffen tot het terminalterrein, wat in strijd is met de veiligheidsvoorschriften van ECT. De verzoeker betwistte de dringende reden en voerde aan dat hij te goeder trouw handelde, maar de kantonrechter oordeelde dat zijn gedragingen ernstig verwijtbaar waren. Het verzoek tot vernietiging van het ontslag werd afgewezen, evenals de verzoeken om doorbetaling van salaris en transitievergoeding, omdat het ontslag rechtsgeldig was. De verzoeker werd ook veroordeeld in de proceskosten van ECT.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8410425 VZ VERZ 20-5292
uitspraak: 15 juli 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. N. Claassen (Stolk Advocaten), te Schiedam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECT Delta Terminal B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R.L. van Heusden (Van Heusden Arbeidsrecht), te Schiedam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [verzoeker] ’ respectievelijk ‘ECT’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ter griffie binnengekomen op 26 maart 2020, met producties;
  • het verweerschrift tegen het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ter griffie binnengekomen op 17 april 2020, met producties;
  • het verweerschrift tevens houdende een voorwaardelijk tegenverzoek, binnengekomen op 26 mei 2020, met producties;
  • de e-mail van 3 juni 2020 met de ten behoeve van de mondelinge behandeling toegezonden producties van ECT.
1.2.
Op 4 juni 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via Skype voor bedrijven. Daarbij is [verzoeker] in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens ECT zijn dhr. [naam security manager] (security manager) en mevr. [naam legal counsel HR] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van ECT.
1.3.
Op 10 juni 2020 heeft een (fysieke) voortzetting van de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [verzoeker] is zijn gemachtigde verschenen. Namens ECT zijn dhr.
[naam security manager] en mevr. mr. [naam legal counsel HR] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van ECT. Ter voorbereiding van die zitting heeft ECT de eerder overgelegde USB-stick met daarop de filmopnames van de gebeurtenissen op 5 februari 2020 in een ander bestand overgezet en die in het geding gebracht, zodat [verzoeker] en ook de kantonrechter die bestanden konden afspelen en konden kennis nemen van die opnames.
1.4.
Van hetgeen tijdens de mondelinge behandelingen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.5.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In de onderhavige procedure zal - voor zover van belang - worden uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Op 1 augustus 2004 is [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , in dienst getreden bij ECT in de functie van terminaloperator A2 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Nadien is de arbeidsovereenkomst omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2.
[verzoeker] was laatstelijk werkzaam in de functie van terminaloperator B3 tegen een bruto maandsalaris van € 3.723,00, exclusief emolumenten, waaronder 30% schematoeslag en 10,83% vakantietoeslag.
2.3.
Op 5 februari 2020 was [verzoeker] ingeroosterd voor de avonddienst, die om 15.15 uur aanvangt in gebouw DT 21. Hij heeft die dag om 15.05 uur gebeld met zijn leidinggevende om te melden dat er een ongeluk was gebeurd en dat hij om die reden te laat op zijn werk zou verschijnen. Hij is echter vervolgens circa 10 minuten later al het terminalterrein opgereden. Hij heeft in zijn auto twee mannen meegenomen. Die twee mannen zijn over een hek geklommen op het terminalterrein, hetgeen geconstateerd is door een ECT medewerker in gebouw DT-26. Die medewerker heeft alarm geslagen waarna de politie ter plaatste is verschenen die in eerste instantie die twee mannen heeft aangehouden en vervolgens ook [verzoeker] .
2.4.
Bij brief van 7 februari 2020 heeft ECT [verzoeker] verzocht om onmiddellijk contact met haar op te nemen, zodra hij door de politie vrijgelaten zou worden. Nadat ECT op dinsdag
11 februari 2020 van de politie gehoord had dat [verzoeker] op vrijdagavond 7 februari 2020 was vrijgelaten, heeft zij [verzoeker] bij brief van 11 februari 2020 uitgenodigd voor een gesprek op maandag 17 februari 2020. Tijdens dat gesprek, waarbij ook de toenmalige gemachtigde van [verzoeker] aanwezig was, heeft [verzoeker] te kennen gegeven geen verklaring te willen afleggen omtrent het gebeuren op 5 februari 2020, mede in verband met het strafrechtelijke onderzoek dat tegen hem liep.
2.5.
ECT heeft [verzoeker] tijdens het gesprek op 17 februari 2020 op staande voet ontslagen. De ontslagbrief van 18 februari 2020, ondertekend door mevr. [naam legal counsel HR] (Legal Counsel HR), luidt – voor zover van belang – als volgt:
“(…)
Wij hebben geconstateerd dat u op 5 februari 2020 in uw eigen auto twee personen heeft meegenomen, die onbevoegd zijn de terminal van ECT te betreden, met het doel dat deze personen drugs uit containers kunnen halen. De twee personen hebben zich na het verlaten van uw auto toegang verschaft tot de ASC-stack en zijn aldaar gearresteerd.
Voorafgaand aan uw avonddienst op 5 februari 2020 die om 15.15 uur aanvangt, informeerde u de Foreman dat u wat later zou zijn omdat er een ongeluk was gebeurd in de Thomassentunnel. Na controle is vastgesteld dat er die middag rond dat tijdstip geen ongeluk had plaatsgevonden in de Thomassentunnel.
Op 5 februari 2020 bent u gedurende uw avonddienst gearresteerd door de politie. Op vrijdag 7 februari 2020 bent u vrijgelaten en ondanks ons verzoek per omgaande contact met ECT op te nemen om een afspraak te maken voor een gesprek heeft u dat eerst op woensdag 12 februari 2020 gedaan. Op maandag 17 februari 2020 vond het gesprek plaats met ECT in het kader van hoor- en wederhoor. (…)
Zoals alom bekend, is het ten strengste verboden onbevoegden de toegang te verschaffen tot de terminalterreinen van ECT vanwege de daaraan verbonden veiligheidsrisico’s en risico’s ter zake drugsgerelateerde criminaliteit. Het feit dat u door de politie gearresteerd bent en tijdens ons gesprek kenbaar maakte geen enkele verklaring te willen afleggen aan ECT in verband met het strafrechtelijke onderzoek dat naar u loopt, maakt dat wij het vertrouwen in u als werknemer diepgravend en onherstelbaar verloren hebben.
Ook het feit dat u gelogen hebt over de oorzaak van uw te laat komen op de bewuste 5e februari 2020 en het feit dat u zich na uw vrijlating niet per omgaande bij ECT hebt gemeld om tekst en uitleg te geven, onderstrepen de ontstane vertrouwensbreuk.
Bovengenoemde feiten en omstandigheden leveren ieder afzonderlijk, maar ook in onderlinge samenhang bezien, een dringende reden voor ontslag op in de zin van artikel 7:677 juncto artikel 7:678 BW.
(…)”

3..Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1.
[verzoeker] heeft, naast een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure, – kort gezegd – verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
primairhet aan hem gegeven ontslag op staande voet te vernietigen, ECT te veroordelen tot doorbetaling van zijn salaris c.a. en hem tevens op straffe van verbeurte van een dwangsom toe te laten tot zijn werkzaamheden,
subsidiairECT te veroordelen tot betaling aan hem van de transitievergoeding van € 21.448,15 en de gefixeerde schadevergoeding en
zowel primair als subsidiairECT te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. [verzoeker] betwist dat hij personen een lift heeft gegeven met als doel dat deze personen drugs uit containers konden halen. [verzoeker] heeft een tweetal personen geheel te goeder trouw op het terminalterrein een lift gegeven van gebouw 14 naar gebouw 26. Deze personen waren al voorbij de veiligheidscontrole, en dus al op het terminalterrein, en droegen bovendien werkkleding. Hierdoor waren er voor [verzoeker] geen indicaties aanwezig om kwade opzet bij deze personen te veronderstellen.
Daarnaast is [verzoeker] van mening dat hij wel degelijk voortvarend heeft gehandeld na zijn vrijlating. [verzoeker] is op 7 februari 2020 vrijgelaten en heeft op 12 februari, na het weekend en nadat hij contact heeft gezocht met zijn rechtsbijstandsverzekeraar, contact opgenomen met ECT.
Wat betreft het verwijt van ECT dat [verzoeker] gelogen zou hebben over de oorzaak van het te laat komen op 5 februari 2020, kan niet worden gezegd dat sprake is van een leugen maar van een miscommunicatie over de plek van het ongeval in de tunnel, aldus [verzoeker] .

4..Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek

4.1.
ECT heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten. Samengevat heeft ECT betoogd dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, dat het handelen van [verweerder] ernstig verwijtbaar is en ECT daarom ook geen transitievergoeding en/of billijke vergoeding aan [verweerder] verschuldigd is.
4.2.
In het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, heeft ECT verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair wegens verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder] en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:671b juncto artikel 7:669 lid 3 onder e, subsidiair onder sub g, BW).

5..De beoordeling

Ontslag op staande voet

5.1.
Het ontslag op staande voet is een ultimum remedium, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts bij uitzondering mag worden gegeven. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Op ECT als werkgever rust de stelplicht en bewijslast van het bestaan en de dringendheid van de ontslagreden.
5.2.
ECT heeft dringende redenen aan het ontslag ten grondslag gelegd die volgens haar zowel ieder afzonderlijk als in onderlinge samenhang gezien voldoende zijn voor het ontslag op staande voet, te weten het verschaffen van toegang tot de terminalterreinen van ECT aan onbevoegden, het liegen over de oorzaak van het te laat komen door [verzoeker] en de omstandigheid dat [verzoeker] na zijn vrijlating geen contact heeft opgenomen met ECT om een verklaring te geven.
5.3.
Vaststaat dat [verzoeker] twee personen heeft afgezet op het terminalterrein van ECT bij gebouw 26. Eveneens staat vast dat deze twee personen onbevoegd aanwezig waren op het terminalterrein van ECT. Tussen partijen staat echter ter discussie of [verzoeker] deze onbevoegde personen reeds voor of pas na de toegangspoort van ECT heeft opgepikt. [verzoeker] heeft betoogd dat hij de twee personen op het terrein zag lopen en dat hij deze personen geheel te goeder trouw een lift heeft gegeven. ECT heeft camerabeelden in het geding gebracht die volgens haar onomstotelijk aantonen dat [verzoeker] na het passeren van de toegangspoort niet is gestopt met zijn auto, waardoor hij de twee personen ook niet heeft kunnen oppikken.
5.4.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juni 2020 is namens [verzoeker] erkend dat op de camerabeelden niet te zien is dat hij de twee onbevoegde personen pas na de toegangspoort heeft opgepikt. Nu [verzoeker] verder geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zijn stelling aannemelijk maken en hij bovendien te kennen heeft gegeven niet te kunnen bewijzen dat hij de twee mannen op het terminalterrein heeft opgepikt, moet ervan worden uitgegaan dat [verzoeker] de twee onbevoegde personen reeds voor de toegangspoort van ECT heeft opgepikt en hen op die wijze door de toegangscontrole heeft geloodst. Daarbij is tevens van belang dat de stelling van [verzoeker] dat die twee mannen op het terminalterrein wandelden en aan het liften waren naar het oordeel van de kantonrechter weinig aannemelijk is. Terecht heeft ECT gesteld dat wandelaars een zeldzaam verschijnsel zijn op het ECT terrein enerzijds omdat de afstanden groot zijn en anderzijds omdat het terrein niet is ingericht op wandelaars. Dat de stelling van [verzoeker] weinig aannemelijk is, klemt temeer nu hij geen enkele verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij eerst meldt dat hij niet op tijd kan komen en vervolgens 10 minuten later het terrein oprijdt, dat hij evenmin een verklaring heeft gegeven voor de merkwaardige route die hij heeft afgelegd op het terminalterrein, voor het gedurende 10 minuten wachten voor gebouw DT-26 en ten slotte voor het briefje met een kenteken en een overzicht van hoe de kadekranen gesitueerd waren met vermelding van de betreffende kadenummers, welke spullen zijn aangetroffen op de bijrijdersstoel in zijn auto bij zijn aanhouding door de politie.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter levert voornoemde gedraging van [verzoeker] een dringende reden voor een ontslag op staande voet op. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat drugscriminelen proberen zich in de haven toegang te verschaffen voor hun activiteiten en zich daarbij regelmatig bedienen van werknemers die werkzaam zijn in het havengebied. Daarnaast heeft ECT onweersproken aangevoerd dat zij binnen haar onderneming al sinds jaar en dag waarschuwt voor ronselpraktijken van criminele organisaties, de kwetsbaarheid van ECT met betrekking tot drugscriminaliteit en het belang om criminele activiteiten tegen te gaan. [verzoeker] wist dan ook, of behoorde te weten, dat het absoluut niet is toegestaan onbevoegden het terminalterrein van ECT binnen te smokkelen. Bovendien is het, mede gelet op het feit dat er in de auto van [verzoeker] een papiertje met daarop een kenteken alsook een overzicht van de kadekranen op de terminal van ECT zijn gevonden en [verzoeker] bovendien al te laat zou komen, ook niet aannemelijk dat [verzoeker] de twee onbevoegde personen te goeder trouw een lift heeft gegeven. Dit maakt de gedraging van [verzoeker] zodanig ernstig, dat van ECT niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met hem te laten voortduren. Daar komt nog bij dat [verzoeker] desgevraagd geen openheid van zaken heeft gegeven aan ECT. Dat hem in het kader van zijn strafrechtelijk onderzoek zou zijn gezegd dat hij niets over het strafrechtelijk onderzoek zou mogen verklaren, had [verzoeker] niet hiervan hoeven te weerhouden. Immers niet valt in te zien dat het geven van openheid van zaken naar ECT het strafrechtelijk onderzoek zou belemmeren. Dat zijn positie in de strafzaak [verzoeker] ervan weerhouden heeft om openheid te geven, is een keuze die jegens ECT eveneens verwijtbaar is.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het ontslag op staande voet door ECT rechtsgeldig is gegeven. Dit betekent dat het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt afgewezen.
Vergoedingen en doorbetaling loon
5.7.
Nu het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, is er geen grondslag voor toewijzing van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW.
5.8.
Hetzelfde geldt voor de verzochte doorbetaling van het loon en de daaraan verbonden overige verzoeken. Er is immers rechtsgeldig een einde gekomen aan de arbeidsovereenkomst, zodat [verzoeker] ook geen recht meer heeft doorbetaling van het loon.
5.9.
Evenmin is er een grondslag voor toekenning van de transitievergoeding aan [verzoeker] . Ingevolge artikel 7:673 lid 7 aanhef en sub c BW is de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Gelet op de onder 5.5. omschreven gedragingen van [verzoeker] , waarbij voldoende is gebleken dat hij zich bewust was van zijn handelen, is hier naar het oordeel van de kantonrechter sprake van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoeker] , zodat geen aanspraak bestaat op de transitievergoeding.
Voorlopige voorziening
5.10.
Nu reeds een beslissing in de bodemprocedure wordt gegeven, heeft [verzoeker] geen belang meer bij de door hem verzochte voorlopige voorziening, zodat deze wordt afgewezen. Nu ECT in de procedure strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening een verweerschrift heeft ingediend bestaat er aanleiding om [verzoeker] te veroordelen in de kosten van het incident.
Voorwaardelijk tegenverzoek
5.11.
Nu het ontslag op staande voet stand houdt, is aan de voorwaarde voor het tegenverzoek niet voldaan. Het verzoek behoeft daarom geen verdere bespreking.
Proceskosten
5.12.
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, zoals hierna vermeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
wijst het verzoek af;
in het verzoek:
wijst het verzoek af;
zowel in het incident als in het verzoek:
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van ECT vastgesteld op € 1.100,- aan salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37555