ECLI:NL:RBROT:2020:7614

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
601322 / HA RK 20-792
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure; ontvankelijkheid en tijdigheid van het wrakingsverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker in een civielrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen mr. W.J.J. Wetzels, senior rechter A in de rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter tijdens een zitting op 28 mei 2020. De rechtbank heeft geoordeeld dat het wrakingsverzoek voor een deel niet-ontvankelijk is, omdat het verzoek niet tijdig is ingediend. De verzoeker was aanwezig bij de zitting op 28 mei 2020 en had kennis kunnen nemen van de gewraakte uitlatingen en gedragingen, maar heeft pas op 27 juli 2020 het wrakingsverzoek ingediend. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het indienen van het verzoek ruimschoots is overschreden en dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de overige wrakingsgronden van verzoeker niet voldoende zijn om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De rechtbank benadrukt het belang van het beginsel van hoor en wederhoor en concludeert dat de procedure nog loopt, waardoor verzoeker de gelegenheid heeft om te reageren op de reactie van de wederpartij. De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af en verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking voor zover het betreft de zitting van 28 mei 2020.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 601322 / HA RK 20-792
Beslissing van 14 augustus 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. W.J.J. Wetzels, senior rechter A in de rechtbank Rotterdam, team kanton (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 28 mei 2020 heeft in de civielrechtelijke zaak met kenmerk 8379486 VERZ 20-4008 via Skype een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het betreft een civielrechtelijke procedure tussen de heer [naam verzoeker] als verzoeker en [naam vennootschap] B.V. als verweerster (hierna: [naam vennootschap] ).
Bij e-mail van 27 juli 2020 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt:
- het inleidende verzoekschrift van verzoeker;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van [naam vennootschap] ;
- het verweer van verzoeker tegen het zelfstandige verzoek;
- de aantekeningen van de hiervoor bedoelde zitting;
- de brief d.d. 19 juni 2020 van de toenmalige gemachtigde van verzoeker, met producties;
- de akte uitlaten producties en wijziging eis van [naam vennootschap] ;
- correspondentie tussen de rechtbank en verzoeker en tussen de rechtbank en [naam vennootschap] .
Verzoeker en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij memo van 29 juli 2020.
Ter zitting van 10 augustus 2020, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoeker, de vrouw van verzoeker mevrouw [naam] , en de rechter. De vrouw van verzoeker heeft namens verzoeker zijn standpunt nader toegelicht.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden – zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereist.
2.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit voor een deel van het wrakingsverzoek niet het geval is en overweegt daartoe het volgende. Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking onder andere ten grondslag gelegd uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter bij gelegenheid van de zitting op 28 mei 2020. Verzoeker was, bijgestaan door zijn advocaat, op die zitting aanwezig en heeft bij die gelegenheid kennis genomen van die uitlatingen, gedragingen en beslissingen.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte gedragingen van de rechter hebben zich immers voorgedaan ter zitting van 28 mei 2020, terwijl het verzoek tot wraking eerst is ingediend op 27 juli 2020.
2.3
Verzoeker heeft aangevoerd dat de hiervoor bedoelde termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat hij wel meteen een wrakingsverzoek had willen indienen, maar dat zijn toenmalige advocaat dat niet wilde doen.
Naar het oordeel van de wrakingskamer had echter ook binnen deze context van verzoeker mogen worden verwacht dat hij het verzoek tot wraking uiterlijk binnen enkele dagen na de zitting van 28 mei 2020 zou doen. Dat verzoeker niet meteen zelf een wrakingsverzoek heeft ingediend, toen zijn advocaat te kennen gaf dat niet te zullen doen, is voor zijn rekening en risico. Het indienen van het verzoek na 61 dagen kan niet worden aangemerkt als “zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden”.
2.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek, voor zover het betreft de wrakingsgrond die ziet op uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter bij gelegenheid van de zitting op 28 mei 2020.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Naast de hiervoor besproken wrakingsgrond, heeft verzoeker andere wrakingsgronden aangevoerd. Ter adstructie van dit deel van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Verzoeker is in dienst bij [naam vennootschap] en heeft in de civielrechtelijke procedure verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Tijdens de zitting op 28 mei 2020 is ter sprake gekomen dat verzoeker nevenwerkzaamheden verrichtte bij een andere werkgever. De rechter heeft bepaald dat verzoeker stukken met betrekking tot dit dienstverband moest overleggen. Op 19 juni 2020 heeft de advocaat van verzoeker de gevraagde stukken overgelegd. Vervolgens is [naam vennootschap] in de gelegenheid gesteld op deze stukken te reageren. Dit tot verbazing van verzoeker, omdat deze stukken geen betrekking hebben op [naam vennootschap] .
2.1.2
Op 17 juli 2020 heeft de advocaat van [naam vennootschap] schriftelijk gereageerd op de overgelegde stukken. Verzoeker is niet meer in de gelegenheid gesteld op deze reactie te reageren.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
a.
In het kader van hoor en wederhoor zijn de door verzoeker ingebrachte stukken verstrekt aan [naam vennootschap] en is [naam vennootschap] de gelegenheid geboden hierop te reageren. Deze gang van zaken is noodzakelijk om de stukken te kunnen betrekken in de procedure.
b.
Het verwijt dat verzoeker geen gelegenheid meer heeft gekregen om op [naam vennootschap] te reageren, berust kennelijk op een misverstand. Bij e-mail van 27 juli 2020 (verstuurd voordat het wrakingsverzoek werd ingediend) heeft de griffier aan verzoeker bericht dat de rechter zich beraadde over de vraag of de procedure schriftelijk of mondeling zou worden voortgezet. Dat de procedure zou worden voortgezet, stond vast. Verder spreekt voor zich dat verzoeker de gelegenheid moet krijgen om te reageren op [naam vennootschap] .

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar deze is niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Het beginsel van hoor en wederhoor is een belangrijk uitgangspunt in een gerechtelijke procedure. Partijen worden over en weer in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van door de ander ingebrachte stukken en daarop te reageren. Dat is in deze zaak ook gebeurd en levert geen grond tot wraking op. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat verzoeker nog niet heeft kunnen reageren op de reactie van [naam vennootschap] . De rechter heeft immers, ook voor de indiening van het wrakingsverzoek, te kennen gegeven dat de procedure nog loopt en dat verzoeker nog de gelegenheid zal krijgen zijn reactie te geven.
3.5
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. W.J.J. Wetzels voor zover het betreft de wrakingsgrond die ziet op uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter bij gelegenheid van de zitting op 28 mei 2020;
  • wijst het verzoek tot wraking van mr. W.J.J. Wetzels voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. Doorduijn, voorzitter, mr. A.A. Kalk en mr. M. Fiege, rechters en op 14 augustus 2020 in het openbaar uitgesproken en door de voorzitter ondertekend. De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-